Hoofdstuk 4

 

 

 

Sheridan kreeg haar ogen niet open. Het licht was te fel, te wit. Toch wist ze vrijwel zeker dat ze niet midden in een bijna-doodervaring zat. De tunnel ontbrak, evenals de van liefde vervulde Christusfiguur die haar met open armen opwachtte. De lucht voelde koud aan, in de verte hoorde ze mensen bewegen en praten, en ze rook een of ander ontsmettingsmiddel en een heel lichte vleug… eau de toilette?

Ze trok haar oogleden iets op en zag door haar wimpers heen muren met geel en blauw behang. Ze moest in een of ander ziekenhuis liggen, zo te zien aan het infuus dat in haar arm verdween, de tv die aan het plafond hing, de stangen aan het bed en het metalen blad met wieltjes aan haar voeteneind. Welk ziekenhuis? Ze zou het niet weten, maar dat leek op dit moment ook van minder belang dan het feit dat er iemand bij haar was. Bij het raam stond een man naar buiten te staren. Ze was er vrij zeker van dat het lekkere luchtje van hem afkomstig was.

Die geur en de aanwezigheid van de man gaven haar een onbestemd gevoel van onrust…

Kende ze hem? Hij kwam haar wel vaag bekend voor, met zijn warrige donkere haar en slanke pezige lichaam, met brede schouders en een diepgebruinde huid. De armen die uit de korte mouwen van zijn witte T-shirt staken, waren gespierd, en – om het goed te kunnen zien moest ze haar hoofd iets draaien – ze had nooit een man gezien die er beter uitzag in een spijkerbroek dan hij.

Dat detail zou niet in haar zijn opgekomen als ze op het randje van de dood zweefde, vermoedde ze.

Hij veranderde van houding en leek haar vanuit zijn ooghoeken op te merken, waarop hij zich omdraaide.

Nou en of ze die man kende. Dat gezicht zou haar altijd bijblijven. Het was Cain Granger.

‘Godzijdank,’ fluisterde hij. Hij kwam direct naar haar toe.

Hij klonk zo opgelucht en bezorgd dat ze zich afvroeg of ze de aflevering waarin ze bevriend waren geraakt soms had gemist.

‘Wat… is er gebeurd?’ Haar keel was rauw en dik, maar pijn had ze niet meer. Die had plaatsgemaakt voor een gelukzalig gevoel van gewichtloosheid dat haar deed vermoeden dat haar een wel zeer krachtig middeltje was toegediend.

Hij pakte haar hand en speelde met haar vingertoppen alsof ze veel vertrouwder met elkaar waren dan het geval was. ‘Weet je dat niet meer?’

Ze zou niet kunnen zeggen wat wanneer was gebeurd, maar een paar gefragmenteerde beelden flitsten haar door het hoofd: een paar modderige schoenen, een spade, de regen. Dat waren de nare herinneringen. Dan waren er een paar die zonder de pijn allesbehalve naar zouden zijn geweest: een stevige borstkas en gespierde armen die haar omvatten, een zacht bed en de geur die ze ook had opgemerkt toen ze net wakker was geworden. ‘Jij… Ik lag… in jouw bed.’

‘Dat klopt. Heel even.’

‘Maar jij was… Jij hebt dit niet gedaan.’ Ze vocht tegen het gevoel van verwarring dat haar dreigde te overspoelen.

Zijn blik werd donker, wat het groen van zijn ogen nog sprekender maakte. ‘Nee, ik heb je gevonden nadat je gewond was geraakt, toen degene die je dit heeft aangedaan al was gevlucht.’

‘O.’ Dat klonk aannemelijk. Dat ze hem had gezien, wist ze in elk geval nog. En ze had een helikopter gehoord.

‘Weet je het weer?’

Het leek alsof hij graag gerustgesteld wilde worden, maar voordat ze orde kon aanbrengen in de losse beelden die door haar hoofd spookten, verscheen er een kleinere gezette man in politie-uniform in de deuropening.

