27

‘Volgens mij vindt Samuel jou wel leuk,’ zei Dirk pesterig toen ze de volgende ochtend naar de steiger liepen.

‘Nou, hij is een goede zwemmer,’ reageerde Summer. ‘En hij heeft mooie tanden.’

‘Mooie tanden? Vind je dat belangrijk bij een man?’

‘Over sommige dingen valt niet te discussiëren. Een slecht gebit is er een van.’

‘Nooit gehoord van gebitsregulatie?’

‘Je hebt gelijk. Een slecht gebit is waarschijnlijk makkelijker te verhelpen dan een slecht karakter.’

Ze sprongen in de boot, startten de motor en staken de inham over. Het onweer was allang weggetrokken en de zee was vrijwel vlak. Zoals afgesproken wachtte Samuel hen op de plek van het wrak op met een kleine voorraad persluchtflessen. Dirk kwam langszij en maakte hun schip aan de roeiboot vast. Summer keek over de reling. Ze kon de bodem duidelijk zien en daar zag ze ook Samuels anker schuin weggezakt in het zand liggen.

‘Goedemorgen,’ zei de Jamaicaan. ‘Heeft de vis gesmaakt?’

‘Ja, hoewel mijn broer hem iets te veel had doorbakken. Ik zie dat u genoeg perslucht hebt meegenomen.’

‘Bent u klaar voor duik?’

‘Jazeker,’ antwoordde ze. ‘Ik ben blij dat u wat beter weer hebt meegebracht.’

‘Graag gedaan.’ Samuel grinnikte. ‘En, wat zoekt u? Goud of zilver?’

‘Het spijt me u te moeten teleurstellen maar er is geen schat, voor zover wij weten althans. Wij zijn op zoek naar een gegraveerde ronde steen.’

Samuels brede mond vertrok in een glimlach. ‘Okidoki. Die help ik u ook vinden.’

Ze doken naar de bodem, waar Dirk en Summer de ballasthoop onderzochten. Met behulp van een rolmaat berekenden ze de breedte en de lengte tot waar hij in de hoge koraalbegroeiing overging. Dirk gebaarde naar de oppervlakte.

‘Ik had niet op een agressieve koraaloverwoekering gerekend,’ zei hij nadat hij in de boot geklommen was.

Summer dreef naast Samuel in het water. ‘Volgens de informatie van St. Julien was de Oso Malo eenentwintig meter lang. Minstens de helft daarvan moeten we van koraal ontdoen.’

‘Tien meter is toch meer dan niets.’ Dirk gaf een ruk aan het startkoord van een waterpomp met benzinemotor die hij de vorige dag had gehuurd nadat hij in Montego Bay een handvol duikwinkels was afgelopen. Hij wierp de inlaatslang in het water en gaf een tweede slang met sproeikop aan Summer. ‘Ben je klaar om te gaan graven?’

‘Even wachten tot ik beneden ben.’ Ze stak het mondstuk van de ademautomaat tussen haar tanden en verdween onder water. Dirk gaf haar een moment de tijd om bij het uiteinde van de ballasthoop te komen, waarna hij het ventiel opendraaide en de motor zeewater begon rond te pompen.

Uit de sproeikop in Summers hand spoot een straal water, waarmee ze het losliggende zand van de ballasthoop begon weg te spuiten. Samuel keek toe hoe ze over de bovenkant ervan een ongeveer dertig centimeter breed pad schoon blies en zo een strook gladde rivierkiezels blootlegde.

Het wegblazen van de deklaag was een langzame en fysiek zware klus, dus namen ze het werken met de waterjet om het halfuur van elkaar over.

Summer legde de opgravingswerkzaamheden vast met een nieuwe onderwatercamera die Dirk voor haar had gekocht, en maakte notities in een logboek. Het kostte hun vrijwel de hele ochtend voordat ze het koraal bereikten, waar ze een deel van de spanten van het schip blootlegden.

Na de lunch schrobden ze een tweede strook een kleine meter naast de eerste schoon. Dirk had bijna een derde strook aan de andere kant vrijgemaakt toen de waterstraal opeens wegviel. Hij zwom naar de oppervlakte waar bleek dat de motor van de pomp uit was.

‘Heb jij ’m uitgezet?’ vroeg hij aan Summer, die naast Samuel bij de waterpomp zat.

‘Nee, maar de benzine is op.’ Ze liet een bijna lege jerrycan klotsen. ‘We hebben nog maar net genoeg om terug te varen.’

