8
Terwijl Winter ter hoogte van Liseberg reed, luisterde hij naar het lokale nieuws. “De politie heeft nog altijd geen sporen ...” Het was waar, wie het ook maar tegen Radio Göteborg had gezegd. Vanmiddag zou hij dat wat ze nog niet wisten verduidelijken.
De dag zag er donker uit door de autoruiten. De airco stond laag en Winter zette hem op kamertemperatuur. Hij wilde niet verkouden worden. Ook nu leek het net alsof het buiten koud was. Als hij het portier opendeed, zou de hitte op hem vallen.
In het pretpark Liseberg stonden allerlei draaiende attracties. Hij realiseerde zich dat hij er in geen jaren was geweest.
Het asfalt was zacht onder de wielen. De auto’s om hem heen waren vaag, bijna opgelost. De voertuigen en de weg vloeiden samen. Hij passeerde rechts een bord dat de temperatuur van de lucht en die van het wegdek mat: 34 in de lucht, 49 op de weg. Grote god.
Op de heuvel na het knooppunt Kallebäck zag hij aan de overkant een verkeerscontrole. Er stond een geüniformeerde agent die de automobilisten vriendelijk tot stoppen maande. Verderop stond een collega met een videocamera langs de weg.
Een videocamera. Winter registreerde de camera en de man die hem vasthield. Winter zag hem in de achteruitkijkspiegel. De man moest hem hebben gezien. De videoband nam het tegemoetkomende verkeer op. Maar hij zag de man. De camera was op hem gericht. Dat betekende dat hij op die band was vastgelegd, hij en de andere automobilisten die in tegengestelde richting reden waren geregistreerd, al was de politie in eerste instantie in anderen geïnteresseerd.
Hij sloeg bij het knooppunt Delsjö rechts af, reed onder rijksweg 40 door en passeerde het recreatiegebied. De hevige hitte hield de mensen weg, hij zag niemand op de parkeerplaats of op de grasvelden.
Hij wilde net de parkeerplaats op draaien waar ze de vrouw hadden gevonden toen hij besloot de oude weg te blijven volgen, onder de rijksweg door die vlak naast hem denderde. Na het viaduct zag hij links rijpaarden in het veld en hij kwam langs twee boerderijen. Na een kleine kilometer bereikte hij de kruising en hij draaide rechts de parkeerplaats annex bushalte op. Hij stopte en zette de motor uit, stapte uit, stak een Corps op en leunde tegen de zijkant van de auto.
Hij dacht aan de politieman met de videocamera. Dat kon een opening zijn. Had de afdeling verkeer niet een tijdlang ‘s nachts gepatrouilleerd? ‘s Ochtends vroeg? Camera’s die in het donker zagen. Een test met warmtezoekende camera’s? Hij dacht er iets over te hebben gelezen op Group Wise, dat hij er een elektronische brief over had gekregen in het eigen e-mailsysteem van de politie.
Waar waren ze vannacht geweest? Was deze test niet juist op de oostelijke stadsdelen en de verkeersaders gericht?
In de ideale wereld zou iemand van de verkeerscontrole met Winter contact opnemen als een patrouille de afgelopen 24 uur in de buurt was geweest, maar voordat de communicatie werkte duurde het altijd even, soms dagen. Vergissingen en misverstanden in het begin van een onderzoek waren soms moeilijk te herstellen. Ze kwamen voor, uiteraard. Vrij vaak. Politiemensen zijn ook maar mensen, dacht Winter.
De nieuwe organisatie uit 1995 had ook een ongelukkig revierdenken in de politieonderdelen geschapen.
Winter haalde de telefoon uit de houder op het dashboard en belde de verkeerssectie. Hij stelde zich voor aan de dienstdoende agent en verzocht te worden doorverbonden met de hoofdinspecteur van de sectie.
“Walter is bezet.”
“Hoe lang?”
Winter kon de schouderbeweging zien, de zucht aan de andere kant bijna horen; waarom kan hij niet iemand anders bellen?
