Hoofdstuk 28
Karens mobieltje zat in haar tas, samen met die bivakmuts en nog allerlei andere dingetjes. Voordat ze het ding zou hebben opgeduikeld en tot zwijgen gebracht, had het geluid haar schuilplaats natuurlijk allang verraden. Dus ging ze maar op haar gevoel af. Ze schoot de werkplaats uit en slingerde haar tas in de richting van de zijdeur, die openstond naar de achtertuin. Zo te horen aan het geluid vloog bij de landing de volledige inhoud uit de tas, maar ze had geen tijd om zich druk te maken over kwijtgeraakte spullen. Ze dook de werkplaats alweer in stelde zich verdekt op achter de deur.
Er kwam iemand de garage binnen – of het John was of Robert, wist ze niet. Ondanks de onzachte landing op het beton ging haar mobieltje nog altijd over. Ze hoorde het geluid van iemand die zich een weg om en over de rotzooi heen zocht om het op te rapen.
Met een hand op haar borst, alsof ze zo haar op hol geslagen hart tot een trager tempo kon dwingen, kneep ze haar ogen stijf dicht en deed een stille smeekbede: Denk alsjeblieft dat ik mijn tas in de vlucht heb laten vallen. Volg me naar buiten, alsjeblieft.
‘Wat is er aan de hand tussen jou en Karen?’
De vraag kwam van Robert. Zijn stem kwam vanuit de doorgang naar het huis, waaruit ze opmaakte dat haar mobieltje uiteindelijk door John was uitgezet. ‘We zijn uit elkaar.’
‘Waarom?’
Hij gaf niet meteen antwoord. Karen hoorde hem lopen, en vermoedde dat hij naar de zijdeur ging om te kijken of hij haar nog ergens zag. ‘Verdomme.’
‘Wat is er?’
‘Ze is ervandoor.’
‘Ga je me nog vertellen wat er gebeurd is?’
‘Ze is met Cain het bed in gedoken. Dat is er gebeurd.’
Karens ogen en mond vlogen open van verontwaardiging. Dat was niet waar! Ze had hem helemaal niet bedrogen!
‘Sinds wanneer?’ vroeg Robert.
‘Twaalf jaar geleden, toen ze Cain in de klas had.’
Bijna had ze hardop gejammerd. Robert haatte haar. Als hij niet degene was die het al wist, wist hij het nu. Daarmee was haar lot wel bezegeld. Haar toekomst in Whiterock lag in duigen.
‘Eigenlijk verbaast me dat niks,’ bromde Robert.
‘Hoezo?’
‘Door iets wat Amy een keer vertelde.’
John vloekte. ‘En dat vertel je me nu?’
‘Cain ontkent het.’
‘Natuurlijk ontkent hij dat. Hij liegt. Ze hebben allebei gelogen. Godsamme, ik haat die twee. En ik blijf ze haten, tot mijn laatste snik.’
Een traan gleed langzaam over Karens wang. Gisteren had John haar nog ten huwelijk gevraagd. Hoe kon het dat één vergissing, één fout van twaalf jaar geleden, zomaar in één klap wegvaagde wat hij ooit voor haar had gevoeld?
‘Maar… wat deed ze dan hier, als jullie uit elkaar zijn?’ vroeg Robert.
‘Dat wil ik ook graag weten.’ Iemand, vermoedelijk John, had de knop van de garagedeur ingedrukt, en het mechanisme zette zich knarsend in werking. ‘Haar auto staat nog op dezelfde plek.’
‘Misschien is ze lopend vertrokken.’
‘Dat moet wel.’
‘Wat is dit?’ Robert was de garage in gelopen.
Karen hield haar adem in. Ze wist instinctief wat Robert had gevonden, maar John lette niet op hem. ‘Ze komt nog wel terug.’
‘Moet je dit zien,’ zei Robert. ‘Waar komt die bivakmuts vandaan?’
Deze keer reageerde John wel. Ze hoorde weer beweging, en toen John weer iets zei, klonk het alsof hij vlak naast het gipswandje stond dat hen scheidde. ‘Waar komt dat vandaan?’ vroeg hij Robert.
‘Die hing half uit haar tas.’
Geen reactie.
‘Dat is toch raar?’ drong Robert aan. ‘Waarom loopt ze midden in de zomer met een bivakmuts rond?’
‘Misschien wilde ze hem laten verdwijnen, voor Cain.’
