12

Alle ogen waren op het nu geheel schoongemaakte keramische kistje gericht. Op een stalen tafel in het lab grenzend aan het universiteitskantoor van dr. Madero stond het lonkend met zijn geheime inhoud in het felle tl-licht.

Madero behandelde de verzegelde randen van het deksel met een oplosmiddel, waarna hij de naden met een kleine haardroger verwarmde. Door de combinatie van beide methodes werd de natuurlijke latex zacht en liet aan de randen los. Madero testte het kleverige materiaal met een plastic plamuurmesje.

‘Het zit behoorlijk vast,’ zei hij. ‘Maar het gaat zo open, denk ik.’

Hij pakte het deksel met zijn in een handschoen gestoken hand vast en gaf een klein rukje. Het deksel klapte meteen open.

Summer en Dirk, die Madero ieder aan een kant flankeerden, bogen voorover. Ze zagen een lapje groen vilt over een vierkant voorwerp. Madero nam het lapje vilt weg en onthulde een bundeltje grofgesneden velletjes.

‘Het lijkt wel een boekje,’ zei Summer.

Madero keek met grote ogen. Met een pincet sloeg hij het bovenste vel open waarop een bontgekleurde, cartoonachtige tekening van krijgers met speren en schilden te zien was.

‘Niet zomaar een boek.’ Madero’s stem trilde van opwinding. ‘Een codex.’

Summer kende codices van de Maya’s en Azteken, pictografische manuscripten met beschrijvingen van hun cultuur en geschiedenis, maar ze had er nooit een in het echt gezien. Ze reageerde verwonderd toen Madero de eerste en volgende pagina’s uitvouwde, die als een trekharmonica gevouwen waren. Op alle bladzijden stond een tekening omgeven door een groot aantal hiërogliefen.

‘Is dit Maya?’ vroeg Dirk.

‘Nee, klassiek Nahuatl.’

Summer keek bedenkelijk. ‘Nahuatl?’

‘De taal van de Mexica of de Azteken. Ik herken de hiërogliefen als klassieke Nahuatl-symbolen.’

‘Kunt u het ontcijferen?’

Madero vouwde de codex helemaal uit op de tafel en telde twintig bladzijden. Nadat hij ze eerst alle twintig had gefotografeerd, bestudeerde hij de afzonderlijke tekeningen. Hij hield zijn gedachten voor zich terwijl hij van blad naar blad keek. Op de eerste bladzijden was een strijd afgebeeld, gevolgd door afbeeldingen op latere pagina’s van mannen die een groot voorwerp droegen. Na een paar minuten keek Madero op.

‘Het lijkt om een lokaal conflict te gaan. Een verslag van die strijd was in een steen uitgehakt die daarna in tweeën is gespleten en om een of andere reden wordt weggedragen.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik moet bekennen dat dit mijn competentie net iets te boven gaat. Een collega van mij, professor Miguel Torres, is een expert wat Nahuatl betreft. Ik zal even kijken of hij beschikbaar is.’

Madero kwam al vrij snel terug met twee mannen.

‘Dirk, Summer, dit is mijn gewaardeerde collega doctor Miguel Torres, hoofd van de faculteit voor archeologie. Miguel, mijn vrienden van de NUMA.’

Een bebaarde man met een ondeugende babyface stapte naar voren en gaf hen een hand.

‘Fijn om kennis te maken. Gefeliciteerd met uw geweldige ontdekking.’ Zijn ogen dwaalden af naar de codex. Hij wist zijn nieuwsgierigheid nog net lang genoeg te bedwingen om de man achter hem voor te stellen.

‘Mag ik u voorstellen: Juan Díaz van het ministerie van Binnenlandse Zaken van Cuba. Juan is hier voor onderzoek naar zijn eigen Azteekse artefact. Hij zou uw ontdekking heel graag willen zien, net als ik.’

Díaz glimlachte. ‘Kennelijk is uw vondst aanzienlijk interessanter dan het kleine beeldje dat ik bezit.’

‘Hebt u op Cuba een Azteeks artefact gevonden?’ vroeg Summer.

‘Het is er hoogstwaarschijnlijk via latere handel terechtgekomen,’ antwoordde Torres. ‘Hoewel we zeereizen van de Azteken door het Caribisch gebied niet uitsluiten, hebben we daar tot op heden geen bewijzen voor gevonden.’

De professor richtte zijn aandacht op de codex. ‘Eduardo had me het keramische doosje al laten zien. Op zich al een fantastische ontdekking. Maar nu ook nog met een codex?’