‘Kijk aan, ze is wakker!’ De politieman had een zware stem. Terwijl hij de kamer in stapte, zette hij zijn cowboyhoed af.

In Californië zou ze vreemd hebben opgekeken van een politieagent met cowboyhoed, maar hier was dat niet echt opmerkelijk. Een glimlach verscheen om haar lippen, om meteen te verdwijnen toen ze Cains kaak zag verstrakken – zo te zien zinde het hem niet dat ze in hun gesprek gestoord werden. Hij liet haar hand los en deed een stap naar achteren.

In de paar seconden waarin haar nieuwe bezoeker de korte afstand tussen deur en bed overbrugde, drong het tot Sheridan door dat ze die man ook kende. Hij had bij haar op de middelbare school gezeten, net als Cain. In tegenstelling tot Cain had hij sindsdien echter minder haar en meer buik gekregen.

‘Ned?’ zei ze aarzelend.

‘Hoi.’

Hij hield zijn hoed in een van zijn vlezige handen en legde de andere op de stang van het bed. Toen hij lachte, zag ze het spleetje tussen zijn voortanden dat ze zich nog van vroeger herinnerde. Zijn tweelingzus had dat ook – voor twee-eiige tweelingen leken ze verrassend veel op elkaar – tenzij ze er in de tussenliggende jaren iets aan had laten doen, natuurlijk.

‘Zo, hoe gaat het vandaag met je, dametje?’

Ze wierp een blik op Cain, maar die keek niet naar hen. Hij stond weer op zijn oude stek, leunend tegen de muur, en staarde net als eerder peinzend uit het raam. Ze keek naar zijn profiel, de lange donkere wimpers, zijn krachtige, geprononceerde kin, rechte neus en goedgevormde mond…

‘Sheridan?’

Ze wendde haar blik weer naar Ned. ‘Ja?’

‘Hoe voel je je?’

‘Beter. Geloof ik. Wat heb ik?’

‘Niet zo veel meer. Volgens de dokter genees je voorspoedig. De zwelling in je hersenen is afgenomen. Je had ook een paar inwendige kneuzingen, maar dat komt ook allemaal goed.’

‘Hoelang lig ik al in het ziekenhuis?’

‘Een week.’

Dat klonk als een eeuwigheid. ‘Waar zijn mijn ouders?’

‘Dat weet ik niet. We hebben ze geprobeerd te bellen, maar op hun nummer in Wyoming – het was toch Wyoming?’

Ze antwoordde met een behoedzaam knikje.

‘Daar wordt niet opgenomen.’

Ze vroeg zich af hoe dat kon. Ze waren er altijd, even berekenbaar als de regen.

Toen schoot het haar opeens te binnen. Ze waren op een cruise van twee weken naar Alaska. Ze hadden nog even op vakantie gewild voordat haar jongere zus moest bevallen, en die was uitgerekend op… Ze had geen besef van tijd meer; de datum was uit haar hoofd verdwenen. ‘Ze zijn op vakantie,’ zei ze.

‘Vandaar.’

Het beeld van een mannenhand met een stuk hout flitste door haar hoofd. Het leek op een droombeeld of zo… ‘Wat is er met me gebeurd?’

‘Je bent mishandeld. Daar kom ik voor. Ik ben het hoofd van politie hier in Whiterock.’

Mishandeld?

Ze zag de gestalte met het stuk hout weer voor zich. Blijkbaar had ze hem zich niet zomaar ingebeeld. Jaren geleden was ze ook aangevallen, maar de omstandigheden waren destijds anders geweest. Waarom kreeg ze nog een keer met dergelijk geweld te maken?

Misschien zou ze deze keer wel gerechtigheid krijgen. ‘Is de dader bekend?’ vroeg ze.

Neds mond veranderde in een strakke rechte streep. ‘Niet helemaal. We hebben wel zo onze vermoedens.’

Dat klonk niet bemoedigend. Ze wisten het niet, wat neerkwam op meer van hetzelfde als twaalf jaar geleden – meer onbeantwoorde vragen, meer gewacht, meer hoop die nergens toe leidde. ‘Wie verdenken jullie ervan?’ vroeg ze, maar op dat moment kwam Cain tussenbeide.

