12

Met honderdtachtigduizend dollar over mijn schouder liep ik zo onopvallend mogelijk terug naar mijn flatje. Ik had vijf straten verderop een parkeerplek gevonden, wat niet verwonderlijk was, gezien het feit dat het over negenen was en niemand meer op zijn werk zat. Ik bleef regelmatig staan om in etalages te kijken en mijn schoenveters vast te maken, om te zien of ik gevolgd werd. Na zoveel jaar verkeerde ik weer in dezelfde positie: gespannen, als iemand die op de vlucht is.

Toen ik bij de buurtwinkel kwam, zag ik dat een vrouw met samengeperste lippen voor een reus van een vent ging staan, die gekleed was in gore kleren vol scheuren. Ondanks de huizenprijzen hadden de slimme daklozen het tolerante Santa Monica nog niet verlaten.

De vrouw haalde een briefje van vijf dollar uit haar portemonnee en gaf dat aan de man. ‘Koop er geen drank voor, hè?’

‘Natuurlijk niet, mevrouw.’

De Lexus van zijn begunstiger tjilpte twee keer, waarna de vrouw instapte en wegreed. Toen hij me hoorde aankomen, draaide hij zich naar me om en krabde eens aan zijn bolle pens. Ondanks zijn volle bos krullend haar en zijn door het weer of door de drank opgezwollen neus lag er een intelligente, schrandere blik in zijn ogen.

Zijn gezicht klaarde op. ‘Nick, ik kom net twee dollar tekort voor een fles whisky.’

Ik zocht in mijn zakken en haalde een paar verfrommelde bankbiljetten tevoorschijn. ‘Koop er geen drank voor, hè?’

Homer lachte breed en ontblootte zijn vergeelde tanden. Het geld verdween in zijn enorme hand.

Ik kende hem niet van de soepbus en de daklozenopvang, maar was hem altijd op straat tegengekomen. Homer was een van die stijfkoppige lieden die uit vrije wil in vuilnisbakken wroetten en in de openlucht sliepen. Op de een of andere manier had ik daar bewondering voor. Als je in je werk veel met daklozen te maken had, kon dat je behoorlijk gaan tegenstaan als je je om de verkeerde redenen aan de juiste mensen hechtte. Ik denk dat ik op Homer – en op mijn werk – gesteld was geraakt omdat ik het afschuwelijke leven in de gedwongen anonimiteit uit eigen ervaring kende. Een paar keer was ik zo aan lagerwal geraakt dat ik bijna in de goot was beland. Homer had een grimmige kijk op zichzelf, waardoor hij mijn sympathie onmiddellijk had gewonnen. Hij kon zichzelf zowel geamuseerd als gelaten beschouwen, als iemand die snapte dat het leven één grote existentiële grap was. Ik had me destijds met hand en tand verzet om maar niet in de goot te belanden, maar hij had de wanhoop al jaren geleden omhelsd, en daardoor was hij voor mij een soort ziener geworden, iemand die me door de onderwereld leidde, een wereld waarvan ik slechts een glimp had opgevangen.

Maar ik vond Homer ook bijzonder omdat het hem gelukt was om, omgeven door verknipte geesten en zielen, voor een deel ongeschonden te blijven. Een paar jaar geleden, toen ik nog in het welzijnswerk zat, was ik eens met mijn rug naar een reus van een kerel gaan staan, een schizofreen die in een schuurtje in het park woonde. Die vent haalde naar me uit en wilde me een dreun verkopen. Homer, die achter me aan was gegaan in de hoop een gratis lunch te bemachtigen, probeerde hem in zijn nek te springen, maar schatte zijn aanloop verkeerd in en smakte tegen een fontein. Ik kreeg een flinke tik tegen mijn kop, maar toen ik bij kennis kwam, heb ik samen met een collega die kerel overmeesterd. Homer leek door dit alles totaal niet van zijn stuk gebracht. Hij hield er alleen een pijnlijk stuitje aan over, waarmee hij tegen de fonteinkop was gekomen. Hij wilde van geen bedankje weten, maar na dat incident ben ik hem met andere ogen gaan bekijken. Ze zeggen weleens dat het om het gebaar gaat, en dat was absoluut het geval, vooral als je bedenkt dat hij het opnam tegen een schizofrene reus van honderddertig kilo die zijn Risperidone niet had gehad.

Ik liep snel de winkel binnen, op de voet gevolgd door Homer, en pakte een LA Times van de stapel. ‘Heb je al gegeten?’ vroeg ik.

