3

 

Winter was opgestaan en naar het raam gelopen. De rugleuning had een vochtige afdruk op zijn rug achtergelaten. Hij huiverde door de airco. De vleksgewijze kou daarbinnen deed de zomer buiten ook koud lijken. De zomer leek grijs door ramen die niet open konden. De lucht leek onbestemd. De hitte boven de stad was zonder geluid. Het was ochtend en er waren maar weinig mensen op straat. Het gras in het oude Ullevistadion lag onder vuur van waterkanonnen.

Hij dacht aan Aneta Djanali en balde zijn rechterhand. Als hij eraan dacht wat haar was overkomen, voelde hij zich ... gewelddadig. Het geweld werd deel van hem, een plotseling gevoel. Misschien een primitieve gedachte aan wraak, maar ook nog iets meer. Hij was teruggekeerd naar zijn gewelddadige wereld.

Winter draaide zich om en Ringmar zat er nog. Ringmar keek hem zonder woorden aan. Hij is vijftien jaar ouder dan ik en wacht op een betere wereld, dacht Winter. Als zijn laatste dag hier voorbij is, gaat hij wellicht met zijn boot naar zijn huisje op Vrångö om nooit meer terug te komen.

“Wat betekent die tekst op jouw shirt?” vroeg Ringmar, “London Calling.”

“Het is de naam van een cd van een rockgroep. Macdonald heeft hem me gestuurd.”

“Rock? Jij weet toch niets over rock?”

“Ik heb één rockgroep gehoord. The Clash. Macdonald heeft de cd met het shirt meegestuurd.”

“The Clash? Wat is dat?”

“Het is het Engelse woord voor botsing.”

“Ik bedoel de groep. Kun jij hardrock en pop van elkaar onderscheiden?”

“Nee. Maar dit vind ik leuk.”

“Dat geloof ik niet. Coltrane is jouw man.”

“Ik vind het leuk”, herhaalde Winter. “Het is opgenomen toen ik negentien was of zo, maar het is toch van nu.”

“Hardrock dus”, zei Ringmar.

De getuige arriveerde.

 

De man vertelde. De huid van zijn gezicht was gespannen en zag er breekbaar uit na een etmaal zonder slaap. Er zat een duidelijke onrust in zijn ogen na de belevenissen van de afgelopen uren. Zijn kind had tijdens de nacht een allergische reactie gehad en was in een shock geraakt. Hij was een tragedie nabij geweest. Winter zei iets.

“Sorry, ik hoorde je niet. Alles draaide even.”

“Je zei dat je achter de mannen aan liep.”

“Ja.”

“Hoeveel waren het er?”

“Drie, zoals ik zei.”

“Ben je er zeker van dat ze samen waren?”

“Twee van hen wachtten terwijl de derde ... hij die haar heeft geslagen ... ze wachtten voordat ze verder liepen.” De getuige streek over zijn ogen. “Degene die sloeg was kleiner, herinner ik me.”

“Hij was niet even lang?”

“Zo leek het wel, ja.”

“En je bent ze gevolgd?”

“Voorzover dat mogelijk was. Het ging verdomd snel, achteraf gezien. Ik had als het ware een shock, kon me niet bewegen. Toen dacht ik: dit is verdomme niet normaal meer. Ik ben ze achternagelopen om te zien waar ze heen gingen, maar er waren massa’s mensen op het Kungsplein en toen ging mijn mobieltje en mijn vrouw schreeuwde dat Astrid geen adem kreeg. Dat is onze dochter.”

“Ja”, zei Winter en keek naar Ringmar. Bertil had kinderen. Winter had geen kinderen, maar hij had een vrouw die had gezegd dat ze niet langer wilde wachten tot hij volwassen genoeg was om de verantwoordelijkheid voor een kind te nemen. Gisteren had Angela dat gezegd, voordat ze naar haar moeder was gegaan om haar biologische klok bij te stellen. Als ze terug is zal ik te horen krijgen hoe de wijzers lopen, had Winter gedacht.

