10

Hoewel ik in de laatste klas van de middelbare school zat, beefde ik als een jochie van acht. Eerst die auto die verderop in de straat stond. Toen de norse stem door de telefoon, het impliciete dreigement: Je moeder is net bij Giammarco’s aan een tafeltje in de hoek gaan zitten. Ik had weinig keus en moest wel naar buiten om te zien wie er in de auto op me zat te wachten.

Ik glipte door de voordeur naar buiten, de koele nacht in. Toen ik de donkere auto zag staan, kreeg ik de neiging keihard de andere kant op te rennen, maar ik dacht aan Callie en dwong mezelf er niet als een haas vandoor te gaan, niet te verstijven, niet mijn pas in te houden. Ik werd me op een afschuwelijke manier bewust van mijn hele lijf: mijn armen waarmee ik onnatuurlijk langs mijn lichaam zwaaide, mijn voeten die ik steeds met een klap neerzette, mijn opgetrokken schouders. De auto had een getinte voorruit. Alsof ik naar een muur van obsidiaan keek.

Toen ik de auto tot op anderhalve meter was genaderd, ging het achterportier open. Niet meer dan een centimeter of tien. De deurkruk voelde koel aan. Ik stapte in. Twee man voorin, allebei halverwege de veertig, kortgeknipt haar. De geur van leren bekleding.

De man naast de bestuurder draaide zich om en legde een vlezige hand naast de hoofdsteun. Mijn hart bonkte zo hard dat ik mezelf nauwelijks kon verstaan. ‘Hier ben ik dan,’ zei ik. ‘Ik ben gekomen. Nu moeten jullie mijn moeder met rust laten.’

De man achter het stuur was slanker dan zijn metgezel. Hij begon te lachen. ‘Ik ben bang dat je ons niet goed begrepen hebt. We bedreigen je moeder niet, hoor. We willen haar hier liever niet in betrekken. Dat vind je vast niet erg.’ Het was dezelfde stem die ik net door de telefoon had gehoord.

Hij trok op. Ik was zo bang dat ik niet durfde te vragen waar we heen gingen. Ze luisterden naar de radio en hadden het over basketbal. Slankie had naast zijn relatie nog een vriendin, die te veel eisen begon te stellen.

We reden in de richting van het centrum. Ik was er heilig van overtuigd dat ze me zouden doodschieten en me daarna onder een viaduct zouden dumpen. Uiteindelijk raapte ik de moed bij elkaar om iets te zeggen. ‘Ik weet nergens iets vanaf. Ik heb niets gezien. Ik zweer het.’

De dikke man zei: ‘Die radiostations hier zijn ook niet veel soeps, hè?’, en zette hem op een andere zender.

We stopten voor een imposant, bijna futuristisch grijs gebouw met talloze verdiepingen, uitspringende hoeken en kleine raampjes. Slankie zei: ‘Uitstappen.’

Maar aan de binnenkant zat geen greep. Slankie deed het portier open en trok me de auto uit, het trottoir op. Op een groot bord stond metropolitan detention center , het huis van bewaring. Van Frank wist ik dat dit een federaal gebouw was. Mijn knieën knikten. De forse man pakte me bij mijn arm en ondersteunde me. We liepen naar binnen. Bij het hokje van de bewaker haalde Slankie wat opgevouwen papieren uit zijn binnenzak en overhandigde die. ‘We hebben toestemming. Is ondertekend.’

De bewaker knikte. De manier waarop hij dat deed – vol eerbied – wakkerde mijn angst alleen maar aan.

Met een wuivend gebaar liet hij ons door, en toen stonden we in een lift, liepen we door een donkere gang langs mannen die met voetboeien om voortschuifelden. Mijn gegevens werden genoteerd, mijn vingerafdrukken werden genomen, en daarna werd ik naar een verhoorkamer gebracht. Ik ging op een stoel zitten en probeerde niet te gaan janken. De twee mannen ijsbeerden om me heen.

Slankies voetstappen tikten op de betonnen vloer. Hij bleef staan. ‘We weten ervan.’

Ik slikte moeizaam. ‘Waar weten jullie van?’

‘Wat er met Frank Durant gebeurd is.’ Hij verscheen in mijn blikveld en pulkte met zijn duimnagel tussen zijn tanden. ‘Jij hebt hem vermoord.’

Ik kon geen woord uitbrengen.

‘Ténzij…’ De gezette man draaide een stoel om en ging er achterstevoren op zitten. ‘Tenzij je besluit dat je je moeder niet meer van streek wilt maken. Want weet je, Frank is door een inbreker om het leven gebracht. Dat is de officiële versie. Maar als dat niet zo is, dan moet jij het geweest zijn.’ Hij zwaaide met een plastic zak met daarin een pistool. Franks Glock, nog steeds onder het bloed. Ik had niet gezien waar hij het zakje ineens vandaan had gehaald; het leek uit het niets te zijn verschenen. ‘Jouw vingerafdrukken.’