“Ik vraag hoe lang.”
“Wie was je ook al weer, zei je?”
“Hoofdinspecteur Erik Winter. Ik ben waarnemend afdelingshoofd bij de recherche.”
“Iemand anders is niet goed?”
“Wat zeg je?”
“Walter is bez...”
“We zijn bezig met een moordonderzoek en het is heel belangrijk dat ik met Walter Kronvall spreek.”
“Oké, oké, momentje”, zei de mannenstem en Winter wachtte. Er kwam een vliegtuig over hem heen, het vloog aan op Landvetter. Het zweefde geluidloos in het blauw. Winter hoorde het gedender van de motoren pas toen het vliegtuig al was verdwenen. Hij zag een ... een hert moest het zijn. Honderd meter verderop hief het dier in de bosrand zijn kop omhoog, boven een paar hekken. Zijn vacht smolt samen met het verbrande gras en toen het wilde dier weggleed, leek het nog het meeste op de beweging van de wind over het veld.
Hij hoorde sprinkhanen en opnieuw het gebrul van straalmotoren aan de lege hemel. Hij wachtte. De cigarillo in zijn hand was al een hele tijd geleden uitgegaan.
“Met Kronvall.”
“Erik Winter hier.”
“Ik was bezig.”
“Dat ben je nog steeds.”
“Hè?”
“Je bent nu met mij bezig, Walter. En ik zal het kort houden. Ik moet weten of jullie vannacht camera’s rond rijksweg 40 hebben gebruikt, bij knooppunt Delsjö, in die buurt. Vroeg in de ochtend. Toen het nog donker was.”
“Een snelheidscontrole?”
“Dat weet jij beter dan ik.”
“Waar gaat het om?”
“Heb je nog niets over de moord gehoord? We hebben een gewurgde vrouw van ...”
“Ja, dat weet ik. Ondanks de communicatie in dit gebouw, mag ik wel zeggen.”
Winter wachtte op het vervolg. Hij voelde hoe het zweet in zijn ogen prikte en over zijn wangen liep waar hij de telefoon tegen zijn huid hield. Hij ging aan de schaduwkant in de auto zitten en droogde zijn voorhoofd met de rug van zijn rechterhand af.
“Je wilt weten of we daar in de buurt hebben gefilmd? Toen het donker was? Het zou kunnen. Normaliter hebben we dat soort uitrusting niet, maar we hebben wat van die helikopterjongens geleend om het te testen. Warmtegevoelige camera’s. Ik moet het met de lokale politie in Härlanda checken.”
“Kun je dat nu doen?”
“Ja, dat is wel zo slim, wil jij die band nog kunnen bekijken. Als ze daar zijn geweest.”
“Hoe bedoel je?”
“Weet je niet hoe het in zijn werk gaat? De agenten in de videowagens controleren de band en spoelen hem terug en dan neemt iemand anders het over. Maar misschien ... het is mogelijk dat ze deze keer een kwartiertje extra wachten voordat ze naar een nieuwe plek gaan. Zodat meer mensen die band kunnen zien. Het is immers een test, zoals ik al zei.”
“Normaal gesproken wordt de band opnieuw gebruikt?”
“Uiteraard. Onze middelen hier op de afdeling verkeer zijn beperkt.”
“Ga dat telefoontje dan alsjeblieft plegen.”
“Waar kan ik jou bereiken?”
Winter noemde zijn nummer en verbrak de verbinding. Hij stond van de stoel op, stopte de telefoon in zijn borstzakje, ging een eindje van de auto staan en begon er stretchoefeningen tegenaan te doen. Zijn lichaam kraakte. Ik moet meer bewegen, dacht hij. Ik blijf niet eeuwig de jongste hoofdinspecteur. Bergenhem heeft me weer gevraagd voor zaalbandy. Het is een waanzinnig idee, maar misschien doe ik wel mee. Of misschien moet ik één keer in de drie dagen naar Långedrag joggen en via het Slottsbos teruggaan. Alhoewel, ik heb toch de hele zomer gefietst?