Er viel een korte geschokte stilte voordat Robert iets terugzei. ‘Wat? Denk je dat echt?’
‘Je weet toch hoe vrouwen op hem reageren,’ zei John. ‘Ze doen alles voor hem.’
Sheridan trof Cains huis onverlicht en afgesloten aan. De honden waren er niet, en ook zijn pick-up was weg.
Bijna een uur bleef ze op zijn veranda zitten, twijfelend of ze niet beter naar het dorp kon rijden, maar uiteindelijk besloot ze in plaats daarvan te zien of ze niet binnen kon komen. Ze wist dat hij daar geen moeite mee zou hebben. Hij was de wachter van dit woud; hij ontfermde zich over alle zieken, gewonden of angstigen.
Ze miste hem, miste zijn zorg.
Ze hing zijn stropdas, die ze uit de boom bij de kerk had gehaald, aan de knop van de voordeur en liep om het huis heen. Er stonden een paar ramen open om de koele wind binnen te laten, maar ze wilde liever geen horren vernielen door te proberen door een raam naar binnen te klimmen, en de achterdeur zat stevig op slot, net als de voordeur. Toen ze wilde kijken of er in de kliniek een reservesleutel te vinden was, bleek die ook op slot te zitten. Daar stonden zelfs geen ramen open.
Gefrustreerd vanwege het vergeefse ritje stapte ze weer in haar auto. Toen ze de open plek achter zich liet, dacht ze opeens aan Cains oude blokhut. Die gebruikte hij nog af en toe, had hij gezegd. Daar zou hij dus ook kunnen zitten. En ook al was hij er niet, besloot ze, dan werd het hoog tijd dat ze zelf een kijkje nam op de plek waar dat geweer gevonden was.
Na het vertrek van John en Robert bleef Karen nog minstens een kwartier wachten. Ze hadden de garagedeur weer laten zakken en het licht uitgedaan, en dus zat ze in het donker, gehurkt, met die spade hooguit een meter van haar vandaan. Ze was als de dood om tevoorschijn te komen, zo sterk was ze ervan overtuigd dat daarmee het graf voor Sheridan was gedolven. John had de bivakmuts – dus hij wist dat zij die had ontdekt. En Robert dacht dat hij uit haar tas kwam. Hoe kon ze Ned er nu nog van overtuigen dat ze die muts in Johns garage had gevonden, gezien de vooringenomenheid en vermoedens over Cain, en alle vrouwen die zo ongenadig voor hem gevallen waren? John zou verklaren dat zij hem daar had verborgen voor haar minnaar, zoals hij ook tegen Robert had geopperd – dat ze John terugpakte omdat hij het had uitgemaakt.
En Robert zou vierkant achter hem staan. Over de spade zeiden ze ongetwijfeld hetzelfde. Die mocht dan wel van oorsprong van John zijn, maar het was onmogelijk aan te tonen dat hij de enige was die hem ooit in handen had gehad. Cain hád hem kunnen gebruiken. Hij was in dit huis opgegroeid en had er zonder meer toegang toe.
Denk na! Ze moest iets bedenken voordat John aan die spade dacht, terugkwam om hem weg te halen en haar ontdekte, angstig weggedoken in een hoekje van zijn werkplaats.
Ze was alleen te nerveus, te bang om over een plan na te denken. Ze vertrouwde het bewijsmateriaal – ze trilde nog van angst, na Johns ziedende uithaal vannacht – maar ze hield van de man die ze had gedacht te kennen. Soms dacht ze echt dat ze gek was geworden, dat ze zoiets vreselijks van hem kon denken.
Maar die twijfel zou haar dood kunnen worden. Ze moest hier weg. Ze moest Cain of Sheridan zien te bereiken, iemand die haar zou geloven.
Ze pakte de spade en kwam behoedzaam in beweging, in een poging zich zo stilletjes mogelijk een weg door de overvolle ruimte te banen. De verleiding was groot om nog even naar haar mobieltje en portemonnee te zoeken, maar omdat de garage geen ramen had, was het veel te donker om dat soort kleine voorwerpen te zien. Ze kon haar spullen beter achterlaten, voorlopig.
