31
Raz was net bezig zijn winkel af te sluiten. Ik stapte uit het donker tevoorschijn, pakte hem bij zijn arm en zei: ‘Kun je van deze twee helften weer een hele maken?’ Ik opende mijn vuist en liet de glimmende, in tweeën gebroken sleutel zien. ‘Ik zal je vorstelijk belonen.’
Hij staakte zijn activiteit en liet zijn gespierde armen rusten. ‘Je zit zwaar in nesten, bro.’
Met duim en wijsvinger streek hij zijn dikke snor glad en liet me binnen. Ik had Homer bij een slijterij achtergelaten en had een literfles bier voor hem gekocht. Hij had hem al achterovergeslagen voordat ik had afgerekend, en zei dat hij liever in de afvalcontainer achter de winkel naar blikjes en flesjes ging zoeken om te zien of ergens nog wat drank in zat.
Bij Raz in de winkel was het donker en tamelijk krap. Hij deed het grote licht niet aan, uit respect voor het illegale karakter van de operatie. Hij klikte een klein lampje aan, hield de twee delen van de sleutel in het schijnsel en begon ze uitgebreid te bestuderen. ‘Dat wordt moeilijk om hiervan sleutel te maken. Ik heb niet juiste blinde sleutel, bro. Ik zei toch dat ik in Canada moet bestellen?’
‘Ik wist niet dat ik er een nodig had.’
‘Ja,’ zei hij met een bedroefde zucht. ‘Ja, ze weten nooit tot ze nodig hebben. Ik zal ander type proberen. Ik probeer. Ik probeer voor jou.’ Met zijn brede vingers graaide hij in een doos waar sleutels van diverse soorten en maten in zaten. ‘Dit is niet toegestaan, om deze sleutel na te maken.’
‘Klopt,’ zei ik. ‘Weet ik. Maar ik wil per se weten wat er in die postbus zit.’
‘Net als bij andere?’
‘Ja.’
‘Wat zit er dan in zo belangrijke postbussen?’
‘Ik weet niet wat er in deze zit.’
Hij tuitte zijn lippen, boog zich naar me toe en keek me vorsend aan. ‘Ik help je, bro. Maar waarom? Ik weet niet wat je met sleutel gaat doen. Ik zou natuurlijk politie kunnen bellen.’
Hij zweeg voor het dramatische effect. Toen klemde hij de sleutel in de machine, stelde schroeven bij, pakte hendels vast. ‘Maar dat doe ik niet. Zo werkt dat. Net als voor mijn opa. Eerst moet hij zijn jachtgeweer inleveren. Vanwege de oorlog, bro.’
Hij boog zich naar het apparaat toe. De slijptol ging draaien en beet in het metaal. Daarna zette hij de tweede helft van de sleutel vast en probeerde nauwkeurig de juiste hoek te bepalen. Hij sprak tussen de vonkenregens door, korte zinnetjes die door het gierende geluid onderbroken werden. ‘Dan zeggen ze dat hij en mijn oma overgeplaatst worden. Voor eigen bestwil. Altijd voor eigen bestwil. Ze kregen escorte mee. Escorte. Alsof ze hoog bezoek zijn. Door Anatolia. Onderweg worden vrouwen verkracht. Velen komen om van honger. Geen water. Ze sterven in greppels. Hun huid als papier op hun ribben.’
Hij haalde de sleutel langs de afwerkborstel. Weer sprongen er vonken op, waardoor er in de onverlichte winkel een kring van licht ontstond, die zijn gezicht en zijn stevige, hoekige kaken bescheen. Hij droeg geen veiligheidsbril. Even deed hij me aan een jonge jongen denken. Hij streek met zijn vingers over de inkepingen van de nieuwe sleutel. Vervolgens schudde hij misprijzend zijn hoofd, gooide de sleutel in de prullenbak en begon met een nieuwe blinde sleutel. ‘Je kent verhaal. Het is zelfde verhaal. Kruistochten, wereldoorlogen, Kroatië, Sudan, Irak. Dit is mensheid.’
