41
Het was weer zomer toen hij door de deur naar buiten stapte. Oudewijvenzomer. Of heette het Indian summer ? Hij had nooit het verschil geleerd, als dat er al was behalve de naam.
Het was nog geen acht uur en er hingen nog resten van de nachtelijke duisternis in de schaduwen van de huizen. Een schoonmaakkar sleepte zich aan de andere kant van het Vasaplein over de straat voort en zoog de laatste restanten van de ochtendnevel op in de roterende borstels. Mensen wachtten op de tram. Het was als altijd. Een bestelauto leverde vers brood af bij de Wasa Källare. Winter rook de geuren. Hij had honger. Hij had een kop koffie gedronken en dat was alles. Angela lag nog te slapen. Winter had het laken over haar lichaam getrokken dat onbeschermd was geweest tegen het licht van de opnieuw geboren zomer dat door de woning joeg.
Vier uur eerder was hij in slaap gevallen na gepieker in halfslapende-halfwakkere toestand en toen waren zijn hersenen tot rust gekomen en had hij in een bos tussen de bomen gestaan en het had geregend in het takkenwerk en de zon had daarbuiten geschenen. Op het pad voor hem had een witte auto van waanzinnige proporties gestaan. Iemand had zijn naam geroepen en het was de stem van een kind, en langs de auto had hij naar een zee gekeken, die zich nu op de plek bevond waar het pad ophield. Een schip dat uit een tekening was gescheurd had op het water gedreven en hij had een gezicht gezien dat hij niet herkende. Het gezicht had in de auto gezeten en het had rood haar gehad, en daarna had het zich naar hem gekeerd en het was het gezicht van een kind geweest en het gezicht was groter geworden dan het raam. Winter had aan de reling van het schip gestaan en er had een schoen op het water gedreven. Er had een vuurtoren aan de horizon gestaan. Hij was dichterbij gekomen en het was een windmolen geweest die met de wieken had gezwaaid, en hij had een gezicht gezien dat een klok was geworden waarvan de wijzers lippen waren geweest die zich hadden bewogen. De zon had door de regen heen geschenen. Een vlag had in de wind boven de molen gewapperd, maar dat was een klok geweest die pijlen had afgeschoten in de richting die ze in een auto op een weg door een bos hadden gereden, en hij had gereden en een klein meisje bij de hand gehouden dat met een vinger in de richting had gewezen waarin ze waren gereden. Hij had naar zijn voeten gekeken en aan de ene zat een kinderschoen met riempjes die over zijn tenen waren getrokken.
Hij herinnerde zich nu het laatste. De riempjes van de kinderschoen over zijn tenen.
Hij liep over het Kungsplein. De marktkraampjes werden klaargemaakt voor de dag. Groenten en fruit werden in kisten van auto’s naar hun plek in de kraampjes gedragen. Winter voelde de belofte van warmte in de geuren van de ochtend. Hij stapte een café binnen aan de overkant van het Kungsportplein en bestelde een café au lait en twee broodjes met boter en kaas. Hij zat aan het raam en zag dat het kantoor van de avondkrant openging voor de dag. Een jonge vrouw hing aanplakbiljetten met de belangrijkste koppen op. Hij kon ze hiervandaan niet lezen, maar hij vermoedde wat erop stond. De media hadden de moord en de verdwijning van het meisje in a big way gehanteerd, zoals Wellman het gisteren tijdens een korte middagbespreking had uitgedrukt. Zo was het ook. Het was vanzelfsprekend en hij kon alleen maar hopen dat het het onderzoek niet te veel zou hinderen. Tot nog toe waren er door de rapportages in de media honderden mensen met tips gekomen, misschien waren het er duizenden. Winter had er zo veel tijd aan besteed als hij kon en hij had geprobeerd de dingen die de moeite waard leken serieus te nemen. De mensen waren bereid om te helpen, maar ook bang voor wat er was gebeurd. Voor wat er opnieuw zou kunnen gebeuren, wat hun zou kunnen overkomen.
Hij stond op en liep in noordelijke richting naar het Brunnspark en ging bij de halte van lijn 2 staan. Jennie had een tram met een 2 op de ene kant getekend. Waarschijnlijk had ze in de tram gezeten, waarschijnlijk ook met haar moeder, Helene.
Ze hadden trambestuurders gesproken, maar niemand herkende gezichten van mensen die ze door de stad reden. Misschien was dat een bescherming. Het was een onbeschermd werk. In de omgeving van de Norra Biskopsgården hadden ze ook foto’s laten zien, maar niemand wist iets, niemand herkende iemand.
Er waren foto’s die door iemand genomen moesten zijn. Een serie foto’s van het meisje was een jaar geleden in een studio aan het Vågmästarplein genomen. De fotograaf wist het nog wel, maar meer ook niet. Dat was wat ze hadden. De weinige andere foto’s van Jennie in Helenes flat waren met een of meerdere camera’s genomen die ze niet hadden gevonden.