De achtertuin leek verlaten. In de open deur bleef ze even staan, gespitst op geluiden of beweging, maar ze hoorde niets. Toen ze de zonnige namiddag in stapte, die haar verblindde na al die tijd in de donkere garage, keek ze met knipperende ogen tegen het felle licht naar de grond. Naar haar auto kon ze niet. Ze had de sleuteltjes niet meer. Die lagen ergens op de vloer van de garage, als John ze niet had meegenomen. Dat laatste leek waarschijnlijker. Het zou niet eenvoudig zijn, maar ze moest de straat oversteken en Sheridans huis zien te bereiken voordat John of Robert haar in de gaten zouden krijgen.
Het was maar een paar huizen verderop. Ze kon het; trillend over haar hele lichaam liep ze verder, deed het hek open. Maar nog voordat ze de stoep kon bereiken, schoot er een hand uit en greep haar bij de elleboog. De aanraking voelde zo vertrouwd dat ze ook zonder op te kijken wist dat het John was.
De oude blokhut zat ook op slot, maar een van de ramen was kapot en alleen afgedicht met een stuk plastic. Zonder al te veel moeite peuterde Sheridan de tape eraf, waarna ze een stammetje tegen de hut aan rolde om naar binnen te klimmen zonder zich open te halen. Ze landde op haar billen, maar kon met enige trots constateren dat ze geen verwondingen had opgelopen.
Ze klopte het vuil van haar handen, kwam overeind en keek om zich heen. Ze was terechtgekomen op de houten vloer van de woonkamer, vlak bij een potkacheltje. Een hoek van de kamer was ingericht als keuken. Een snelle verkenning bracht twee slaapkamers en een badkamer aan het licht. De twee kamers waren volgestouwd met spullen.
Zoals ze al had verwacht, was deze blokhut kleiner en primitiever dan Cains nieuwe huis, maar er stond wel een slaapbank, naast de kachel stond een ton met hout, en op het aanrecht lagen lucifers en stond een waterkan. Geen slechte plek om even te blijven, besloot ze, en ze ging op zoek naar de kelder, waar volgens Cain het geweer was gevonden. Ze had al gekeken of ze er van buitenaf in kon komen, maar had nergens een luik kunnen ontdekken.
Door een lage deur in de keuken kwam ze uit bij een kleine aanbouw om de houtvoorraad droog onder op te slaan. Ze keek er even rond, bedacht dat er vast meer ratten en spinnen in die stapel hout rondkropen dan ze wilde weten, en was al weer op weg naar binnen toen ze opeens de omtrekken van een klein deurtje zag, met een grendel. Met haar voet schoof ze een paar houtblokken uit de weg die van de stapel waren gerold, lichtte de grendel op en trok de deur open tot hij tegen het huis kwam.
Een houten trappetje daalde af in de duisternis. Ze voelde de koele, klamme lucht die haar tegemoet kwam. Na de broeierige warmte van die dag, vooral in die kerk bij de begrafenis, was de koelte een verademing, en de geur van aarde die eruit opsteeg, was al even uitnodigend. Het enige wat haar tegenhield, was het donker. Anders dan Cains nieuwe huis had deze blokhut geen stromend water en geen elektriciteit. Ze moest een zaklamp hebben.
Ze liep terug naar de keuken en zocht in de kastjes en laden tot ze er een had opgespoord. Het licht was zwak, waaruit ze opmaakte dat de batterijen bijna leeg waren, maar zwak licht was altijd nog beter dan niets. Ze nam de zaklamp mee terug en daalde af in het klamme, kille donker onder de blokhut.
Karen probeerde zich los te rukken, maar John was te sterk. ‘Je denkt zeker dat ik achterlijk ben,’ zei hij.
Ze wist niet waar Robert was gebleven. Ze zag hem niet. Ze handelde instinctief. De spade in haar handen zwaaide de lucht in, en ze haalde naar hem uit alsof het een honkbalknuppel was.
Het metalen uiteinde raakte zijn hoofd met een misselijkmakend geluid. Hij had het niet zien aankomen, dat was duidelijk. Zijn ogen werden groot, draaiden weg, en hij zakte op de grond in elkaar.
Ze had geen idee hoe ernstig hij eraan toe was, maar om niet het gevaar te lopen dat hij weer bij zou komen en haar grijpen, draaide ze zich om en holde weg – recht tegen Owen op, die net over het grasveld aan kwam lopen.
‘Hou op! Wat doe je?’ riep hij uit.