‘De verkeerde. Hij verdoet zijn tijd, meer niet.’

‘Daar komen we snel genoeg achter, toch?’ zei Ned. ‘Deze ronde heeft ze vast meer gezien.’

Vertrouwden ze op háár getuigenis? Een vreemde paniek maakte zich van haar meester. Ze zou de man die haar had aangevallen niet kunnen herkennen. Ze kon zich niets van het incident herinneren. Geen duidelijke beelden in elk geval, geen samenhangend verhaal. Er viel geen touw aan vast te knopen, en geen aanleiding of naam uit af te leiden. Ze had alleen die rare nare beelden. ‘Dat denk ik niet,’ zei ze hulpeloos.

‘Vertel me om te beginnen maar eens wat je nog weet vanaf het moment dat je de stad binnen reed, schatje.’

Ze tastte naar een aanknopingspunt, een draad die ze kon volgen tot het moment dat alles mis was gegaan. Ze woonde tegenwoordig in Sacramento, waar ze werkte bij De Laatste Linie – een stichting voor slachtofferhulp die ze vijf jaar geleden met Skye Willis en Jasmine Stratford had opgericht. Nee, niet Stratford. Dat klopte niet meer. Jasmine was getrouwd en woonde nu met haar man in New Orleans.

Haar gedachten liepen allemaal door elkaar.

‘Wat kwam ik in Whiterock doen?’ vroeg ze. Met iets meer informatie vielen de puzzelstukjes misschien op hun plaats…

‘Je kwam terug vanwege mijn telefoontje over het geweer,’ zei Ned, maar dat hielp haar niet verder.

‘Is dat zo?’

‘Je zei dat je na je verhuizing het een en ander had opgestoken over misdaadonderzoek en mij wilde helpen de moord op Jason Wyatt op te lossen. Dat is nu drie weken geleden.’

Ze wist niet meer wat ze drie weken geleden had gedaan, maar Jason was ze niet vergeten. Die episode uit het verleden kwam nu terug als een te snel afgespeelde griezelfilm: Cains stiefbroer die een arm om haar heen sloeg in die pick-up met de beslagen ramen en probeerde haar te zoenen. Haar onwil om hem daar de kans voor te geven. Dat ze een stukje van het raam had schoongeveegd in de hoop een glimp van Cain op te vangen. En toen het portier dat werd opengerukt…

Ze kneep haar ogen stijf dicht toen ze voor haar geestesoog een geweerloop zag opdoemen. Stop. Stop. Stop! Ze was er nog niet aan toe om die nachtmerrie te herbeleven.

‘Sheridan?’ drong Ned aan.

Tussen haar borsten werd het klam van het zweet. ‘Ik… Ik voel me nog niet echt de oude,’ zei ze zacht. ‘Kun je… Misschien moet je het later nog eens proberen.’

Cain draaide zich om. Ze was zich ervan bewust dat hij haar nauwlettend in het oog hield, en stil en waakzaam als altijd de situatie peilde. Hij was toch wel iets veranderd; hij was steviger geworden, scherper omlijnd, ruiger. Maar dat air van mysterie en afzijdigheid, dat was typisch Cain.

Ned haalde zijn hand van de stang van het bed en begon zijn hoedranden om te krullen. ‘Wanneer?’ vroeg hij. ‘Ik weet niet of je het weet, maar dit ziekenhuis ligt op honderd kilometer van Whiterock, schatje.’

‘Hou eens op met je “schatje”,’ bromde Cain. ‘Wat zou het dat je dan nog eens op en neer moet rijden? Ze zit er niet op te wachten om door jou onder druk te worden gezet. Ze heeft al genoeg te verduren gehad.’

Gelukkig was er iemand in de buurt die het voor haar opnam. Al begreep ze Neds gebrek aan geduld ook wel. Hij moest een onderzoek leiden, en verwachtte dat ze zich opstelde als de professional die ze had gezegd te zijn, niet als het slachtoffer dat ze sindsdien was geworden.