‘Alstublieft,’ zei Summer, ‘bekijk ’m eens goed en vertel wat u ervan vindt.’

De archeoloog hield zijn opwinding maar met moeite in bedwang. Hij trok een paar katoenen handschoentjes aan en boog zich over de codex.

‘Het papier is klassiek amatl, gemaakt van de binnenste bast van een vijgenboom die vervolgens is gewit. Dat zien we ook bij eerder gevonden Azteekse codices. Het is stevig, helder en verkeert in een uitstekende conditie. Zonder meer verbazingwekkend nadat het eeuwenlang onder water heeft gelegen.’

‘Goed vakmanschap uit de oudheid,’ zei Madero, ‘zoals we wel vaker hebben gezien.’

Torres bestudeerde het eerste blad. ‘Het lijkt erg op de Borturini Codex in het Nationaal Museum voor Antropologie.’ Hij wees op een aantal symbolen onder de tekening van de krijgers. ‘Die codex dateert uit de koloniale tijd.’

‘U bedoelt de komst van de Spanjaarden?’ vroeg Summer.

‘Ja. Uit 1519 om precies te zijn. Toen Cortés bij Veracruz aan land kwam.’

Torres zocht naar een doorlopende handeling in de reeks tekeningen. Al snel dook er iets van een rode lijn uit op.

‘Op de eerste bladzijden rouwen de Azteken om een nederlaag,’ zei Torres. ‘Die ging gepaard met veel doden. Het is niet duidelijk of de tegenstander een regionale vijand was of dat het de Spanjaarden waren.’

‘Of een ziekte?’ vroeg Madero.

‘Ook goed mogelijk. De Spanjaarden brachten de pokken met zich mee en daar zijn uiteindelijk miljoenen mensen door geveld. Toch denk ik dat het hier om een conventionele veldslag gaat. Op het tweede blad zien we een groep met veren en snavelvormige helmen getooide krijgers. Dat zijn de cuāuhtmeh, ofwel Adelaar-krijgers, een elitegroep van ervaren veteranen.’

Torres wees op een spoor van voetstappen dat over diverse bladzijden doorliep, wat op een reis duidde. ‘Als gevolg van de veldslag beginnen ze aan een belangrijke tocht.’

‘Hun reis gaat verder over water, toch?’ vroeg Summer, terwijl ze op het volgende blad wees, waarop zeven kano’s aan een waterkant te zien waren.

‘Kennelijk. De hoofdstad van de Azteken, Tenochtitlan, lag op een eiland in een meer en we weten dat ze van kleine kano’s gebruik maakten.’

‘Deze zijn aanzienlijk groter,’ merkte Madero op.

De Cubaan Díaz kwam geïnteresseerd nog iets dichterbij. ‘In iedere boot zijn veel krijgers getekend. Ook lijkt het erop dat ze veel proviand aan boord hebben geladen. En dit zou best een zeil kunnen zijn.’ Hij wees op iets wat leek op een paal met een loshangende lap eromheen.

‘Ja, heel merkwaardig,’ zei Torres. ‘Ik moet toegeven dat ik nog nooit zo’n grote boot heb gezien op een Azteekse afbeelding. We moeten de mogelijkheid openhouden dat ze in de Baai van Campeche opereerden.’

‘Niet ook verder weg?’ vroeg Díaz.

‘Dat zou kunnen verklaren waarom we de codex in Tabasco hebben gevonden,’ antwoordde Madero. ‘Er moet een verband bestaan met hun vertrek- of aankomstplaats aan de kust.’

‘Er is veel wat we niet weten,’ zei Torres.

Ze bekeken allemaal het volgende blad, waarop de zeven kano’s in het water de zon tegemoet voeren. Op het volgende blad was slechts één terugkerende kano te zien.

‘Nu wordt het interessant,’ zei Torres. ‘Op het volgende blad staat een Adelaar-krijger, vermoedelijk uit de teruggekeerde kano, die aan een steenhouwer verslag doet van zijn reis. Want we zien dat de betreffende beelden in een grote ronde steen worden uitgehakt.’

‘Die lijkt erg op de Zonnesteen,’ zei Madero.

‘Waar kennen we die van?’ vroeg Summer.

‘Die is in 1790 bij restauratiewerkzaamheden aan de kathedraal van Mexico-Stad ontdekt en is nu in het Nationaal Museum voor Antropologie te zien. Hij heeft een doorsnede van ruim drieënhalve meter en staat vol Azteekse hiërogliefen die veelal naar bekende kalenderperiodes verwijzen.’