Hij liep over het asfalt naar de tabel met bustijden. De halte heette Helenedal en bus 701 stopte hier op weg van of naar de haltes Broplein en Frölundaplein. De eerste bus vertrok ‘s ochtends om kwart over vijf. De laatste ging om 23.43 uur. Ze moesten het onderzoeken. Nog een ingeving bij de overige van het onderzoek. Een onderzoek was één grote stofzuiger die alles opzoog: uitspraken tijdens verhoren en technische sporen en goede ideeën en waanzinnige invallen, en het meeste had niets met de zaak te maken. Maar na verloop van tijd vind je dingen die in elkaar passen, dacht Winter. Dan kun je een hypothese formuleren.
De telefoon in zijn borstzakje ging over. Hij zei zijn naam.
“Nogmaals met Walter. Je hebt juist gedacht, Winter. Ze zijn vannacht en vanochtend inderdaad in de oostelijke delen van de stad op pad geweest met de videowagens. Het is een speciale aanbieding voor onze klanten. Alleen deze week geldig.”
“Oké”, zei Winter. “Stonden ze ook op rijksweg 40?”
“O ja. En een paar camera’s die vannacht zijn gebruikt, zijn nog niet opnieuw in gebruik genomen.”
“Zijn dat alle camera’s?” vroeg Winter.
“Nu volg ik je niet helemaal.”
“Je zei een paar camera’s. Zijn er nog meer gebruikt in het gebied waar we het over hebben?”
“Nee, niet voorzover ik het heb begrepen.”
“Ik moet die banden zien.”
“Waar?”
“Kun je ze vanmiddag naar de recherche sturen?”
“Uiteraard. We hebben speciale koeriersauto’s voor dat soort dingen”, zei Kronvall en Winter lachte kort.
“Bedankt voor je hulp.”
“Als dit de zaak oplost, wil ik wel graag genoemd worden.”
“Vanzelfsprekend.”
“Hoofdinspecteur Walter Kronvall bij de verkeerssectie gaf de beslissende voorzet. Zoiets.”
“Bij de recherche vergeten we onze vrienden niet”, zei Winter en hij drukte het gesprek uit terwijl hij bij de tijdtabel bleef staan. Het hert in de verte was teruggekomen. Het was nu dichterbij, bewoog met een wijde boog van de ene kant van het veld naar de andere. Het dier had een heuvel in het midden bereikt en een paar tellen lang was een groot deel van zijn lijf te zien. Winter was zo dichtbij dat hij kon zien hoe de spieren in één perfecte beweging samenwerkten. Daar zijn geen stretchoefeningen nodig, dacht hij.
Het dier had zijn blik op hem gericht en was blijven staan. Het hert keek hem aan en hij raakte verlamd. Een paar tellen lang werd hij gehypnotiseerd. Winter was nooit jager geweest. Zo was dat kennelijk: een slachtoffer en een jager, een wapen, een oogcontact dat uren leek te duren. Een stille situatie voor de dood. Een opgeheven wapen. Een verschrikkelijk geluid uit de ruimte. Een lichaam dat explodeerde.
Het hert had niet bewogen. Het wachtte. Winter stond stil. De afstand tussen hem en het hert was niet veranderd. Hij was geen jager in relatie tot het dier, maar hij was vervangbaar. Dit moest een gebruikelijke afstand zijn tijdens de jacht. De afstand tussen de jager en het wild. Het was een situatie die hij herkende. De afstand tussen de jager en het wild, dacht hij weer. Hij was de jager ... dat was zijn werk. Een crimineel was zijn wild. Kon je een moordenaar het wild noemen? Was de moordenaar niet eerder de jager ... en het slachtoffer het wild?