Slankie leunde tegen de muur. ‘Niet te geloven, zeg. Na alles wat Frank voor je heeft gedaan. Hij heeft zich over je ontfermd, je behandeld alsof je zijn zoon was.’

Tranen stroomden over mijn wangen. Hete tranen. Mijn stem klonk schor. ‘Zoiets zou ik nooit doen.’

‘Dan zal die inbreker hem wel te grazen hebben genomen.’

Slankie knikte abrupt. Ze stonden op en verlieten het vertrek. Lieten mij in mijn eentje achter.

Ik wachtte, voor mijn gevoel een hele tijd.

Ze kwamen terug en namen me mee. Door een betonnen gang met vochtige muren. We kwamen bij een gigantisch grote traliedeur. Daarachter zaten diverse ongure types. Pezige mannen met een vale huid en tatoeages, die zich opdrukten. Mexicanen die ruziemaakten om sigaretten. Bandana’s die om zwetende donkere koppen waren geknoopt. Ik had me nog nooit zo klein gevoeld. Ik had me nog nooit zo jong gevoeld.

De dikke man legde zijn hand op een van de tralies. ‘Wil je er liever een nachtje over slapen?’

Ik schudde mijn hoofd en veegde langs mijn neus.

Ze namen me mee, de betonnen doolhof door, naar buiten. Achter in de auto moest ik huilen, maar ik probeerde er geen geluid bij te maken. We gingen niet terug naar Glendale, maar reden naar lax , het vliegveld van Los Angeles. Slankie stopte bij Terminal 1. De dikke man gaf me een gescheurd stukje papier, toetste een nummer in op de mobilofoon en reikte me het toestel aan.

‘Hardop voorlezen,’ zei hij.

Mijn keel zat dicht, maar ik wilde me daar niets van aantrekken. Na het bliepje op Callies antwoordapparaat las ik op wat er op het papiertje stond. ‘Ik weet dat ik verantwoordelijk ben voor de dood van Frank. Ik kan niet langer de moed opbrengen om je elke dag weer onder ogen te komen. Het spijt me. Ik hoop dat je het me kunt vergeven.’

Het ergste was nog dat ze gelijk hadden.

De dikke man gooide een envelop in mijn schoot. Er zaten voor duizenden dollars aan reischeques in. Het laatste greintje hoop ontglipte me. Ik dacht aan de beurs die ik had gekregen om aan de ucla te gaan studeren. Ik dacht aan het honkbalteam. De aandacht die me ten deel zou vallen. De kansen die ik zou krijgen.

Hij zei: ‘Je houdt je mond hierover. Voor altijd. Want daar komen we anders wel achter. En ook met wie je hebt gepraat. En de volgende keer zullen we je heel wat minder schappelijk behandelen. Jou én haar. Onthou dat goed.’

Ik zei: ‘Zal ik doen.’

‘Jij gaat weg en je blijft weg. Een flinke tijd. Begrepen?’

Ik knikte.

‘Als ze om een handtekening van een meerderjarige vragen.’ Hij wees op een telefoonnummer dat op de envelop stond. ‘Nog twee dagen en je wordt achttien. Achtenveertig uur.’

Ik had er geen moment aan gedacht.

Hij wreef met zijn knokkels over zijn brede neus, die een knakkend geluidje maakte. ‘Tegen de tijd dat je als vermist wordt opgegeven, ben je meerderjarig. En dan zul je oud en wijs genoeg zijn om je beloftes na te komen.’

Dat was ik nu dus. Een vermist persoon.

Met opspelende maag stapte ik uit, de envelop in mijn hand. Auto’s toeterden, politieagenten deelden boetes uit, mensen namen innig afscheid. Verdoofd, als in een waas, ging ik de terminal binnen. De glazen deuren gleden zoevend achter me dicht.

Vertrouw niemand / druk 1
titlepage.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_0.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_1.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_2.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_3.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_4.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_5.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_6.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_7.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_8.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_9.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_10.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_11.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_12.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_13.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_14.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_15.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_16.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_17.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_18.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_19.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_20.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_21.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_22.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_23.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_24.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_25.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_26.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_27.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_28.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_29.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_30.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_31.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_32.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_33.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_34.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_35.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_36.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_37.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_38.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_39.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_40.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_41.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_42.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_43.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_44.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_45.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_46.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_47.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_48.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_49.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_50.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_51.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_52.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_53.xhtml
awb_-_vertrouw_niemand_split_54.xhtml