“Het is goed gekomen”, zei de man, vooral tegen zichzelf. “Het komt goed met Astrid.”

Winter en Ringmar wachtten. De lucht in de kamer stroomde heen en weer. De man droeg dezelfde korte broek en hetzelfde tennisshirt als de avond tevoren. Zijn kin droeg de schaduw van een dunne baard en zijn ogen lagen diep in zijn hoofd.

“We zijn dankbaar dat je hier meteen bent gekomen na ... het ongeval”, zei Winter. “Vanuit het ziekenhuis.”

De getuige tegenover hem haalde zijn schouders op.

“Er zijn er zo veel die niets doen”, zei hij. “Mensen neerslaan. Je wordt er niet goed van.”

Winter wachtte op het vervolg.

“Het is als op het werk met al dat geklets over immigranten. Alsof het tegenwoordig politiek correct is om te zeggen dat er te veel immigranten en vluchtelingen en zwarten in ons land zijn.”

“Waar ben je het contact met die lui precies verloren?” vroeg Ringmar.

“Hè?”

“Die lui die onze collega hebben neergeslagen. Waar precies zijn ze verdwenen?”

“Naast de markthal, bij het Kungsportsplein zeg maar. Voordat je het plein oploopt.”

“Heb je ze iets horen zeggen?”

“Geen woord.”

“Je hebt geen idee waar ze vandaan kwamen?”

“Ergens ten zuiden van de hel wat mij betreft”, zei de man.

“Maar niets preciezers dan dat?”

“Nee. Maar het waren Zweden, echte Zweden zeg maar.”

Ze vroegen hem het uiterlijk van de mannen te beschrijven en dat deed hij.

Toen hij de kamer weer had verlaten, stak Winter een nieuwe cigarillo op en de as viel op zijn blote dij.

“Je merkte zeker wel dat onze Aneta in de ogen van deze vent een vluchtelinge was”, zei hij.

“Hoe bedoel je?” vroeg Ringmar.

“De ene mens zal nooit de andere worden, generatie na generatie. Ongeacht waar hij is geboren.”

“Ja.”

“Ruimtevluchtelingen.”

“Hè?”

“Er bestaat een uitdrukking voor mensen die van land naar land reizen zonder in een van de paradijzen te worden toegelaten. Ze worden ruimtevluchtelingen genoemd.”

“Dat is een mooie uitdrukking”, zei Ringmar. “Romantisch. Maar dat geldt niet voor Aneta.”

“Nee, maar als ze eenmaal in het paradijs zijn? Wat gebeurt er dan?” vroeg Winter en hij doofde de cigarillo in de asbak die hij achter het gordijn had gevonden.

 

Op het Ernst Fontellplein was de warmte zwaar. De zon stond in het zenit. Het opgedroogde zweet op Winters lichaam werd weer vloeibaar en liep langs zijn rug. Het jeukte tussen zijn benen. Hij zette zijn zonnebril op en liep naar de auto en deed het portier open. Hij had de schaduwen van de bomen niet goed berekend. De hitte op de voorstoel was ondraaglijk. Hij ging zitten en startte de auto en ademde voorzichtig. Hij stelde de airco bij.

Hij reed in oostelijke richting langs het nieuwe Ullevistadion en reed de oprit van een grote villa in Lunden op. Bij het huis ernaast was een hond als een idioot aan het blaffen. Winter hoorde het gerammel van de looplijn van de hond.

De ingang van het huis lag in de schaduw. Winter belde aan en wachtte. Hij belde nog een keer, maar niemand deed open. Hij liep het trapje weer af en sloeg links af langs de gepleisterde muur. Hij rook de geur van de zwarte bessen aan de struiken langs de muur en van iets wat hij niet kon identificeren.