Weer langs de afwerkborstel, en weer sprongen de vonken in het rond, zijn geconcentreerde gezicht gevangen in een rode gloed. ‘Onderweg komt een boerin. Ze verstopt mijn grootouders in kippenren. Waarom? Ik weet niet. Als dat was uitgekomen, zou dat haar leven kosten. Mensen helpen mensen soms. Ze weten niet waarom. Maar dit is ook mensheid.’
Hij ging op zijn krakende krukje zitten, waarvan de vulling door de gescheurde bekleding piepte. Hij keek naar de nieuwe sleutel, met een vertrokken mond. ‘Sorry, bro. Ik maar praten over helpen, maar zelf ik kan niet. Ik kan geen goede sleutel van twee stukken maken. Niet zonder juiste blinde sleutel. Moet ik in Canada bestellen.’
‘Zoveel tijd heb ik niet.’
Raz dacht diep na, met zijn hand onder zijn kin, zodat er plooien onder zijn oog ontstonden. ‘Ik heb plan. Hoe postbus kan open. Kan maar één keer. Je krijgt maar één kans. Het gaat om vertrouwen. Je moet je inzetten. Kun je je inzetten?’
Ik zei: ‘Ik kan me inzetten.’
Ik verkende het gebied rondom het postkantoor en zag niemand die de boel in de gaten hield, al wist ik dat ze zich met hun geavanceerde technologie toch wel verborgen konden houden. De bushalte was twee straten verderop, mijn kans om me in de vergetelheid te storten. Ik liep terug naar Homer, die een eindje verderop zat, op de stoep bij een parkeerterrein van een supermarkt.
‘Ik ga. Zie ik je om vijf uur bij de bushalte?’
Hij maakte een wegwuivend gebaar.
Op mijn hoede liep ik naar het postkantoor aan Sherman Oaks en zocht daarbij zo veel mogelijk de bescherming van bomen en geparkeerde bestelbussen. Bij elke auto die passeerde, verkrampte ik. Uiteindelijk zag ik een gaatje in het langszoevende verkeer. Ik glipte door de vooringang van het postkantoor naar binnen en drukte me tegen de muur. Het postkantoor zelf zat dicht, maar de vleugel aan de linkerkant, waar de postbussen zich bevonden, was open, zoals op een bordje stond aangegeven. Er brandde niet veel licht, om nachtelijk bezoek te ontmoedigen.
Ik zag buiten iets bewegen. Homer kwam met veel bombarie naar binnen, keek me aan en zei: ‘Wat nou? Ik begon me te vervelen.’
Sissend liet ik de lucht uit mijn longen ontsnappen.
Hij graaide in de afvalbak naast de deur en vond een restje van een taco, in papier gewikkeld. ‘Dus jij denkt dat, als ze de boel in de gaten houden, jij hier ongezien als een soort Sylvester J. Pussycat naar binnen kunt sluipen?’ Hij liep naar de tafel met folders en dergelijke, en propte postenveloppen in zijn zakken, ter isolatie, of misschien alleen omdat ze voor het grijpen lagen.
Ik liep naar de rijen met postbussen. Ineengedoken in het schijnsel van de spaarlampen hield ik de twee helften van de sleutel in mijn hand en keek naar het nummer dat op de postbus stond: 228.
Ik was ervan uitgegaan dat de postbus op dezelfde locatie te vinden was als de vorige, ook omdat het om opeenvolgende nummers ging. Maar als ik de afgelopen vier dagen iets had geleerd, was het wel dat niets vanzelfsprekend was. Ik kreeg maar één kans, en dat was al erg genoeg, dus ik wilde niet ook nog eens rekening moeten houden met de mogelijkheid dat ik het verkeerde postkantoor te pakken had.