Hoe angstaanjagend en pijnlijk het ook was, ze moest in de schimmige herinneringen duiken waarachter dit recente incident verscholen lag. Maar ze kon geen helderheid bieden op basis van niets. ‘Kun je me misschien iets meer vertellen, een of ander detail om mijn geheugen op te frissen?’

‘Toen Cain je vond, lag je naast een half gedolven graf in het bos, in de buurt van zijn oude blokhut. Je was zo erg toegetakeld dat hij je voor dood hield.’

Haar adem stokte in haar keel. Zijn woorden maakten inderdaad herinneringen wakker. ‘Ik… Ik…’

Cain kwam tussenbeide. ‘Verdomme Ned, laat haar toch met rust.’

Ned liet het laatste restje van zijn gespeelde goedmoedigheid varen. ‘Zodat jij haar eerst fijn kan bewerken?’ beet hij hem toe. Zijn knauwende accent was nu duidelijk hoorbaar. ‘En haar ideeën en herinneringen kan aanpraten? Dat dacht ik toch niet.’

Als ze in haar gewone doen was geweest, had ze tegengeworpen dat niemand zo aan haar herinneringen kon sleutelen. De waarheid zat in haar hoofd; de informatie was alleen tijdelijk niet beschikbaar. Maar nu stond ze gewoon niet stevig genoeg in haar schoenen om waar dan ook een weerwoord op te hebben. ‘Ik heb iets langer de tijd nodig,’ zei ze.

Ned was niet blij met haar antwoord, maar zij was maar voor een heel klein deel verantwoordelijk voor de spanning die in de kamer hing. Er woedde een of andere vete tussen hem en Cain. Waarom? Ze kenden elkaar al vanaf de middelbare school, al waren ze dan niet echt bevriend geweest. Ze gingen niet eens veel…

‘Je bent met haar getrouwd,’ zei ze, toen ze eindelijk één klein raadsel had ontrafeld.

Cain begreep meteen op wie ze doelde, en waar ze het over had. Dat zag ze aan zijn uitdrukking. Maar Ned was nog te veel bezig met zijn pogingen antwoord te krijgen op zijn eigen vragen. ‘Pardon?’ zei hij narrig.

‘Amy,’ verduidelijkte ze. ‘Een jaar na de verhuizing kreeg ik een brief van Tina Judd.’ Dat was voordat ze op aandringen van haar moeder ook dat laatste contact had verbroken. ‘Ze schreef dat Cain met je zus was getrouwd. Jullie zijn zwagers…’

‘Dat waren we.’ Cain onderbrak haar. ‘Amy en ik zijn gescheiden.’

Dat verbaasde haar niets. Amy was nooit geschikt geweest voor Cain. Ze claimde hem veel te veel. Maar ze zou eigenlijk niemand weten die wel bij Cain paste. In elke relatie had hij te veel macht in handen. Dat gold in ieder geval voor elke relatie die zij had meegemaakt. ‘Jij bent niet geschikt voor het huwelijk.’ Ze had het nog niet gezegd, of ze besefte dat ze die gedachte maar beter ongezegd had kunnen laten.

Nu hingen de woorden in de lucht.

Cain keek haar met een opgetrokken wenkbrauw aan.

Ned begon te lachen. ‘Zo, ze kent je blijkbaar beter dan ik dacht.’

Of de opmerking nu gepast was geweest of niet, ze was blij dat ze iets uit het verleden had kunnen terughalen, al was het dan niet het deel dat ze nu het hardst nodig had. ‘Honden. Daar hield je nog het meest van, toch? Van dieren.’ Hij gaf zich met hart en ziel aan zijn dieren, maar zijn lichaam was een heel ander verhaal. Hij was er vroeg bij geweest met de meisjes…

En toch… Ze wist nog hoe teder hij voor haar geweest was, die avond in de camper, hoe lief. Hij was toen zeventien geweest, maar anderhalf jaar ouder dan zij, maar beslist niet stuntelig tijdens een ervaring die voor haar op zijn zachtst gezegd ongemakkelijk en bruut gezegd pijnlijk was geweest.