De tranen rolden over haar wangen. Ze besefte dat ze eruitzag als een dolleman. Ze had de spade laten vallen nadat ze John had geslagen, en wilde alleen nog maar weg. ‘Hij wilde me vermoorden!’ riep ze. ‘En Sheridan Kohl heeft hij ook geprobeerd te vermoorden! Ik… Ik heb zijn muts gevonden en de… de spade en hij… gisteravond heeft hij me geslagen!’
Alles kwam er nu in een keer uit, maar of er een touw aan vast te knopen viel, zou ze niet kunnen zeggen.
Owen leek minder geschokt dan ze had verwacht. Hij keek met een frons naar zijn vader op de grond en gebaarde toen dat ze moest meelopen naar zijn pick-up. ‘Kom, ik breng je naar de politie.’
De keldermuren gingen schuil achter zelf getimmerde stellingkasten met flessen wijn, compote, bliktomaten en chutneys. Sheridan wist wel zeker dat Cain dat niet allemaal zelf had ingemaakt. Hij zou het wel hebben gekocht bij de boerderij van Ron Piper, aan de rand van het dorp. Ron verbouwde meer groenten en fruit dan zijn eigen gezin op kon, en daarom verkochten zijn vrouw en kinderen hun oogst elke zomer in een kraampje langs de doorgaande weg. Wat ze niet verkochten, maakten Sandy en haar meisjes in. Sommige van haar recepten waren in de loop der jaren vermaard geworden, en inmiddels bood ze ook haar inmaak te koop aan.
Ze pakte een pot en bescheen die met haar zaklamp. Inderdaad, het etiket van de boerderij van de Pipers. Cain had de voorraad op de planken kennelijk duchtig aangesproken – veel stond er niet meer. Nog waarschijnlijker was dat de jongens die het geweer hadden gevonden gewoon voor de lol een paar potten kapot hadden laten vallen. De geur in de kelder deed in elk geval wel denken aan rottend voedsel.
Ze richtte haar zaklamp op de hoeken en probeerde te beredeneren waar het geweer had gelegen. Misschien had Owen het wel gewoon tegen de planken gezet. Alhoewel, dat leek niet echt logisch. Lag het niet meer voor de hand dat hij zou proberen het te verstoppen?
Toen zag ze dat een deel van de aarden vloer sporen van graafwerk vertoonde. Misschien was het geweer begraven geweest. Dat was een mogelijkheid, gezien de recent omgewoelde aarde. Maar waarom zouden twee pubers zonder enige aanleiding gaan graven in een keldervloer?
De vloer boven haar hoofd kraakte. Sheridan luisterde met ingehouden adem, zich afvragend of ze zich het geluid niet had ingebeeld. Ze wist dat ze op scherp stond vanwege alles wat ze had meegemaakt, maar die rationele verklaring nam niet weg dat de koude rillingen haar over de rug liepen. Kreeg ze gezelschap?
Nee. Ze had gewoon te veel fantasie.
Maar toen hoorde ze weer gekraak, en nog eens.
Dus toch. Er liep iemand door de keuken.
Karen besefte pas dat het goed fout zat, toen Owen met zijn pick-up rechtsaf in plaats van linksaf sloeg toen hij zijn vaders wijk uit reed.
‘Waar ga je heen?’ vroeg ze.
Hij deed de portieren op slot. ‘We hebben een probleem.’
Dat ze een probleem hadden, wist ze zelf ook. Zijn vader was moorddadig. Ze moesten zo snel mogelijk naar het politiebureau. Maar in plaats daarvan reden ze nu de bergen in. Waarom? Hier was niets dan wildernis.
Toen drongen zich een voor een andere details aan haar op. Owen had zijn vader op de grond laten liggen, zonder ook maar een poging te doen om hulp te halen; hij had niet eens gecontroleerd of John nog wel ademde. Hij had haar verhaal aangehoord, zonder ook maar een spoor van twijfel of ongeloof, hoe idioot het ook moest hebben geklonken. En hij had de spade opgepakt die zij had laten vallen, en achter in zijn pick-up gelegd.
Ze keek achterom en zag de spade licht stuiteren in de laadbak van de rijdende pick-up. Misschien had dat haar argwaan meteen moeten wekken, maar in de schok en de verbijstering na haar ontdekking was ze ervan uitgegaan dat Owen dezelfde gedachte had gehad als zij – dat het bewijsmateriaal onder de aandacht van de autoriteiten moest worden gebracht.