Hij dacht weer aan de vrouw die kort geleden hier zo dichtbij had gelegen, die daarheen was gedragen als een geslacht dier. Een slachtoffer ... en misschien het wild. Haar naamloze lichaam was op zich al een mededeling over wat er was gebeurd. Waarom? Hij dacht aan haar halfopen mond en de zichtbare tanden. Als een stille roep. Een roep uit de verte.
Het zou het mannetjeshert niet meer dan enkele minuten kosten om bij de plek te komen waar ze haar hadden gevonden. Als hij de tunnel in durfde.
Winter draaide zich om, ging in de auto zitten en startte de motor. Het gewei van het hert midden op het veld bewoog nog steeds niet. Winter keerde de auto en zag hoe het hert tegelijkertijd in een halve cirkel liep en in de richting van de bosjes verdween.
Winter reed terug naar het gebied waar de vrouw was gevonden. Hij parkeerde de auto en liep over het pad het afgezette terrein op. Het gras in de greppel was nog steeds plat van het gewicht van het lichaam van de vrouw. Het was een heel eind om een mens te dragen, dood of levend. Een dood lichaam was zwaar, maar zonder weerstand.
Degene die het droeg hoefde geen reus te zijn. De angst ontdekt te worden kon een moordenaar sterk maken, als hij zich er al druk om maakte. Of hadden hier in de dunne ochtendschemering meer mensen gelopen? Meer van die mensen die vervuld waren van waanzin, idiotie ... of adrenaline ...
Ze hadden haar over de ruige velden kunnen dragen, door de mist. Waarom niet?
Ze probeerden binnen een redelijke cirkel het terrein uit te kammen, maar het was buitengewoon moeilijk. De politie kon niet willekeurig maar wat rondstampen. Als ze met te veel agenten waren werd alles willekeurig.
Een schot deed Winter opschrikken. Nog een schot dat de stilte van het vroege middaguur in de natuur doorbrak en het geruis van de auto’s naast hem stoorde. De harde geluiden plantten hun echo’s boven de berken en het water erachter voort. De schietbanen werden weer gebruikt.
De videobanden lagen op zijn bureau. De lucht in de kamer stond stil. Ringmar klopte op de open deur voordat Winter zijn overhemd droog had kunnen wringen.
“Lekker hè, dat zonnetje”, zei Ringmar.
“Ik hou wel van zon.”
“Als je klaar bent ..., de gentlemen van de pers wachten.”
“Geen vrouwen?”
“Er zijn geen misdaadverslaggeefsters.”
“Veel dingen zouden anders zijn als die er wel waren”, zei Winter en haalde zijn vingers door zijn vochtige haar.
“Zullen we gaan?”
“Het moet wel snel gaan. Ik wil meteen daarna naar die banden kijken.”
Winter legde het aan Ringmar uit terwijl ze door de gangen liepen. Ze namen de lift naar beneden en ontmoetten de vertegenwoordigers van de media. De mensen zagen eruit alsof ze op weg waren naar het strand: korte broek, dunne shirts, een enkeling droeg een zonnebril. Cool type, dacht Winter en ging bij een lessenaar aan de andere kant van de kamer zitten.
“We weten nog niet wie ze is”, antwoordde hij op de eerste vraag. “En misschien hebben we jullie hulp nodig om daar achter te komen.”
“Hebben jullie een foto?”
“In zekere zin.”
“Hoe bedoel je?” vroeg Hans Bülow van de Göteborgs Tidningen . Hij was een van de weinige journalisten die Winter zo goed kende dat hij zijn naam wist.
“We hebben foto’s gemaakt van het dode lichaam. Het is niet gebruikelijk dat we officieel met dat soort foto’s naar buiten komen, zoals jullie wellicht weten.”
“Maar als jullie moeten?”
“We komen erop terug.”
“Maar ze is vermoord?”
“Daar kan ik nog geen antwoord op geven. Het kan zelfmoord zijn.”
“Ze heeft zich dus van het leven beroofd en is vervolgens naar het Delsjö gereden en is daar in een greppel gaan liggen?” zei een vrouw van de lokale radio. Winter keek naar haar en dacht aan Ringmars woorden over misdaadverslaggeefsters.