‘Nee.’

‘Als ik je nog een paar dollar extra geef, koop je dan een broodje?’

Hij knikte.

‘Kom maar mee.’ Ik liep naar de gekoelde waren, waar Homer de artikelen met een gekmakende zorgvuldigheid begon te inspecteren. Hacmed hield ons vanachter de toonbank nauwlettend in de gaten. ‘Wat denk je van een Italiaans broodje gezond?’ vroeg ik, terwijl ik het geld op mijn rug verschoof en graag verder wilde.

‘Er zit te veel vet in mortadella,’ zei Homer.

‘Heb je achterin misschien nog eentje zonder mortadella liggen?’ riep ik naar Hacmed.

‘Jezus, Homer, wat doen we moeilijk vandaag.’ Hacmed keek me aan, en ik keek terug, en hij zuchtte en liep tussen twee gordijnen door, die me deden denken aan de schermen van een autowasstraat.

Terwijl Homer bij de toonbank wachtte en naar de drankenkast loerde, keek ik bij de prepaidmobieltjes en haalde er een paar van de haak. Hacmed kwam terug, waarna we betaalden en naar buiten liepen. Homer liet de fles whisky in een gescheurde jaszak glijden en kauwde op zijn broodje. Er bleven kruimels in zijn baard hangen.

‘Kan ik even douchen?’ vroeg hij.

‘Alleen op donderdag,’ zei ik. ‘Dat is de afspraak. Je wacht maar tot morgen.’

‘Ik zie niet in wat voor verschil dat zou maken.’

‘Het verschil is dat als jij bij mij kunt douchen wanneer jou dat uitkomt, dat je dan weleens huur mag gaan betalen.’

‘Oké. Morgen.’ Hij liet zich met zijn rug langs de muur omlaagzakken, ging wijdbeens zitten en bereidde zich voor op de volgende voorbijganger. ‘Zie ik er verlopen genoeg uit?’

Ik stak goedkeurend mijn duim op en liep snel naar huis. Ondertussen bekeek ik de voorpagina. De krant opende met een vaag artikel over het incident in San Onofre; alle citaten waren afkomstig van ‘hooggeplaatste overheidsfunctionarissen’. Ik noch Charlie/Mike Milligan werd erin genoemd. Een terrorist, wiens naam uit veiligheidsoverwegingen niet kon worden prijsgegeven, had de kerncentrale willen opblazen, maar was daar niet in geslaagd. Het was een weinig overtuigend verhaal, maar door het incident was het verslag van het verkiezingsdebat, waarin Caruthers als winnaar uit de bus kwam, verschoven naar iets lager op de pagina.

Evelyn Plotkin stond in de hal haar post te bekijken en gooide alle reclamefoldertjes ongelezen in de vuilnisbak. Ze had een nekbrace om.

‘Evey. Hoe gaat het?’

Ze hield haar bril bij een envelop maar liet die toen aan het koord om haar nek hangen. ‘Niet zo geweldig. Ik voel me heel slapjes. Ik heb de hele dag nog niets gegeten.’

‘Waarom niet?’

‘Ik wilde niet dat ik net mijn mond vol had als jij zou bellen om te vertellen dat je ongedeerd was.’

Ik was al in alle haast naar de lift gelopen, maar met het laatste restje geduld dat ik in me had, draaide ik me om en liep naar haar toe. Ze bekeek het wondje in mijn gezicht met een buitengewoon ernstige blik en omhelsde me toen innig, zo’n warme knuffel waartoe alleen moeders in staat zijn.

‘Het spijt me,’ zei ik.

‘Wie heeft dat gedaan?’

‘De geheime dienst. Het was een misverstand. Ze dachten dat ik iemand anders was.’ Ik liep weer naar de lift, maar net voordat de deuren dichtgingen, stak ik mijn voet ertussen. ‘Trouwens, hebben ze nog hun excuses aangeboden?’

Ze keek me aan alsof ik volslagen gek was geworden en begon te lachen.