‘Breng me terug naar het dorp!’
Hij keek haar niet aan. ‘Dat zal niet gaan, ben ik bang.’
Ze wierp weer een blik op de spade. Ze wist zeker dat daarmee het graf voor Sheridan was gegraven. Was het nu de bedoeling dat háár graf ermee gegraven werd? ‘Waarom niet?’
‘Omdat je aan het rondsnuffelen bent geweest. Toch, Karen? Je hebt je neus gestoken in zaken die je niet aangaan.’
‘Die bivakmuts was van jóú.’
Geen reactie.
‘Jij hebt die spullen in de werkplaats van je vader gelegd, zodat ze niet in je eigen huis te vinden zouden zijn.’
‘Niet om hem erbij te lappen,’ zei hij, alsof dat verwijt hem dieper krenkte dan de beschuldiging dat hij iemand had willen vermoorden. ‘Ik dacht alleen dat daar niet zo snel iemand zou zoeken. Zeg nou zelf, niemand verdenkt John er toch van dat hij iemand kwaad doet?’
Zij wel. Ze had gezien hoe John had gereageerd op het nieuws over haar en Cain en was vervolgens meteen van het ergste uitgegaan.
‘Niemand die verkeerde gedachten krijgt bij het zien van de waardeloze rommel in die uitdragerij,’ vervolgde hij. ‘Ik begrijp niet hoe hij kan functioneren in zo’n chaotische omgeving. Robert is net zo erg.’ Hij schudde zijn hoofd.
‘En Cain?’
‘Cain is niet zoals wij. Hij is geen familie.’
‘En daarom had je er geen probleem mee om hém erbij te lappen?’
‘Hij verdiende niet beter. Hij heeft erom gevraagd.’
Ze vroeg zich af hoeveel tijd ze nodig had om het portier van het slot te krijgen en open te doen. Zou ze een kans maken als ze de sprong waagde? Ze wonnen aan snelheid; ze reden al minstens zestig kilometer per uur. Maar als de weg bochtiger werd, moest hij toch langzamer gaan rijden. Dat zou wel eens haar enige kans kunnen zijn. De berm zou overal bezaaid zijn met keien, takken, dennenappels, bomen en stronken, maar misschien had ze geluk; misschien raakte ze net een zacht gedeelte en overleefde ze de val.
‘Zet dat maar uit je hoofd,’ zei hij minzaam.
Ze maakte haar gordel los. ‘Waarom? Een andere kans krijg ik misschien niet meer.’
‘Ik vind je toch weer, en dan vermoord ik je alsnog.’
‘Hoe zit het met Jason?’ Ze hoopte hem af te leiden, aan de praat te houden, zodat zij ondertussen haar ogen open kon houden voor een andere mogelijkheid. ‘Heb je hem ook vermoord?’
Hij gaf geen antwoord.
‘Heb jij Jason neergeschoten?’ vroeg ze opnieuw.
‘Cain heeft Jason neergeschoten.’
Ze schoof weer een stukje dichter naar het portier. ‘Dat is niet waar en dat weet je. Cain heeft helemaal niemand neergeschoten.’
Hij keek haar schuin aan. ‘Ik had natuurlijk geen moment verwacht dat je dat van me zou aannemen. Jij staat ook op zijn lijstje met veroveringen, tenslotte. Dat hoorde ik van mijn vader op de begrafenis. Ik weet niet of je het beseft, maar het zat hem echt hoog. Hij zei dat je net als Amy als een blok voor Cain gevallen was. En net als Sheridan. Ik had gedacht dat zij anders was, dat ze te goed voor hem was. Maar nee… ze blijkt geen haar beter dan alle anderen.’
‘Was het daarom? Omdat je kwaad was dat Cain met Sheridan naar bed was geweest?’
‘Het viel me van haar tegen, meer niet. Ik dacht dat iemand hem eindelijk eens een toontje lager zou laten zingen. Maar Sheridan had er verder niets mee te maken.’
‘Wie dan wel?’
Geen reactie.
‘Wil je het me niet vertellen?’
‘Dat kan ik wel doen, maar je begrijpt het toch niet. Je weet niet hoe het is om altijd en eeuwig bij iemand in de schaduw te staan.’
‘En Cains schaduw is aanzienlijk.’
‘Cain?’ Hij lachte. ‘Cains schaduw was niet half zo groot als die van Jason.’