Aan de achterzijde glinsterde de zon in een zwembad. Winter rook de geur van chloor en zonnebrandolie. Naast de korte noordzijde van het zwembad stond een ligstoel en in de stoel zat een naakte man. Zijn lichaam was zwaar en gelijkmatig verkleurd, een krachtige kleur die dof glom tegen de badstof handdoek die de stoel tegen zweet en olie beschermde. De handdoek was blauw met wit en Winter kon onder de voeten van de man swedcon lezen. Winter kuchtte lichtjes en de naakte man opende zijn ogen.

“Ik dacht al dat ik wat hoorde”, zei hij.

“Waarom deed je dan niet open?” vroeg Winter.

“Je bent toch hierheen gekomen.”

“Ik had iemand anders kunnen zijn.”

“Des te beter”, zei de man die in dezelfde houding was blijven liggen. Zijn penis hing rimpelig tegen een slappe dij.

“Trek wat aan en bied me iets te drinken aan, Benny.”

“In die volgorde? Heb je last van homofobie, Erik?”

“Het is een esthetische kwestie.” Winter keek rond of hij een stoel zag.

De man, die Benny Vennerhag heette, stond op en greep een witte badjas van het voetenbankje en maakte een gebaar naar het water.

“Neem ondertussen een duik.” Hij liep naar het huis en draaide zich op de veranda om. “Ik haal een paar biertjes. Er ligt een zwembroek in de la onder het voetenbankje. Mooi shirt. Maar wie verlangt er nou naar Londen?”

Winter trok zijn T-shirt en zijn korte broek uit en dook in het water. Het was koel tegen zijn huid en hij zwom langs de bodem van het bassin tot hij de andere korte kant had bereikt. Hij doorkliefde het oppervlak met kracht en dreef op zijn rug. Even leek de zon wat verder weg. Hij dook nogmaals, draaide zich op de bodem om en keek naar de lucht met het wateroppervlak als een dak van vloeibaar glas. De betegelde wanden leken te kraken, maar misschien kwam het geluid van zijn trommelvlies. Hij bleef lang onder water en gleed weer naar het oppervlak. Boven zijn hoofd zag hij een gezicht flikkeren.

“Probeerde je een record te vestigen?” vroeg Vennerhag en hij reikte over de rand een biertje aan.

Winter streek zijn haar naar achteren en pakte het flesje aan. Het was koud in zijn hand.

“Je leidt een goed leven”, zei hij en nam een slok.

“Dat verdien ik.”

“Me reet.”

“Nu moet u niet bitter worden, hoofdinspecteur.”

Winter trok zich op en bleef op de rand zitten.

“Zwemmen in je onderbroek. Wat is er met je stijl en smaak gebeurd?”

Winter gaf geen antwoord. Hij dronk zijn flesje tot op de bodem leeg en zette het op de tegels bij het zwembad. Vervolgens deed hij zijn natte boxershort uit en trok zijn korte broek aan.

“Ik geef je een plastic zak voor je onderbroek”, zei Vennerhag glimlachend. Hij ging weer achterover liggen in de ligstoel. Hij had een korte kakibroek aangetrokken die om zijn heupen leek te spannen.

“Wie heeft mijn Aneta in elkaar geslagen?” vroeg Winter en draaide zich om naar Vennerhag.

“Wat zeg je me nou?” zei Vennerhag en kwam weer overeind.

“Een vrouw in mijn tea... van mijn afdeling is vannacht in elkaar geslagen en als jij weet wie dat waren wil ik het weten”, zei Winter. “Nu of na verloop van tijd.”

“Dit is ook jouw stijl niet.”

“Ik heb nu een andere.”

“Ja, dat zal ...”

“Het is ernst, Benny.” Winter was opgestaan. Hij liep naar de ligstoel en ging op zijn hurken zitten met zijn gezicht vlak bij dat van de ander. Hij rook de geur van drank en kokosolie. “Ik tolereer je zolang je eerlijk tegen me bent. Als je niet langer eerlijk tegen me bent, tolereer ik je niet langer.”