‘Als de schaal klopt,’ zei Torres, ‘moet deze steen aanmerkelijk kleiner zijn.’

Dirk bestudeerde de tekening met zijn gedachten nog bij de kano’s op de eerdere afbeeldingen. ‘Enig idee wat dat voor reis geweest kan zijn?’

‘Het doel is niet duidelijk, maar wel dat ze iets heel belangrijks vervoerden. Dat blijkt ook uit de aanwezigheid van een escorte van Adelaar-krijgers. Misschien een speciaal offer voor een van de goden.’

‘Zouden er voorwerpen van wezenlijke waarde bij zijn,’ vroeg Díaz, ‘zoals goud of juwelen?’

‘De Azteken hechtten daar zeker waarde aan en handelden erin, bovendien vinden we ze bij hun religieuze artefacten, dus dat ligt voor de hand.’

Op het volgende blad stond een steenhouwer met zijn werkstuk in een huis, terwijl er buiten een groep mannen met stalen helmen en borstschilden bijeenkwam.

‘Daar hebben we de Spanjaarden,’ zei Madero.

‘Ja, en zij willen die steen hebben.’ Torres wees op het volgende plaatje. ‘De steenhouwer hakt hem doormidden en probeert beide delen te verstoppen. De Spanjaarden vinden één helft en doden de steenhouwer.’

Op de volgende tekening was te zien hoe een stuk steen op een schip met een groot zeil werd geladen. Boven de boeg was een aap getekend.

‘Dus de Spanjaarden hebben de steen bemachtigd en aan boord van een galei gebracht,’ zei Summer. ‘Dan ligt die steen nu in de kelder van een museum in Sevilla te verstoffen.’

‘Van een dergelijk artefact heb ik nooit gehoord,’ zei Torres. ‘En de Spanjaarden hadden maar de helft van de steen. Op de laatste bladen is te zien dat Adelaar-krijgers het overgebleven deel vervoeren en verbergen in een grot aan de voet van een berg die is gemarkeerd met een koe.’

‘Enig idee waar dat zou kunnen zijn?’

Torres wees op een bladzijde waarop voetstappen langs een afgetopte piramide bekroond met vier grote beelden liepen.

‘Dat is vrijwel zeker de piramide van Quetzalcoatl in Tula,’ zei hij, ‘dat is ten noorden van Mexico-Stad. Voorbij Tula loopt het voetspoor door op het volgende blad. Het is lastig om hier afstanden uit af te leiden, maar als dat volgende plaatje één of twee dagreizen overbrugt, zijn ze na Tula nog zo’n vijftig tot vijfenzestig kilometer verdergegaan.’

Madero tuurde naar het laatste blad. ‘Daar verstoppen ze de steen zo te zien in een grot bij een berg gemarkeerd met een koe. Dat is heel merkwaardig.’

‘Dat ze de steen verbergen?’ vroeg Summer.

‘Nee, het feit dat er een koe bij betrokken is. Vee kwam van nature niet voor in Noord-Amerika. Dat is door Columbus ingevoerd.’ Hij liep naar een archiefkast en kwam terug met een opgevouwen wegenkaart van de Mexicaanse provincie Hidalgo. Hierop liet hij zien dat Tula in de zuidoosthoek van de kaart lag.

‘We kunnen waarschijnlijk veilig aannemen dat ze vanuit het zuiden naar Tula kwamen. De vraag is nu: waar zijn ze van daaruit naartoe gegaan?’

Torres en hij bestudeerden de omliggende plaatsnamen.

‘Huapalcalco misschien?’ Madero wees op een stad ten oosten van Tula. ‘Een belangrijke stad van de Tolteken en tevens een van de oudste menselijke nederzettingen in Hidalgo.’

‘Als ze uit Tenochtitlan of de kust van Tabasco kwamen,’ zei Torres, ‘dan hadden ze niet over Haupalcalco hoeven gaan. Dat is te ver naar het oosten.’

‘Je hebt gelijk. Meer naar het noorden is waarschijnlijker.’ Madero streek met zijn vinger vanuit Tula over de kaart tot hij bij Zimapán kwam, een stad bijna tachtig kilometer noordelijker. Hij staarde in gedachten verzonken naar de letters.

‘Een koe op een berg,’ zei hij. ‘Of zou het een stier zijn? Is daar niet een oude Spaanse mijn met de naam Lomo del Toro, ofwel Stierenrug?’