‘Was je jaloers op Jason?’
Zijn knokkels lagen wit om het stuur. ‘Dat zou jij ook geweest zijn, als je had gezien hoe mijn vader hem verafgoodde. Robert kreeg niets voor elkaar. Dat hij bij Jason in het niet viel, kon ik me nog voorstellen. Maar Jason had bij lange na niet de hersens die ik heb. Ik heb twéé klassen overgeslagen, nota bene. Ik was op mijn tweeëntwintigste klaar met mijn medicijnenstudie. Je zou toch denken dat mijn vader daar wel trots op kon zijn.’
‘Hij is ook trots op je, op alles wat je gepresteerd hebt. Waarom zou je dat kapot willen maken? Wat schiet je ermee op om hem uitgerekend de zoon af te nemen die hem…’ Ze slikte de rest van haar woorden in, maar Owen maakte haar zin voor haar af.
‘Die hem het liefste was?’ zei hij met een verbitterd lachje. ‘Je begrijpt het beter dan ik dacht.’
‘Nee hoor. Ik kan er met de beste wil van de wereld niet bij dat de ene broer de andere vermoordt, wat zijn vader ook denkt. Er zit iets fout bij jou, Owen. Je hebt hulp nodig.’
‘Je hoeft niet zo onaardig te doen,’ zei hij met een gekwetste blik. ‘Het is niet persoonlijk bedoeld.’
‘Mijn dood raakt mij anders nogal persoonlijk.’
Hij glimlachte. ‘Dat is wel ad rem. Ik ben daar nooit zo’n held in geweest. Misschien was dat wel waarom pap Jason leuker vond. Jason had altijd een gevat antwoord klaar.’
‘Misschien vond hij Jason wel leuker, omdat hij geen psychopaat was.’
‘Je begint me te ergeren,’ zei hij, maar aan zijn stem had ze dat niet kunnen afleiden. Hij sprak nog altijd op zijn gebruikelijke vlakke toon.
Ze voelde het metaal van de portiergreep tegen haar bovenarm. ‘Waarom schoot je Sheridan neer, als het je om Jason te doen was?’
‘Het mocht er niet te dik bovenop liggen. Ik ben niet gek.’
‘Maar toen ze terugkwam, had je het weer op haar gemunt!’
‘Dat kwam door Ned. Die zei dat ze iets wist, maar het niet wilde zeggen. Hij zei dat ze de zaak zou oplossen. En ik ben er nog steeds niet gerust op dat hij geen gelijk gaat krijgen. Je weet nooit wat voor miniem detail de waarheid aan het licht brengt. Als haar weer iets te binnen schiet, kan me dat nog opbreken.’
‘En dus besloot je dat voorgoed te voorkomen.’
‘Ik heb tegenwoordig een gezin,’ zei hij. ‘En een goedlopende praktijk. Ik wil de gevangenis niet in.’
‘En hoe zat het dan met Amy?’
Heel even zag ze iets van wroeging in zijn blik. ‘Amy liep me voor de voeten. Ik wilde Amy niet vermoorden.’
‘Deze keer pakken ze je, Owen. Robert was thuis toen ik wegging. De kans is groot dat hij ons samen heeft gezien.’
‘Ik weet wel zeker dat hij ons gezien heeft. Hij houdt mijn vaders huis van alle kanten met bewakingscamera’s in de gaten. Wist je dat?’
Daar keek Karen van op. Ze had nooit een camera gezien, bij geen van haar vele bezoeken. Dat verklaarde wel hoe Robert zo zeker wist dat ze het huis binnen was gegaan en niet bij een van de buren zat. ‘Waar zijn die camera’s voor?’
‘Als bescherming tegen inbrekers. Pap heeft zijn vermogen grotendeels omgezet in zilver, en dat ligt gewoon bij hem thuis, voor het geval je dat niet wist.’ Hij verstelde zijn achteruitkijkspiegel. ‘Die twee zijn een beetje eigenaardig, als je het mij vraagt. Nu ben ik natuurlijk wel de laatste om daar iets van te zeggen.’
Verlangend staarde ze naar het voorbijglijdende landschap. ‘Eigenaardig?’ zei ze zwakjes.
‘Dat was een grapje,’ zei hij. ‘Leuk, toch?’