Dirk hees zich aan boord, deed zijn duikuitrusting af en gunde zich een moment rust. ‘Ik denk dat het sowieso wel genoeg is geweest voor vandaag. Ik was bijna klaar met de derde proefstrook. Met deze drie is de kans groot dat we de steen hadden gevonden als hij daar ligt. Ik ben bang dat hij nog in het wrak is, ergens midden tussen het koraal.’

Summer keek bedenkelijk. ‘Als-ie in het koraal ligt, vinden we ’m nooit.’

‘U hebt toch veel interessante artefacten,’ zei Samuel. Hij wees op een op de vloerplanken van de boot uitgespreide handdoek die vol lag met uit de blootgelegde proefstroken opgeviste voorwerpen: voornamelijk potscherven, verroeste spijkers en allerlei vormen van beslag. Ook glinsterden er diverse brokken groen obsidiaan in het zonlicht.

‘In ieder geval blijkt uit niets dat het niet het wrak van de Oso Malo is,’ zei Summer. ‘Dit rechtvaardigt al een aardige expositie in het Nationaal Museum voor Historische Archeologie in Port Royal.’

‘We vinden steen morgen,’ zei Samuel.

‘Nee, Dirk heeft gelijk,’ zei Summer hoofdschuddend. ‘De steen had zichtbaar op de ballasthoop moeten liggen. Hij is er gewoon niet… of hij ligt verstopt in het koraal. En ik vrees dat we morgen toch weg moeten.’

Dirk haalde zijn portefeuille uit een duiktas tevoorschijn en gaf Samuel tweehonderd dollar met dank voor zijn hulp.

‘U bent gek,’ zei hij glimlachend. ‘Als u echt weg moet, dan geeft Samuel eerst nog drank.’

‘Dat is precies waar ik nu het meeste zin in heb,’ zei Dirk.

Ze haalden de ankers van hun boten op en voeren naar de stenen steiger. Ze stapten in de Volkswagen en namen op Samuels aanwijzingen de weg naar Montego Bay. Al vrij spoedig zei hij hen af te slaan en bij een klein gebouw te stoppen. Op een verbleekt bord op het dak stond: Green Stone Bar & Museum.

‘Groene Steen,’ zei Summer. ‘U zei toch dat het wrak zo werd genoemd?’

‘Ja. Misschien ligt hier uw steen. En ze hebben koud bier,’ zei Samuel grijnzend. ‘Ik woon in het eerstvolgende dorp.’

De bar was leeg op een zwarte teckel na die in een hoek lag te slapen. Tot Dirk en Summers verbazing bestond het interieur grotendeels uit nautische artefacten. Roestende ankers, kanonskogels en aardewerken borden sierden de muren en aan het plafond hing een stoffig visnet. Een brede houten plank boog door onder het gewicht van tientallen brokken obsidiaan zoals ze die ook bij het wrak hadden aangetroffen.

‘Dit komt zo te zien allemaal van de Oso Malo,’ zei Dirk, terwijl hij een tinnen bord bekeek met een stempel van een kasteel met drie torens en een kroon erboven… een Castiliaans merkteken.

Uit een achterkamer klonk flessengerinkel en er verscheen een oude man met een krat bier. Hij had dof grijze haren en een dito baard maar hij oogde nog kwiek in een schreeuwerig aloha-shirt.

‘Was bang dat ik jullie niet binnen zou horen komen,’ zei hij. ‘Wat kan ik jullie te drinken inschenken?’

‘Twee Red Stripes en een daiquiri voor de dame,’ zei Samuel met een brede glimlach naar Summer.

‘Lijkt me prima,’ zei ze.

Ze liepen naar de bar, waar de oude man het drankje voor Summer mixte en koele flesjes Red Stripe-bier voor Dirk en Samuel neerzette. Glimlachend keken ze toe hoe de oude man een derde flesje voor zichzelf opende.

Nadat hij een slok van het Jamaicaanse bier had genomen, gebaarde Dirk naar een door zeepokken aangetast zwaard dat boven de bar hing. ‘We waren vandaag bij het wrak van de Oso Malo, maar zo te zien bent u ons voor geweest.’

De ogen van de barman lichtten op. ‘Ik heb haar in geen jaren bij die naam horen noemen. Hier werd ze het Groene Stenen Wrak genoemd, of het Smaragden Wrak, hoewel er uiteraard geen smaragden waren.’

‘Wat weet u over de groene stenen die ze als vracht had?’ vroeg Summer.