De ogen van Torres lichtten op. ‘Ja! Een heel vroege Spaanse zilvermijn, voorganger van de grote El Monte-mijn ten westen van Zimapán. Jaren geleden heb ik aan een opgraving gewerkt bij een dorp daar in de buurt. De stierenrug is een verwijzing naar de kromme kam van de berg. Je hebt gelijk, Eduardo, dit komt overeen met de beschrijving. De grot zou in die berg kunnen zijn.’

‘Zou die steen daar nog verborgen liggen?’ vroeg Díaz.

Er viel een diepte stilte die ten slotte door Madero werd verbroken. ‘Het is een afgelegen streek. Die kans is best groot.’

‘Maar er is wel een probleem,’ zei Torres. ‘Sinds de bouw van de Zimapán-dam in de jaren negentig is de vallei ten westen van de berg ondergelopen. Als de grot zich aan die kant bevindt, ligt-ie mogelijk onder water.’

‘Onder water, zegt u?’ Madero draaide zich met een knipoog om naar Dirk en Summer. ‘Nou, ik geloof dat ik wel weet wie daar best een onderwateronderzoekje zou willen doen.’

Dirk en Summer keken elkaar glimlachend aan.

Storm in Havana
553b7c99ed3dd7.html
553b7c99ed3dd8.html
553b7c99ed3dd9.html
553b7c99ed3dd10.html
553b7c99ed3dd11.html
553b7c99ed3dd12.html
553b7c99ed3dd13_split_000.html
553b7c99ed3dd13_split_001.html
553b7c99ed3dd14.html
553b7c99ed3dd15.html
553b7c99ed3dd16.html
553b7c99ed3dd17.html
553b7c99ed3dd18.html
553b7c99ed3dd19.html
553b7c99ed3dd20.html
553b7c99ed3dd21.html
553b7c99ed3dd22.html
553b7c99ed3dd23.html
553b7c99ed3dd24.html
553b7c99ed3dd25.html
553b7c99ed3dd26.html
553b7c99ed3dd27.html
553b7c99ed3dd28.html
553b7c99ed3dd29.html
553b7c99ed3dd30.html
553b7c99ed3dd31.html
553b7c99ed3dd32.html
553b7c99ed3dd33.html
553b7c99ed3dd34.html
553b7c99ed3dd35.html
553b7c99ed3dd36.html
553b7c99ed3dd37.html
553b7c99ed3dd38.html
553b7c99ed3dd39.html
553b7c99ed3dd40.html
553b7c99ed3dd41.html
553b7c99ed3dd42.html
553b7c99ed3dd43.html
553b7c99ed3dd44.html
553b7c99ed3dd45.html
553b7c99ed3dd46.html
553b7c99ed3dd47.html
553b7c99ed3dd48.html
553b7c99ed3dd49.html
553b7c99ed3dd50.html
553b7c99ed3dd51.html
553b7c99ed3dd52.html
553b7c99ed3dd53.html
553b7c99ed3dd54.html
553b7c99ed3dd55.html
553b7c99ed3dd56.html
553b7c99ed3dd57.html
553b7c99ed3dd58.html
553b7c99ed3dd59.html
553b7c99ed3dd60.html
553b7c99ed3dd61.html
553b7c99ed3dd62.html
553b7c99ed3dd63.html
553b7c99ed3dd64.html
553b7c99ed3dd65.html
553b7c99ed3dd66.html
553b7c99ed3dd67.html
553b7c99ed3dd68.html
553b7c99ed3dd69.html
553b7c99ed3dd70.html
553b7c99ed3dd71.html
553b7c99ed3dd72.html
553b7c99ed3dd73.html
553b7c99ed3dd74.html
553b7c99ed3dd75.html
553b7c99ed3dd76.html
553b7c99ed3dd77.html
553b7c99ed3dd78.html
553b7c99ed3dd79.html
553b7c99ed3dd80.html
553b7c99ed3dd81.html
553b7c99ed3dd82.html
553b7c99ed3dd83.html
553b7c99ed3dd84.html
553b7c99ed3dd85.html
553b7c99ed3dd86.html
553b7c99ed3dd87.html
553b7c99ed3dd88.html
553b7c99ed3dd89.html
553b7c99ed3dd90.html
553b7c99ed3dd91.html
553b7c99ed3dd92.html
553b7c99ed3dd93.html
553b7c99ed3dd94_split_000.html
553b7c99ed3dd94_split_001.html
553b7c99ed3dd95.html
553b7c99ed3dd96.html
553b7c99ed3dd97.html
553b7c99ed3dd98.html
553b7c99ed3dd99.html
553b7c99ed3dd100.html