De liftdeuren gleden dicht. Ik was boos op de geheime dienst, omdat ze nota bene mijn enige verzoek niet gehonoreerd hadden. De lift zoefde omhoog, de rugzak hing zwaar over mijn schouder. De geheime geldvoorraad leek erop te wijzen dat Charlie geen klokkenluider was geweest, wat betekende dat zijn betrokkenheid weinig eervol was. Gezien het feit dat hij in San Onofre twee stapeltjes van tienduizend dollar bij zich had, met paars elastiek eromheen, was hij waarschijnlijk met twee ton begonnen. Een kraak? Chantage? Terrorisme? Of een betaling? Voor wat voor klus dan? Behalve die honderdtachtigduizend dollar en een sleutel had Charlie verder eigenlijk niets nagelaten. Hij was een fantoom geweest. Een schim.

Dat kon me allemaal eigenlijk niet zoveel schelen. Maar zijn band met Frank wel.

Toen ik het politielint zag dat nog steeds voor mijn donkere deuropening gespannen zat, schoot me weer te binnen dat het bij mij thuis zo’n troep was. Ik rukte het lint los, liep naar binnen en deed de rugzak af.

Ik schrok toen ik een ruisend geluid hoorde, en ik draaide me om. De schaduw op mijn vernielde bank nam langzaam een vrouwelijke vorm aan, en in het donker hoorde ik Induma’s stem. ‘Leuke make-over heb je ervan gemaakt.’

‘Jezus, ik schrok me dood.’ Ik zette een schemerlamp rechtop en knipte die aan. ‘Waarom zit je hier in het donker?’

Ze haalde haar schouders op. ‘Ik wilde niet verwaand overkomen.’ Ze steunde op de kapotgesneden armleuning van de bank en had haar benen onder zich getrokken. Haar donkere huid was prachtig, zelfs in dit kille halogeenlicht. Ze deed aan yoga en verkeerde in een uitstekende conditie, al was ze bepaald niet vel over been en had ze de juiste rondingen op de juiste plaatsen. Haar hoge jukbeenderen waren aan de stevige kant, en ze droeg een glinsterende neuspiercing, een smaragd. Nog voor het in de mode kwam, was ze al Indiaas, al was ze hier in Brentwood opgegroeid en sprak ze met een LA-accent, iets wat de meeste mensen niet van haar verwachtten.

In het jaar dat we wat met elkaar hadden, vlak voordat ze financieel gezien binnenliep, spraken we nooit over de jaren die achter me lagen. Induma had iets van de terughoudendheid van haar ouders. Ze drong nooit aan op meer informatie dan ik uit mezelf prijsgaf en bood me alle ruimte, zolang ik haar maar aanbad – wat niet moeilijk was – en zolang ik eerlijk tegen haar was. En dat was ik, maar tegelijkertijd veroorloofde ik het me bepaalde zaken achter te houden.

Ik tilde de voordeur op z’n kant en zette hem terug tegen de deurpost.

Ze wees ernaar. ‘Hoe kom ik hier weer uit?’

‘Ah, ja, slim.’ Ik schoof de deur een stukje opzij.

‘Wendy heeft nog gebeld en zei dat je niet bij je toelatingsgesprek was komen opdagen. Dus ik dacht dat er misschien iets aan de hand was.’

‘Sorry. Ik had je nog willen bellen.’

Ze keek naar de telefoon, die in gedemonteerde staat op het aanrecht lag, perste haar lippen op elkaar maar onthield zich van commentaar. ‘Die aardige hysterische vrouw van beneden vertelde me wat er gebeurd was. Zo te horen was je iets overkomen waar je je hele leven al bang voor was.’

Ik zei: ‘Ja.’

‘Kom eens hier.’ Ze legde een hand op mijn wang en draaide mijn hoofd een stukje opzij om de wond beter te kunnen zien. Haar bezorgdheid sloeg om in woede. ‘Ken je iemand – een advocaat, iemand van de politie, wie dan ook – die je kan helpen om hier iets tegen te ondernemen?’

Ik dacht even na. ‘Nee.’

‘Ken je iemand anders die je kan helpen?’

‘Bugs Bunny.’

Op haar bordeauxrood gestifte lippen verscheen een glimlach, en ze ontblootte haar parelwitte tanden. ‘Wat doet híj dan als hij in de puree zit?’

‘Dan verkleedt hij zich als vrouw.’

‘Hmm. Misschien moet je wat nieuwe bondgenoten om je heen verzamelen. Of misschien moet je wat eerlijker zijn tegen je oude bondgenoten.’ Ze keek me met een koele blik aan, voor het geval ik niet doorhad dat dat een hint was.

Ik schraapte mijn keel, en nog eens. ‘Als ik jou een adres geef, zou je dan online kunnen opzoeken wie daar woont en die persoon kunnen natrekken?’