‘Gewoon groen obsidiaan. Het is een mooie steen, maar op geen enkele manier echt waardevol. Uiteraard is het best mogelijk dat de Spanjaarden daar in de zestiende eeuw heel anders over dachten. Het was in Mexico blijkbaar duur, dus hebben ze een schip met dat spul volgeladen. Helaas voor ons,’ zei hij met een knipoog, ‘hebben ze het goud en zilver de andere kant opgestuurd.’

‘We hebben begrepen,’ zei Dirk, ‘dat het schip van Venezuela naar Cádiz onderweg was toen het door een orkaan werd verrast.’

‘Dat klopt. Ze is voor White Bay aan de grond gelopen. Ondanks dat het vlak voor de kust was, is vrijwel de hele bemanning verdronken. Er zijn maar vier man levend aan land gekomen, die later in de Spaanse nederzetting Melilla onderdak hebben gevonden.’

‘Hebben de Spanjaarden het wrak geborgen?’ vroeg Dirk.

‘Voor zover bekend niet. Het heeft drie jaar geduurd voordat de overlevenden terug konden naar Spanje. Tegen die tijd dacht niemand meer aan het schip, aangezien het geen goud of zilver vervoerde. Het wrak heeft daar bijna vierhonderd jaar ongestoord gelegen tot een Amerikaanse archeoloog er rond de vorige eeuwwisseling in geïnteresseerd raakte.’

‘Een Amerikaan?’ vroeg Summer.

‘Hij heette Ellsworth Boyd. Hij had op het eiland de opgravingen van een aantal vroege nederzettingen van de Taíno-indianen geleid. Hij was bezig met een opgraving hier in de streek toen de plaatselijke bewoners hem over de stenen vertelden die de vissers in hun netten ophaalden. Hij is naar de baai gekomen en heeft een paar Jamaicaanse vrijduikers ingehuurd om alles wat ze vinden konden naar boven te halen.’ Met een zwaai van zijn hand wees hij naar de met stenen volgestapelde planken. ‘Allemaal groen obsidiaan.’

‘Weet u wat er met de andere artefacten die ze hebben gevonden is gebeurd?’

‘Hier ziet u de meeste ervan. Boyd heeft een paar voorwerpen naar het Yale Peabody Museum in New Haven verscheept, maar het merendeel is hier gebleven. Dit spul hier was waarschijnlijk ook allang weg geweest, maar Boyd stierf vrij kort na de vondst. Een paar van zijn collega’s, inclusief mijn oudoom, besloten om ter ere van hem hier een museum in te richten. In de loop der jaren is het nogal verwaarloosd, maar sinds ik dit heb geërfd, heb ik er alles aan gedaan om het in stand te houden.’

Dirk vertelde over hun belangstelling voor het schip. ‘Kunt u zich misschien iets herinneren over een grote halfronde steen met Meso-Amerikaanse inscripties die bij het wrak is gevonden?’

De barman staarde naar het plafond. ‘Nee, er gaat bij mij geen belletje rinkelen. Maar u zou een kijkje kunnen nemen in Boyds journaal van de opgraving.’

Summer keek hem met wijd open ogen aan. ‘Heeft hij aantekeningen gemaakt van zijn werk aan de Oso Malo?’

De barman knikte. ‘Ja, en behoorlijk gedetailleerd.’

Hij liep de achterkamer in en kwam een minuut later terug met een stoffig, in dun leer gebonden boek. ‘Heeft een tijdje op de plank gelegen,’ zei hij, ‘maar u mag het gerust van me lenen.’

Summer sloeg het krakende omslag open en las hardop de met de hand geschreven titelpagina voor. ‘Verslag van de opgraving van een Spaans scheepswrak in White Bay, Jamaica, november 1897 – januari 1898, door doctor Ellsworth Boyd.’

Ze bladerde het dagboek door en zag bij iedere dag van de opgraving gedetailleerde beschrijvingen en verzorgde, met de hand getekende afbeeldingen.

‘Dit is waanzinnig,’ zei ze, zichtbaar onder de indruk. ‘Als hij de steen heeft gevonden, heeft hij hem beslist in dit dagboek beschreven.’

Samuel leunde over Summers schouders om mee te kijken. ‘U hebt een geluksdag.’

Dirk dronk zijn bier op en zette het flesje met een klap op de bar. ‘Laten we wat te eten bestellen en eens kijken wat de beste doctor ons te vertellen heeft.’

‘Helaas serveren we hier geen maaltijden,’ zei de barman, ‘maar verderop in de straat is een prima visrestaurant, Mabel’s Café. Hun gegrilde snapper is een aanrader. U mag het boek meenemen.’