Eigenaardig dat ze zich nog zo duidelijk voor de geest kon halen hoeveel moeite hij had gedaan om zich in te houden, terwijl zij niet eens meer had kunnen zeggen hoe ze heette.

‘Als je bedenkt dat we elkaar nauwelijks kenden, weet je je meer van me te herinneren dan ik had verwacht.’ Cain klonk zo afgemeten en maakte zo’n onverschillige indruk, dat ze ervan uitging dat hij die paar ogenblikken in de camper wel vergeten zou zijn. Of dat de herinnering niets voor hem betekende.

Het zou dat laatste wel zijn. Hij had zoveel meisjes gehad. Wat stelde dat halfuurtje met een naïeve jonge maagd nou helemaal voor?

‘Sommige dingen blijven een meisje nu eenmaal altijd bij,’ zei ze; bitterzoete woorden voor een al even bitterzoete herinnering.

Ze zag iets in zijn blik, iets wat haar het gevoel gaf dat hij zich alles nog tot in detail herinnerde, net als zij. Ze was echter vastbesloten daar geen oordeel over te hebben, noch positief, noch negatief. Hij was geen spat veranderd, dat was wel duidelijk. Wat deed hij goed beschouwd hier in haar ziekenhuiskamer? Volgens Ned was ze een week buiten bewustzijn geweest. Waar kon Cain Granger op uit zijn dat hij al die tijd was blijven rondhangen?

‘Hopelijk geldt dat ook voor de details van je mishandeling,’ zei Ned, die zijn kans greep het gesprek weer op het eigenlijke onderwerp te brengen. ‘We moeten de man vinden die je dit heeft aangedaan.’

Ze krulde haar vingers langzaam om tot een vuist. ‘Waarom is dit míj overkomen?’ vroeg ze Ned. ‘Waarom was ik alweer het doelwit?’

‘Dat zou ik ook graag willen weten. Het enige antwoord dat ik je kan geven, is dat dit op een of andere manier in verband staat met de schoten op Jason.’

Hij praatte verder, maar na het noemen van Jasons naam kwamen zijn woorden niet meer bij haar aan. De confrontatie met wat Jason was overkomen, was haar te veel. Nooit had ze er zonder pijn aan kunnen terugdenken, en vandaag verlamde het haar totaal.

Ze verborg haar gezicht in haar kussen in een poging zijn woorden uit de weg te gaan, om elke gedachte aan Jason te mijden, terwijl hij maar doorpraatte en van alles te berde bracht wat ze niet wilde horen. Ga weg! Vanaf het moment dat ze bij was gekomen, had ze al zoveel vragen op zich af horen komen. Vragen waardoor ze zich verloren en gedesoriënteerd voelde.

Ze had een baken nodig – en toen ze opkeek, zag ze Cain.

‘Wat er ook gaande is, het heeft te maken met het verleden,’ zei hij, toen hun blikken elkaar vonden. ‘Ik zou je graag meer kunnen vertellen,’ vervolgde hij, ‘maar meer weten we gewoon niet. Er is iemand die denkt dat jij hem kunt ontmaskeren – of hij heeft het al van begin af aan op jou voorzien.’

‘Maar ik ken helemaal niemand die me kwaad zou willen doen. Waar moet ik dat aan te danken hebben?’

‘Sommige mensen hebben geen reden nodig.’

Ned, die inmiddels zijn mond hield, wierp haar een verongelijkte blik toe, omdat ze Cain de kans had gegeven hem naar de achtergrond te dringen. Maar haar verontschuldigen aanbieden voor dat gebrek aan manieren, kon ze echt niet opbrengen. ‘Ik was nergens op bedacht,’ zei ze mat. ‘Niets wees erop dat er enig gevaar dreigde. Het laatste wat ik weet, is dat ik mijn koffer pakte om naar Whiterock te gaan.’