Ik ging op de grond zitten en pakte het afgebroken uiteinde van de sleutel tussen duim en wijsvinger. Een dun stukje koper, getand en licht gebogen aan het uiteinde waar het was afgebroken. Ik stak het uiteinde in het slot, een klein eindje, zonder los te laten, precies zoals Raz me had aangereden. Met ingehouden adem zette ik de tweede helft van de sleutel precies tegen het deel dat nog uit het slot stak, telde tot drie en drukte verder. Het koper gleed soepel in het slot. Ik wachtte even, hield de sleutel krampachtig vast en bad dat de twee helften in het slot precies tegen elkaar aan zaten. Langzaam draaide ik de sleutel om. Op wonderbaarlijke wijze ging het slot mee. Terwijl ik de druk constant hield, trok ik de sleutel voorzichtig naar me toe. Het rechthoekige deurtje ging een paar centimeter open. Ik stak een vinger in de kier en trok de postbus verder open. De helft van de sleutel viel uit het slot en belandde tinkelend op de grond.
Op het eerste gezicht was de postbus leeg. Ik stak mijn hand erin en merkte dat er een envelop tegen de bovenkant was geplakt. Ze hadden vast heel wat informatie uit Mack losgekregen, maar dit niet. Ik scheurde de envelop los en maakte hem open. Een foto op stevig papier gleed in mijn hand.
Een echogram.
Ik keek naar het taps toelopende vlak, de
warrige grijze en zwarte vlekken, de contouren van het hoofd van
een foetus, als van een buitenaards wezen. Bovenaan stond in witte
letters tegen een zwarte achtergrond:
j. everett 10:07:28 12 december
1990 .
Aan de zijkant, onder wat technische en medische termen, stond geschreven: 18 weken, meisje . Geen naam van het ziekenhuis, geen naam van de verzekering, geen verzekeringsnummer.
Ik pakte mijn rugzak en haalde er het afgescheurde stuk papier met getallen uit dat ik twee dagen geleden uit de postbus ernaast had gehaald. Ik had nog steeds geen idee wat de cijfers te betekenen hadden. Ik keek in de envelop die ik net uit de postbus had gehaald, en daar bleek nog een strookje papier in te zitten, dat aan het grotere vel met de getallen leek te hebben gezeten.
Een labrapport. Bovenaan stond de naam van de moeder: jane everett . Als vader was opgegeven: onbekend . En rechts daarvan: baby everett . Onder de namen stonden de tabelaanduidingen voor de verschillende kolommen met getallen: paterniteit , specimennummer , en probe/locus . Dikgedrukt stond er allelen moeder, allelen kind, allelen vermoedelijke vader , en uiteindelijk waarschijnlijkheidspercentage paterniteit . Mijn blik ging in die laatste kolom naar beneden en kwam uit bij het meest opvallende getal: 99,999.
Een arm om een campagnemedewerkster geslagen. Een zwangerschap. En een onwettig kind, waarvan de vader Andrew Bilton was, Mister Gezin-als-Hoeksteen-van-de-Samenleving in hoogsteigen persoon. Kon dat werkelijk de aanleiding zijn geweest voor alles wat er gebeurd was? In een verkiezingsjaar, toen het presidentschap van de machtigste mogendheid ter wereld op het spel stond? Zeker.
Ik wurmde de polaroidfoto uit mijn zak waar Bilton op stond, naast de jonge vrouw. Dag, Jane Everett.
Waarschijnlijk was ze vlak voor Franks dood bevallen. Dan zat haar kind nu nog op de middelbare school, in de eindexamenklas. Zeventien, net zo oud als ik destijds. Zo lang was het dus alweer geleden. In feite zaten we allebei van begin af aan in hetzelfde schuitje. Ze droeg een geheim met zich mee, net als ik. Zelfs als ze niet alle ins en outs van de nasleep kende, lag haar geheim in haar dna en in haar botten opgeslagen.
Zo moest Frank zich dus gevoeld hebben: alsof er een handgranaat in zijn schoot was geworpen. Maar er kwam een nieuw idee bij me op. Baby Everett. In 1991 was ik oud genoeg geweest om mijn eigen keuzes te maken, om van huis weg te lopen, regelrecht in de muil van de consequenties. Ze was toen net geboren. Ik wilde voor alles dat ze een ander leven zou krijgen dan mij was toebedeeld.
Bilton zou minder gevaar lopen als ze onder de groene zoden lag. En hij had genoeg vriendjes om zich heen verzameld die dat voor hem konden regelen.