Iemand had de foto’s van Helene genomen en die van Helene en haar dochter.
Op een paar foto’s stonden ze samen en dat was momenteel ook alles. Helene had haar kind in haar eentje gekregen. Had de vader de foto’s genomen? Er was slechts één foto van Jennie als baby. Er waren er zeven of acht van haar die vrij recent waren genomen, naast de foto’s van de studio. Op twee daarvan stond een datum en dat kon tot hulp zijn.
Er was geen foto van Helene als kind.
Winter keek om zich heen. Een tiental mensen stond op een tram te wachten. Daar kwam lijn 2. Hij kreeg een ingeving en stapte in, samen met vier mannen die Ethiopiërs konden zijn, en een dronkelap die Zweeds was. De dronkelap schreeuwde racistische woorden naar de zwarte mannen toen iedereen was ingestapt en de tram verderreed naar het centraalstation, en Winter liep de vrijwel lege wagon door naar de dronkelap, een man van een jaar of vijfendertig, en Winter wenste plotseling dat hij voldoende uit balans was geweest om zijn vuist in het middenrif van de dronkelap te rammen. Maar hij is ongelukkig, dacht hij, daarom schreeuwt hij. We moeten het begrijpen. Maar ik kan het niet verdragen dergelijke woorden te horen. Dit is niet de eerste keer. Ik heb moeite met racisten, ook als ze dronken en ongelukkig zijn.
De tram stopte bij het Drottningsplein en de dronkelap stond op en tuimelde naar buiten zonder dat hij Winter had gezien. De zwarte mannen gaven in hun eigen taal commentaar op het vertrek. Plotseling stapten twee van hen uit en volgden de dronkelap die naar het stationsgebouw waggelde. Hij krijgt een pak slaag, dacht Winter. De zwarte mannen zijn misschien wel professionele geweldenaren. Je hoeft niet aardig te zijn alleen omdat je zwart bent.
Ze reden over de brug. De kranen in de haven zwaaiden heen en weer, grepen containers die gevuld waren met fruit. De zon scheen op de bananen alsof die weer thuis waren. Bij het Vågmästarplein stapten meer mensen in dan uit: Iraniërs, Indiërs en zwarten die altijd in groepen liepen. Winter vroeg zich af of hij ooit een zwarte of een donkere persoon, een Arabier misschien, in zijn eentje had zien lopen.
De grasvelden achter de arena waren bezaaid met kinderen die voetbalden of hun eigen schaduw najoegen. Er hingen vlaggen boven de ingang van het Lundbybad. De Deense vlag wapperde in het midden. We moeten dit aanpakken, dacht Winter. Er is een reden dat ze ... dat beiden de Deense vlag hebben getekend. Hebben ze die hier gezien, zoals ik nu? Mijn god, we moeten die signaturen analyseren, de verschillen in de tekeningen ontdekken ... als die er zijn.
De Deense vlag wapperend tussen de andere boven de ingang van het Lundbybad. Gingen ze hier regelmatig heen, dacht hij. Het meisje staat misschien ingeschreven voor zwemles. Hebben we het zwembad nagetrokken? Ik heb er niets over gelezen in de documenten.
Misschien ontmoette Helene daar iemand. Of in Denemarken. Ze kan op een van de veerboten hebben zitten wachten tot ze aan land konden. Er kan iets gebeurd zijn in Denemarken wat hiermee te maken heeft. We hebben contact opgenomen met Interpol, maar het is bekend hoe dat gaat, dacht Winter. Kan er iets gebeurd zijn in Denemarken? Is daar iets wat hierop lijkt? Heeft ze familie in Denemarken die ze heeft opgezocht? En als ze dat deed, heeft Jennie zitten tekenen en tekenen ... en Helene misschien ook.
Hij stapte uit bij het Friskväderplein en de zon vulde de oren die van de huizen uitstaken. De schotelantennes leken heen en weer te zwaaien alsof ze op zoek waren naar geluiden uit een geboortestreek. Hij hoorde ergens muziek vandaan komen die op John Coltrane met een waterpijp en een fez leek. Turkse jazz, dacht hij. Dat swingt.
Ernst Lundgren was met de kinderen op het speelplein voor het gebouw waar het kinderdagverblijf van de gepensioneerden lag. De oude, lange man boog zich op een manier die zijn rug ofwel sterker maakte, of waardoor die spoedig zou breken.
“Nog nieuws?” vroeg hij toen Winter hem had begroet. Winter vertelde hem het laatste nieuws.
“Hier hebben we nog niets gevonden”, zei Lundgren. “Ze hoorde niet bij onze kleine gemeente.”