‘Ik denk dat je nog maar net in het dorp was toen het gebeurde,’ zei Cain. ‘Waar logeerde je?’

‘In het huis van mijn oom,’ antwoordde ze, terwijl Ned tegelijkertijd zei: ‘Het oude huis van Bancroft.’

Inderdaad, het oude huis van Bancroft. Ze zag het voor zich. Beetje bij beetje kreeg ze meer vaste grond onder de voeten; langzaam maar zeker kwamen er meer herinneringen bovendrijven. ‘Toen oom Perry een paar jaar geleden overleed, erfde mijn moeder het huis,’ vertelde ze Cain. ‘Mijn ouders hebben het al die tijd verhuurd, maar de man die er sinds de dood van oom Perry woonde, is twee maanden geleden verhuisd, en mijn moeder wil nu van het geregel af. Toen ze hoorde dat ik naar Whiterock ging, vroeg ze of ik het huis kon schoonmaken en te koop zetten.’

‘Heb je het gevoel gehad dat je in de gaten werd gehouden of misschien werd gevolgd?’

Ze concentreerde zich uit alle macht op alles wat ze had gedaan nadat ze haar koffers had gepakt, maar de paar details die ze zich nog herinnerde, losten even hard weer in het niets op. ‘Ik… Ik zou het niet weten…’ Ze wist niet eens waar haar auto stond. Had ze die in Sacramento achtergelaten en een huurauto genomen nadat ze in Nashville was geland? Was ze eigenlijk wel in Nashville geland? Dat lag wel het meest voor de hand, maar bijna alle praktische overwegingen van de afgelopen paar dagen – als het geen weken waren – waren haar door de vingers geglipt.

Ze had nooit geweten hoe belangrijk die details waren, hoezeer ze je verankerden in de werkelijkheid, totdat je ze niet meer kon terughalen.

Cain nam haar aandachtig op. ‘Het schiet je wel weer te binnen,’ zei hij, op een toon alsof hij besefte dat het verlies van die herinneringen bijna even angstaanjagend was als het geweld dat haar in het ziekenhuis had doen belanden.

Het schiet je wel weer te binnen. Aan dat zinnetje klampte ze zich vast, en ze liet haar ogen dichtvallen, in een poging de angst en onzekerheid van haar vandaan te houden.

De telefoon naast haar bed begon te rinkelen, en Ned nam op. ‘Voor jou,’ zei hij, en hij stak Cain de hoorn toe. ‘Owen.’

Terwijl Cain met Owen praatte – hij vertelde dat ze zojuist was bijgekomen en dat ze volledig zou herstellen – gaf Sheridan zich over aan de vermoeidheid. Ze liet de angst en het ongemak achter zich en was bijna terug in de donkere stilte waar ze de hele week in had verkeerd. Toen voelde ze een zware hand op haar arm. ‘Sheridan?’

Ze deed haar ogen open en zag Neds rode, sproetige gezicht dicht boven het hare. ‘Ik weet bijna wel zeker dat Cain hier verantwoordelijk voor is,’ fluisterde hij, terwijl Cain nog aan de telefoon was. ‘Weet jij waarom hij jou dood zou willen hebben?’

Er kwam meteen een zeer voor de hand liggende reden bij haar op. Ze had Cain jaloers willen maken. Daarom had ze zo haar best gedaan om Jason zover te krijgen met haar naar Rocky Point te gaan. ‘Misschien geeft hij mij de schuld van… van Jason.’

‘Waarom zou hij?’

De pijnstillers begonnen haar weer suf te maken, en het kostte haar moeite de woorden uit haar mond te krijgen. ‘Omdat ik… erbij was.’

‘Omdat jij en Cain in het geheim iets met elkaar hadden? Dat is toch wat je bedoelt?’

Op de achtergrond hoorde ze Cains stem: ‘Zou je voor mij Janice Powers en Juan Rodriquez kunnen bellen om ze te laten weten dat ik er vandaag niet ben? Ze hebben een afspraak om met hun hond langs te komen…’

Ze bleef liever liggen luisteren dan moeizaam naar een antwoord te zoeken. ‘Wat?’