Er was niets grappigs aan, het was doodeng. ‘Als je mij iets aandoet, ga je de gevangenis in, en dat is nou juist wat je probeert te vermijden.’
Vol zelfvertrouwen lachte hij haar toe. ‘Je bent zelf bij me ingestapt. Ik heb je niet met geweld mijn pick-up in gesleurd. De camera’s leveren het bewijs.’
‘Die camera’s laten ook zien dat jij de laatste bent die me voor mijn verdwijning heeft gezien.’
‘Dan komen ze aan de deur en vragen me hoe dat zit. En dan vertel ik heel eenvoudig dat je ruzie had met mijn vader – wat ook op de opnamen te zien is – en dat ik je uit de situatie haalde voordat je nog een klap met die spade kon uitdelen.’
‘Zo simpel gaat dat niet. Ze zullen ook vragen waarom je je niet om je vader bekommerde.’
‘Zo simpel is dat wel. Dan verklaar ik dat ik in een oogopslag kon zien dat zijn verwondingen niet zo ernstig waren. Dat nemen ze wel van me aan, want ik ben arts. En Robert was er ook nog om zich over hem te ontfermen.’
Waarschijnlijk zouden ze hem inderdaad geloven. Wat Ned en de rest van het politiekorps betreft, had hij geen motief. Ze had altijd goed met Owen overweg gekund; Robert was degene die haar nooit had gemogen.
‘En stel dát ze me verdenken,’ voegde hij eraan toe, ‘dan moeten ze het nog altijd kunnen bewijzen.’
En hij was te slim om sporen na te laten. Hij had al twee moorden gepleegd, ongestraft.
Ze kwamen achterop bij een pick-up die veel langzamer reed dan zij, en Owen remde af.
‘Ga je er niet voorbij?’ Ze hoopte dat hij iets zou doen wat de aandacht trok van de andere chauffeur. Als de bestuurder haar kant op keek, kon ze hem misschien een teken geven.
‘Ik heb geen haast,’ zei hij. ‘Haast maakt mensen slordig. Ik ben iemand die graag de tijd voor dingen neemt.’
Haar vingers spanden zich, jeukend om de portiergreep te pakken. Maar de pick-up reed nog steeds te hard. Owen moest óf harder gaan rijden, zodat ze de aandacht van de automobilist voor hen kon trekken, óf vaart minderen om haar de kans te geven om uit de auto te springen. ‘Waar gaan we heen?’
‘Niet ver meer. Het eerste het beste zijweggetje volstaat.’
Nu sloeg de paniek in volle hevigheid toe. Hij wilde haar vermoorden. Zonder een greintje gewetenswroeging. Ze kon hem al bijna over haar horen praten, even afstandelijk als over Amy. ‘Heel spijtig, maar ze had de spade en de bivakmuts gevonden, dus ik moest iets…’
Ze greep het stuur en gaf een ruk naar rechts. Hij gaf een schreeuw, probeerde haar weg te duwen en de auto weer recht op de weg te krijgen.
De auto raakte in een slip. Ze hoorde de remmen piepen en rook verbrand rubber. Even later hing ze boven de afgrond; ver onder zich, aan de voet van de steile bergwand, stroomde de rivier. Een tel later kreeg Owen de auto weer onder controle.
Midden op de weg kwamen ze tot stilstand, allebei hijgend van de inspanning en de schrik. Gelukkig had er niemand achter hen gezeten. Haar opluchting daarover gaf haar nieuwe hoop en de tegenwoordigheid van geest om op de portiergreep af te duiken. Maar Owen pakte haar beet en gaf meteen plankgas. De auto schoot naar voren, en al worstelend wonnen ze aan vaart.
Op een of andere manier wist hij haar af te weren, de auto op de weg te houden en ook nog een wapen vanonder zijn stoel tevoorschijn te halen, en dat alles nagenoeg tegelijkertijd.
Haar adem stokte. Ze zag haar moeder, die zich over haar heen boog en haar gedag kuste bij de kleuterschool, ze zag de rector van haar middelbare school bij haar diploma-uitreiking, haar vriendje uit haar studietijd, die haar lachend pootje haakte onder een boom, Cain die op de achterste rij doelloos in zijn schrift krabbelde, Johns lach toen hij haar zijn aanzoek deed. De beelden welden de een na de ander in haar op in de fractie van een seconde waarin ze besefte dat ze ging sterven.
Toen ging het pistool af.