“Nee, nee. En wat betekent dat?”

“Dan is dit afgelopen”, zei Winter zonder een spier te vertrekken. Vennerhag keek om zich heen.

“Wat is dat voor bedreiging? En hoe moet ik weten wat er met jouw collega is gebeurd, Erik?”

“Jij kent op het persoonlijke vlak meer klootzakken dan ik”, zei Winter. “Het is niet voor het eerst dat iemand zich recentelijk op een zwarte heeft gericht, ook al was het nu dan een zwarte agente.”

“Ik heb je begrepen.”

“Jij bent crimineel. Jij bent racist. Als jij iets hebt gehoord wil ik dat weten. Jij hoort dingen.”

“Ik ben ook je ex-zwager”, zei Vennerhag glimlachend. “Je hoeft niet zo uit de hoogte te doen.”

Plotseling greep Winter de kaak van de man en drukte erop.

“Ze hebben dit deel van haar gezicht gebroken”, zei hij en boog naar voren om nog harder te drukken. “Voel je het, Benny? Voel je het als ik hier druk?”

Vennerhag trok zijn hoofd met een ruk weg en Winter liet los.

“Je bent niet goed bij je hoofd, man”, zei Vennerhag en masseerde zijn kin en wangen. “Waarom doe je zoiets? Je hebt hulp nodig, dat is het.”

Winter voelde een duizeling opkomen. Hij deed zijn ogen dicht en hoorde het raspen toen de ander weer over zijn kin wreef.

“Grote god”, zei Vennerhag. “Ze kunnen jou niet lang los laten lopen, jij verdomde outsider .”

Winter deed zijn ogen weer open en keek naar zijn handen. Waren die van hem? Het was prettig geweest toen zijn vingers zich om Vennerhags kin hadden gesloten.

“Ik zou eens met Lotta moeten praten”, zei Vennerhag.

“Je komt niet bij haar in de buurt”, zei Winter.

“Ze is verdorie net zo’n idioot als haar broer.”

Winter stond op.

“Ik bel je over een paar dagen”, zei hij. “Vraag ondertussen wat rond.”

“Leuk dat je langskwam”, zei Vennerhag. “Grote god.”

Winter stopte zijn natte onderbroek in zijn zak en trok zijn T-shirt aan. Hij liep via dezelfde weg terug die hij was gekomen, ging in zijn auto zitten en reed terug naar de stad. Hij reed langs het politiebureau en ging naar de Korsvägen om via Guldheden naar het Sahlgrenska-ziekenhuis te rijden. De stad zag er wederom koud uit door de ruiten.

Openbare Werken had bij de ingang van het ziekenhuis drie palmen geplant, maar door de getinte ruiten van Winters Mercedes zagen de bomen eruit alsof ze het koud hadden in hun potten.

Toen hij Aneta Djanali’s kamer binnenkwam, leek zij te verstijven terwijl ze naar iets op de verrijdbare tafel reikte. Hij zag de verbazing in haar ogen. Hij was snel bij het bed en reikte haar glimlachend de krant aan.

“Ik kom hier alleen maar even zitten”, zei hij. “Tot de ergste hitte voorbij is.”

 

Roep Uit De Verte
titlepage.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_0.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_1.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_2.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_3.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_4.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_5.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_6.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_7.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_8.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_9.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_10.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_11.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_12.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_13.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_14.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_15.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_16.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_17.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_18.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_19.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_20.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_21.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_22.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_23.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_24.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_25.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_26.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_27.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_28.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_29.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_30.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_31.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_32.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_33.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_34.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_35.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_36.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_37.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_38.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_39.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_40.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_41.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_42.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_43.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_44.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_45.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_46.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_47.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_48.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_49.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_50.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_51.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_52.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_53.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_54.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_55.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_56.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_57.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_58.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_59.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_60.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_61.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_62.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_63.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_64.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_65.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_66.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_67.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_68.xhtml