‘Dank u,’ zei Summer. ‘Dat is heel vriendelijk van u, meneer… eh…’

‘Ik heet Clive, maar de meeste mensen noemen me Pops,’ zei hij met een knipoog. ‘Houd het boek zolang als u wilt. Ik loop hier niet weg.’

Samuel rekende af, waarna het drietal de invallende schemering van de ondergaande zon in liep.

‘Wil je niet met ons mee-eten, Samuel?’ vroeg Dirk.

‘Nee, ik moet naar huis, anders wordt m’n vrouw boos.’ Hij gaf Dirk een hand en omhelsde Summer. ‘Tot ziens, vrienden, ik hoop van harte dat jullie vinden wat je zoekt.’

‘Wil je een lift?’ vroeg Summer toen hij weg wilde lopen.

‘Nee, bedankt. Ik loop wel. Tot ziens.’

Dirk en Summer zwaaiden bij het instappen.

‘Naar Mabel’s?’ vroeg Dirk.

Summer knikte en hield Boyds dagboek stevig in haar handen geklemd. ‘Nu maar hopen dat die gegrilde snapper op een echt bord wordt geserveerd.’

Storm in Havana
553b7c99ed3dd7.html
553b7c99ed3dd8.html
553b7c99ed3dd9.html
553b7c99ed3dd10.html
553b7c99ed3dd11.html
553b7c99ed3dd12.html
553b7c99ed3dd13_split_000.html
553b7c99ed3dd13_split_001.html
553b7c99ed3dd14.html
553b7c99ed3dd15.html
553b7c99ed3dd16.html
553b7c99ed3dd17.html
553b7c99ed3dd18.html
553b7c99ed3dd19.html
553b7c99ed3dd20.html
553b7c99ed3dd21.html
553b7c99ed3dd22.html
553b7c99ed3dd23.html
553b7c99ed3dd24.html
553b7c99ed3dd25.html
553b7c99ed3dd26.html
553b7c99ed3dd27.html
553b7c99ed3dd28.html
553b7c99ed3dd29.html
553b7c99ed3dd30.html
553b7c99ed3dd31.html
553b7c99ed3dd32.html
553b7c99ed3dd33.html
553b7c99ed3dd34.html
553b7c99ed3dd35.html
553b7c99ed3dd36.html
553b7c99ed3dd37.html
553b7c99ed3dd38.html
553b7c99ed3dd39.html
553b7c99ed3dd40.html
553b7c99ed3dd41.html
553b7c99ed3dd42.html
553b7c99ed3dd43.html
553b7c99ed3dd44.html
553b7c99ed3dd45.html
553b7c99ed3dd46.html
553b7c99ed3dd47.html
553b7c99ed3dd48.html
553b7c99ed3dd49.html
553b7c99ed3dd50.html
553b7c99ed3dd51.html
553b7c99ed3dd52.html
553b7c99ed3dd53.html
553b7c99ed3dd54.html
553b7c99ed3dd55.html
553b7c99ed3dd56.html
553b7c99ed3dd57.html
553b7c99ed3dd58.html
553b7c99ed3dd59.html
553b7c99ed3dd60.html
553b7c99ed3dd61.html
553b7c99ed3dd62.html
553b7c99ed3dd63.html
553b7c99ed3dd64.html
553b7c99ed3dd65.html
553b7c99ed3dd66.html
553b7c99ed3dd67.html
553b7c99ed3dd68.html
553b7c99ed3dd69.html
553b7c99ed3dd70.html
553b7c99ed3dd71.html
553b7c99ed3dd72.html
553b7c99ed3dd73.html
553b7c99ed3dd74.html
553b7c99ed3dd75.html
553b7c99ed3dd76.html
553b7c99ed3dd77.html
553b7c99ed3dd78.html
553b7c99ed3dd79.html
553b7c99ed3dd80.html
553b7c99ed3dd81.html
553b7c99ed3dd82.html
553b7c99ed3dd83.html
553b7c99ed3dd84.html
553b7c99ed3dd85.html
553b7c99ed3dd86.html
553b7c99ed3dd87.html
553b7c99ed3dd88.html
553b7c99ed3dd89.html
553b7c99ed3dd90.html
553b7c99ed3dd91.html
553b7c99ed3dd92.html
553b7c99ed3dd93.html
553b7c99ed3dd94_split_000.html
553b7c99ed3dd94_split_001.html
553b7c99ed3dd95.html
553b7c99ed3dd96.html
553b7c99ed3dd97.html
553b7c99ed3dd98.html
553b7c99ed3dd99.html
553b7c99ed3dd100.html