“Is er niemand van de andere ouders die haar heeft herkend?”
“De moeders”, zei Lundgren. “Nee, niemand.”
“Ze lijkt een van de meest eenzame mensen op de wereld te zijn geweest”, zei Winter.
“Dat is niet zo vreemd”, zei Lundgren. “Niets verbaast mij nog.”
“Ik wist niet dat u cynisch was”, zei Winter.
“Ik ben niet cynisch. Ik ben alleen niet verbaasd.”
“Over ... de eenzaamheid?”
“Ze was niet de enige”, zei Lundgren. “Het zijn er een heleboel. Je kunt zelfs zeggen dat ze in de meerderheid zijn.”
Winter bekeek de video-opname van het laatste verhoor met Oskar Jakobsson. Cohens stem klonk als die van een dominee die een sloddervos de biecht afneemt. Maar Jakobsson biechtte niet. De ondervrager nam een lange aanvliegroute naar het onderwerp. Jakobsson vloog mee.
“Ik heb haar niet nog een keer gezien en ik zal haar niet nog een keer zien”, zei hij.
“Dat snap ik niet.”
“We hebben het over de vrouw die mij de nummers gaf, de envelop en het geld.”
“Ik heb het over Helene Andersén.”
“Ik heb haar nooit ontmoet.”
“Je hebt twee keer haar huur betaald.”
“En wat levert dat op?”
“Hou je niet van de domme, Oskar.”
“Ik weet niet wie ze is. Jullie hebben het hele verhaal. Ik heb het ... ik weet niet hoeveel keer verteld.”
En zo verder, en zo verder. Winter volgde de opname met een toenemend gevoel van leegte.
Het rook naar hout en wind in zijn woning.
“Ik heb schoongemaakt”, zei Angela met een glas wijn in haar hand. “Als een echte huisvrouw.”
“Afgezien van het glas wijn”, zei Winter.
“Wil jij?”
“Nee, ik neem liever een gin-tonic nu jij toch al bent begonnen met drinken.”
“Jij bent ermee begonnen. Je drinkt anders nooit, maar nu ben je ermee begonnen.”
“Beter laat dan nooit.”
Ze liep met hem mee naar de keuken.
“Ik ben hier de hele dag geweest”, zei ze.
“Dat is mij nog nooit gelukt.”
“Het was echt leuk. Als je wilt kan ik je rondleiden.”
“Waar is het eten?”
“Wat zeg je?”
“Het eten moet op tafel staan!” schreeuwde Winter en hij wees naar de ronde tafel bij het raam.
“We gaan uit eten”, zei ze.
“Zo spreekt een echte huisvrouw”, zei Winter. “Maar als we uitgaan, wil ik eerst even douchen.” Hij begon zijn overhemd los te knopen. “Mijn lichaam is helemaal stijf. Ik heb te lang video zitten kijken.”
“Jullie doen alleen maar leuke dingen.”
“Ja.”
Ze was bij het aanrecht bezig geweest en kwam nu met zijn gin.
“Hoe is het, Erik?” Ze hielp hem zijn overhemd uit te trekken en hield het vast.
“Ja ...”, zei hij, “hoe is het? Ik geloof dat het vooruitgaat, maar ik maak me enorme zorgen om het kind. Ja, je weet zelf hoe de omstandigheden zijn.”
“Ik heb nagedacht over wat je over haar hebt verteld”, zei Angela. “Hebben jullie alle eerstehulpafdelingen gecontroleerd?”
“Wat vraagt u nu, dokter? Of we navraag hebben gedaan bij de ziekenhuizen? Ja, natuurlijk.”
“Naar Helene? Ik bedoel ... de moeder.”
“Helene? Wat bedoel je?”
“Als ze geen familie heeft ... niemand heeft zich gemeld. Maar ze moet toch ergens zijn opgegroeid.”
“Zodra we haar naam wisten, nog niet zo lang geleden dus, is die naar alle kerkgemeenten en bestuurslichamen gegaan. Daar vallen pleeggezinnen en kindertehuizen en zo ook onder.”
“Oké. Ik heb hier vandaag aan Helene als kind lopen denken. Toen ze net zo klein was als haar eigen dochter. Jennie heet ze toch? Oké. Ze ligt misschien niet in een ziekenhuis, ik bedoel dus Jennie, of we weten het nog niet. Hetzelfde geldt voor de moeder. Maar misschien dat ze als kind een keer in het ziekenhuis heeft gelegen? Of daar om de een of andere reden acuut is opgenomen? Helene dus. Ik weet dat je over die naam hebt nagedacht. Andersén.”
“Ja”, zei Winter. “Ga door.”
“Tja, stel je voor dat een klein meisje dat Helene nog iets heette, jaren geleden een keer is opgenomen. Als dat is gebeurd, moet er een dossier van zijn.”