Was ze ergens ondergedoken? Had Charlie me op zijn eigen cryptische manier willen vertellen dat ik haar moest beschermen? Was dat de zware verantwoordelijkheid die hij me had toevertrouwd?
Ik ging op de grond zitten, staarde naar de foto van de echo en wachtte tot het gegons in mijn hoofd afnam. Ik dacht aan de bussen die verderop in de straat bij de halte zouden stoppen, en aan de bestemmingen waar ik naartoe kon. Ik stopte de documenten en de foto in de rugzak, kwam overeind en liep langs Homer naar buiten. Hij hield in beide handen een luchtpostenvelop en keek me na.
Buiten was het bitter koud. Rechts zag ik de bushalte, glazen wanden en een rustgevend blauw bankje. Ik bleef er een tijdje naar kijken, ging toen toch maar naar links, naar de telefooncel. Het was verwonderlijk dat mijn handen niet eens trilden toen ik het nummer draaide.
Toen Induma opnam, vertelde ik wat ik ontdekt had. Ze zweeg een poos en vroeg toen: ‘Wat ga je nu doen?’
‘Als ze me zo graag willen oppakken, kun je er donder op zeggen dat ze al het bewijsmateriaal willen vernietigen. Ik moet dat meisje zien op te sporen. Baby Everett. Voor ze me voor zijn.’
‘Baby Everett,’ herhaalde ze, alsof ze de klank op haar tong wilde proeven.
‘Misschien weet ze zelf niet eens dat ze gevaar loopt.’
‘Hoe denk je haar te kunnen vinden als je niet eens weet hoe ze heet?’
‘Ik ga eerst haar moeder zoeken,’ zei ik. ‘Wil je me nog steeds helpen?’
‘Natuurlijk,’ zei ze, ‘maar de zoekcriteria zijn wel heel beperkt. Het stikt vast van de Jane Everetts, ook van die leeftijd, en we weten niet eens in welke regio we moeten gaan zoeken. Bij Charlie wist ik tenminste dat hij ergens in Californië zat.’
‘Wat moet ik dan doen?’
‘Zoek iemand die veel connecties heeft, die beschikt over analytische software en een megavermogen aan bandbreedte, iemand die bovendien een computerprogramma heeft waarmee gegevens kunnen worden verzameld, en die toegang heeft tot ziekenhuisdossiers die niet voor publiek toegankelijk zijn.’
‘Dossiers van kraamklinieken.’
‘Precies. De kraamafdeling. Je hebt iemand nodig die officieel toegang heeft tot dat soort gegevens en die de juiste hardware bezit.’
‘Kun je je vriendjes bij de lapd niet nog een keer om een gunst vragen?’
‘Die hebben schoon genoeg van me. Ik denk dat het onderzoekje dat de hoofdinspecteur laatst namens mij heeft uitgevoerd een gevoelige snaar heeft geraakt. Hij heeft me buitengesloten, zonder overigens dreigementen of zo te uiten, maar vanuit die hoek kun je niets meer verwachten. Althans niet via mij. En gezien jouw band met de politie lijkt me dat je weinig opties overhoudt. Althans geen opties met een aanvaardbaar risico.’
De wind sneed in mijn gezicht. Ik zei: ‘Dit gaat niet meer alleen over Frank.’
‘Nee,’ zei ze. ‘Waarschijnlijk niet.’
Toen ik weer bij het postkantoor naar binnen ging, zag ik dat Homer het zich op een tafel gemakkelijk had gemaakt en probeerde te gaan slapen. Ik kon de rust wel gebruiken. Ik ging zitten en ademde rustig in en uit, tot er koplampen door het raam schenen. De Range Rover. De auto reed verder.
Homer werd wakker en keek me met zijn donkere, glanzende ogen aan. Hij wandelde gehoorzaam met me naar buiten, en samen liepen we een paar straatjes om, door een park, klommen over een hek. Induma stond al met de auto klaar. Ze liet het raampje zakken en keek me aan.
‘Dit is Homer,’ zei ik.
‘Dag, Homer.’
Homer zwaaide sierlijk met zijn hand, als een wuivende koningin, maakte een buiging.
Ik zei: ‘We hebben hem nodig.’