“Wie heeft beweerd dat ze ergens anders is gestorven?” vroeg hij.
De vrouw keek schuin naar Hans Bülow. In de laatste oplage van de Göteborgs Tidningen had een artikel gestaan waarin werd gespeculeerd over een mogelijk scenario.
“We hebben de exacte gang van zaken in verband met dit ... sterfgeval nog niet kunnen vaststellen”, zei Winter.
“Wanneer krijgen we te horen of ze is vermoord?”
“Later vanmiddag krijg ik een samenvatting van de patholoog-anatoom.”
“Zijn er getuigen?”
“Daar kan ik niets over zeggen.”
“Hoe is het lichaam ontdekt?”
“We kregen een telefoontje.”
“Van een getuige dus?”
Winter maakte een gebaar met zijn armen dat de mensen zelf mochten uitleggen.
“Is ze Zweedse?”
“Weet ik niet.”
“Jullie weten toch hoe ze eruitziet? Ziet ze eruit alsof ze van Zweedse of Scandinavische afkomst is? Of alsof ze ergens anders vandaan komt?”
“Daar kan ik nog niet over speculeren.”
“Als ze er niet uitziet alsof ze uit Scandinavië komt, is het makkelijker om na te denken over de vraag waar in Göteborg ze woonde”, zei een jonge journalist die Winter voorzover hij zich kon herinneren niet eerder had gezien.
“Hoe bedoel je?”
“Weet je niet waar de immigranten wonen?”
Winter gaf geen antwoord. Hij dacht aan de noordelijke voorsteden en vond het een simplificatie.
“Nog meer vragen?”
“Hoe oud lijkt ze te zijn?”
“Dat weten we natuurlijk ook nog niet zeker. Maar ongeveer dertig.”
De journalisten schreven en hielden hun microfoons vast. Een zomermoord in Göteborg.
“Wat doen jullie nu?”
“Vanochtend vroeg is een uitgebreid opsporingsonderzoek in gang gezet. We zijn sporen aan het zekeren bij de vindplaats en we proberen om deze vrouw te identificeren”, zei Winter.
“Wanneer is het gebeurd?”
“Wat?”
“De moord. Of het sterfgeval. Wanneer is het gebeurd?”
“Dat is nu ook moeilijk te zeggen. Maar ergens gisteravond laat. Ik kan daar nu verder niets over zeggen.”
“Wanneer is ze gevonden?”
“Vanochtend vroeg.”
“Wanneer?”
“Rond een uur of vier.”
“Hebben jullie met mensen gesproken die toen in de buurt waren?”
“We proberen iedereen te spreken die iets gezien kan hebben. Degene die denkt wat gezien te hebben, wordt verzocht zich bij de politie te melden.”
“Motief?”
“Onmogelijk om nu te zeggen.”
“Is ze verkracht?”
“Daar kan ik geen antwoord op geven.”
“Is er niets wat jullie herkennen?” vroeg Hans Bülow.
“Hoe bedoel je?”
“Onderzoeken jullie zaken die op deze lijken? Die hier zijn gebeurd, of ergens anders?”
“Daar kan ik in verband met het onderzoek helaas niet op antwoorden.”
“Dus het slachtoffer is niet bekend bij de politie?”
“Ik geloof dat ik net zei dat we de identiteit niet kennen.”
“Is dat gebruikelijk?”
“Sorry?”
“Is het gebruikelijk dat de identiteit niet bekend is? Ik bedoel, na zo’n tijd?”
“Er is ...” Winter keek op zijn horloge, “nog geen twaalf uur verstreken sinds we haar gevonden hebben. Dat is niet erg lang.”
“Dat is wel degelijk lang”, zei de journalist met de zonnebril.
“Nog meer vragen?” zei Winter, en hij wist dat de man die er zo cool uitzag, gelijk had.