21
Het was onmogelijk. Een tweelingbroer leek me te vergezocht. En toch was het onmiskenbaar de mond van Charlie geweest. Voordat ik in de kerncentrale door de drukgolf mijn bewustzijn verloor, had ik met eigen ogen de lichtflits gezien, vlak bij Charlies hoofd, toen het mobieltje uit elkaar sprong. Hij kon die explosie met geen mogelijkheid hebben overleefd. Maar ik had zijn lijk niet met eigen ogen gezien. Misschien was zijn hoofd helemaal niet van zijn romp geblazen. Misschien was die herinnering door overheidsdienaren in mijn hoofd geplant. Misschien was ik door het trauma in een misleidende droom beland, was ik wakker geworden en had ik er flarden van onthouden, beelden die rechtstreeks aan mijn oververhitte paranoïde brein ontsproten waren.
Had ik álles dan gedroomd? Mijn vingers gleden naar het wondje in mijn wang. Punt in het voordeel van de werkelijkheid. Ik liep naar de felverlichte badkamer, ontsmette de wond en bekeek daarna mijn borst en armen. Nog steeds een beetje rood van de explosie.
Er was me iets overkomen. En Charlie ook. Maar wat?
Ik ijsbeerde door mijn flatje, controleerde een paar keer of de deuren en ramen goed op slot zaten, worstelde met de vraag of het wel veilig was om hier te blijven. Ik had het gevoel van de buitenwereld te zijn afgesneden, en dat kwam deels doordat ik mijn vaste telefoon had gesloopt. Mijn vrienden konden me niet bereiken, en ik was niet in de stemming om een belrondje te plegen en iedereen het nummer te geven van het wegwerpmobieltje dat ik binnenkort toch zou weggooien.
Vlak voor zevenen in de ochtend besloot ik naar een motel te gaan, onder een valse naam in te checken en daar te blijven tot ik wist wat mijn volgende stap zou zijn. Ik sloeg de rugzak met het geld over mijn schouder en deed de voordeur open, waarbij ik van schrik bijna begon te schreeuwen toen er een vrolijke koerier van dhl voor de deur bleek te staan. Hij overhandigde me een gewatteerde envelop en een elektronisch clipboard. In grotesk, onleesbaar schuinschrift tekende ik met ‘Foghorn Leghorn’, waarna hij fluitend vertrok.
Ik stopte de rugzak terug in de pastapan en trok de envelop open. Een Nokia gleed in mijn handpalm. Ik keek er verbaasd naar en liet de raderen van mijn hersenen op volle toeren draaien, in de hoop dat ze grip op deze onbekende weg kregen.
Het mobieltje begon te rinkelen.
Ik liet het ding verschrikt vallen en sprong over het barretje naar de woonkamer. Ineengedoken wachtte ik op wat komen ging. Geen explosie. Het toestel ging nog drie keer keihard over en zweeg toen. Waarschijnlijk wilden ze eerst mijn stem horen voordat ze de rode knop indrukten. Weer begon het gerinkel, doordringend en zenuwslopend. Het leek een eeuwigheid te duren voor het ding zweeg. Voorzichtig sloop ik naar de schuifpui en schoof met de knokkel van een gebogen vinger een van de verticale lamellen opzij. Geen donkere auto’s, geen rondvliegende helikopters, geen licht weerkaatsende viziers van scherpschutters op het dak aan de overkant van de straat.
Ik pakte de schroevendraaier die naast mijn gedemonteerde telefoon op het aanrecht lag, liep voorzichtig om het barretje heen, richtte mijn blik op de Nokia en verzamelde moed om het probleem ter hand te nemen. Uiteindelijk pakte ik het toestelletje op. Toen het weer overging, sloeg mijn hartslag acuut op hol. Ik liet het mobieltje vallen, stommelde achteruit en struikelde over een mueslidoos. Tussen de V van mijn blote voeten keek ik naar de bozig rinkelende Nokia tot hij ophield. Daarna sloeg ik met het handvat van de schroevendraaier op het ding tot het goedkope plastic omhulsel brak. Ik bekeek de elektronische ingewanden en het deel waar de batterijen zaten, maar ik zag niets wat voor C-4 kon doorgaan. De draadjes waren van het printplaatje losgeraakt, en verslagen keek ik naar het kapotte geheel. Waarschijnlijk had ik door deze actie een uitgelezen kans verprutst om erachter te komen wat er in ’s hemelsnaam gaande was.
Mijn naam en adres waren wel op de envelop getypt, maar er was geen afzender op gezet. Geen pakketnummer. Wel stond er vol trots vermeld dat pakketten nog dezelfde dag bezorgd werden. Ik belde dhl op mijn mobieltje, en nadat ik een tijdje had moeten wachten, wat me flink wat geld kostte, kreeg ik te horen dat het pakje ter bezorging was afgeleverd bij Mailboxes ’n More aan Lincoln Boulevard. Toen ik naar de winkel toe ging, trof ik de eigenaar aan, die hoogst verontwaardigd was omdat ik het deed voorkomen of hij zo weinig te doen had dat hij elke klant nog met naam en toenaam kon onthouden. Natuurlijk bleek uit de boeken dat er contant was afgerekend.
De winkel lag een paar kilometer van mijn huis af. De afzender had me onmiddellijk op de Nokia gebeld nadat het mobieltje bij me was afgeleverd, wat betekende dat hij me kon zien.
Ik bracht het opengewerkte mobieltje naar beneden en legde het voor de flat op het vierkante gazon, dicht bij het trottoir, zodat ik het vanuit mijn slaapkamerraam in de gaten kon houden. Daarna installeerde ik me bij het raam, met een kop oploskoffie en mijn verrekijker binnen handbereik; ik kon net tussen twee lamellen door kijken. Ik bleef een hele tijd op mijn stoel zitten, tot ik een houten reet had gekregen. De ramen aan de overkant, de auto’s die in de straat geparkeerd stonden, voorbijgangers: niets leek anders dan anders. Een labrador rook aan de restanten van het mobieltje en had er verder weinig belangstelling voor. Een skateboarder bleef staan om de wirwar aan draadjes te bekijken maar liep uiteindelijk ook door zonder het ding mee te nemen. Tegen enen was mijn blaas maximaal opgerekt en was mijn maag door alle cafeïne inmiddels danig van streek geraakt. Uiteindelijk stopte er een grote witte bestelauto voor het flatgebouw. De chauffeur slenterde naar het flatportaal, en ik hoorde dat de lift elders in het gebouw brommend tot leven kwam.
Even later werd er bij me aangebeld.
Dankbaar kwam ik overeind, met stijve knieën en pijn onder in mijn rug. Dezelfde koerier keek me met dezelfde grijns aan en overhandigde me eenzelfde gewatteerde envelop. Ik tekende met ‘Pepé le Pew’ en bedankte hem.
Uit de envelop kwam een doorzichtige Nokia tevoorschijn, een kindermodelletje waarin alle elektronica te zien was. Ik kreeg het gevoel dat iemand me begreep.
Het toestel ging na een paar seconden over. Ik drukte op de groene toets. ‘Hallo?’
Een norse stem, die ik niet herkende, zei: ‘Ik heb iets wat jij wilt hebben. Het Hyatt aan Sunset Boulevard, West Hollywood. Eerste verdieping. Zeven uur. Kom alleen. Ik hou je in de gaten. Moet ik iets hiervan herhalen?’
‘Nee. Ben jij degene die foto’s van me heeft genomen?’
‘Zeven uur.’
De verbinding werd verbroken.