‘Waarschijnlijk wel.’ Ze hield haar hoofd schuin en grijnsde uitdagend. ‘Wat voor adres is het?’

‘Daar woonde die vent die vannacht in San Onofre om het leven is gekomen.’

‘Oké,’ zei ze. Ze liet mijn woorden tot zich doordringen. ‘Oké. Heeft die vent ook een naam?’

Ik schreef het adres op een reclamefoldertje en gaf dat aan haar. ‘Ze zeiden dat hij Mike Milligan heette.’

Ze griste het foldertje uit mijn hand. ‘Ik wil je wel helpen, maar op twee voorwaarden. Ten eerste moet je morgen bij me komen eten. Dan maak ik puliyogare.’

‘Komt Alejandro ook?’ Haar vriendje was niet al te slim, maar zag er heel goed uit, zodat ik natuurlijk strontjaloers op hem was. Ze knikte, en ik zei: ‘Is goed. En de tweede voorwaarde?’

‘Jij vertelt me wie je werkelijk bent.’

Haar directheid overviel me. ‘Dit is iets wat me was overkomen. Wat me ís overkomen. Maar het is niet wie ik ben!’

Ik kon niet zien of ze door mijn plotselinge uitbarsting was geschrokken. ‘Oké,’ zei ze. ‘Maar je hebt altijd een deel van je leven verborgen gehouden. Dat kun je toch niet ontkennen? Dat is de reden waarom we steeds op een bepaald punt zijn blijven steken.’ Ze hield haar blik op me gericht, niet bang om hierop door te gaan. ‘En nu? Dit?’ Ze gebaarde om zich heen naar de puinhoop in mijn flatje. ‘Nu gebeurt dit opeens weer. Ik wil weten waar ik aan begin, wat er werkelijk gaande is. Toen we nog samen waren, heb je jezelf nooit helemaal laten zien. En dat was prima. Maar als je wilt dat ik je nu ga helpen, wil ik weten hoe het zit.’

Ik vond het ineens tamelijk benauwd in mijn flat, en ik merkte dat het zweet me uitbrak. ‘Dat… Dat gaat niet.’

‘Nieuwe bondgenoten, jongen. Die krijg je niet zomaar.’ Ze hield het foldertje tussen haar duim en wijsvinger vast, strekte haar arm en deed of ze het wilde laten vallen.

Ik weet niet hoe lang ik haar heb aangestaard, maar al die tijd bleef ze me strak aankijken. Ik had mezelf altijd voorgehouden dat ik andere keuzes zou maken als ik alles mocht overdoen. Ik keek om me heen, naar mijn kleren die op de grond waren gegooid, naar de plukken kussenvulling die uit de bank waren getrokken, de in het rond gestrooide papieren, de ingetrapte voordeur. Misschien was dit vreemd genoeg hét moment voor een nieuwe start.

Ik ging op de vernielde bank zitten, net als Induma met mijn arm op een leuning. Ik had een droge keel, en mijn gedachten schoten alle kanten op, maar geduld was een van Induma’s goede eigenschappen.

Ik nam in gedachten een paar aanloopjes voor ik het eruit gooide: ‘Mijn stiefvader is vermoord toen ik zeventien was.’ Nu ik het hardop zei, voelde ik dat er veel meer lading achter zat dan ik had gedacht. Maar ik praatte in elk geval. De woorden ratelden uit mijn mond. Ik vertelde haar alles: over de Zapruder-film en Isabel McBride op de werpheuvel en de manier waarop Frank met zijn eeltige hielen over de houten vloer trok toen hij stierf. Ik vertelde haar over de donkere auto in de straat, het telefoontje waarin me gesommeerd werd naar buiten te komen, het ritje naar het Metropolitan Detention Center, de envelop met de reischeques.

En toen vertelde ik haar de rest.

Vertrouw niemand / druk 1
titlepage.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_0.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_1.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_2.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_3.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_4.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_5.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_6.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_7.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_8.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_9.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_10.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_11.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_12.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_13.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_14.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_15.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_16.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_17.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_18.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_19.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_20.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_21.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_22.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_23.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_24.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_25.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_26.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_27.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_28.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_29.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_30.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_31.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_32.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_33.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_34.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_35.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_36.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_37.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_38.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_39.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_40.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_41.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_42.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_43.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_44.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_45.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_46.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_47.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_48.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_49.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_50.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_51.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_52.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_53.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_54.xhtml