‘Hij heeft Jason neergeschoten uit jaloezie, waar of niet?’ drong Ned aan. ‘En nu heeft hij dit gedaan, uit angst dat jij zijn motieven aan het licht brengt.’

‘Nee.’

‘Zeker weten?’

De omslag in Neds toon en manier van doen stond haar niet aan. Toch deed ze haar best er nog een paar woorden aan toe te voegen. ‘Heel zeker.’

Ze kneep haar ogen tot spleetjes om door het waas voor haar ogen heen naar zijn gezicht te kunnen kijken, maar hij hing te dicht boven haar – en kwam nu zelfs nog dichterbij. Zijn adem streek over haar wang en ze rook oude koffie. ‘Heb je enig idee wie het dan geweest kan zijn?’

Ze zag opeens de donkere gestalte met de bivakmuts voor zich, alsof hij opdoemde uit een mistbank.

 

‘Wat wil je van me?’ riep ze. ‘Wat heb ik misdaan?’

Hij reageerde niet. Hij was bang dat ze zijn stem zou herkennen. Dat moest het wel zijn. Hij wílde wel praten, merkte ze. Uit de manier waarop hij met haar solde en elke kans aangreep om haar pijn te doen, sprak zijn minachting. Hij spotte met haar.

‘Waarom doe je dit? Wie ben je?’ vroeg ze.

Zijn ogen, glinsterend van haat, keken haar door de opening in de muts aan. Maar opnieuw gaf hij geen antwoord. Zijn handen sloten zich voor de tweede keer om haar keel en knepen haar luchtweg dicht. Ze ging dood. Ze… kon… niet… los… komen. Hij was… te sterk. Weer. Geen… adem… GEEN… ADEM! – en toen liet hij los.

Happend naar lucht wankelde ze achteruit. Hij schopte haar, en ze sloeg tegen de grond. Op dat moment begon ze terug te vechten. Ze had geen keus. Ze gebruikte vooral haar voeten, en als ze de kans kreeg ook haar tanden. Ze gebruikte zelfs haar hoofd als stormram – zo wist ze hem een keer uit evenwicht te brengen.

Dat was haar enige triomf, én dat ze zichzelf had bevrijd, natuurlijk. Ze had aan het touw om haar polsen gewrikt en getrokken vanaf het moment dat ze weer bij bewustzijn was gekomen. Dus hij dacht dat hij dit ongestraft met haar kon doen? Echt niet! Ze kwam dagelijks op voor de rechten van slachtoffers; ze was vastbesloten voor haar eigen rechten te vechten, weerstand te bieden aan elke klap.

En toen was het touw als door een wonder opeens los en waren haar handen vrij. Ze haalde een keer diep adem – meer tijd had ze niet – sloeg hem zo hard ze kon in zijn gezicht en vloog naar de bosrand.

Maar ontkomen deed ze niet. Hij kreeg haar haren te pakken en sleurde haar mee terug. En toen zei hij iets, maar zo laag en grommend dat ze zijn stem niet herkende. ‘Stomme teef! Ik zal je laten boeten.’

En dat deed hij, maar niet zoals ze had verwacht. Hij deed geen poging haar te verkrachten. Hij bleef alleen meppen en meppen…

‘Nou?’ Ned bracht haar weer terug naar het heden. ‘Krijg ik nog antwoord op mijn vraag?’

Ze lag te trillen in haar bed, kon het niet meer onder ogen zien. Maar ze moest wel. Als ze de man wilde pakken die haar te grazen had genomen, zou ze Ned meer moeten vertellen.

Ze zou er alles voor overhebben om zich iets van het uiterlijk of de bewegingen van haar belager te herinneren, hoe onbeduidend ook, maar het hele incident was één vage afschuwelijke droom. Het was een man, niet groot en niet klein, in zwarte kleren. ‘Nee.’

‘Hoe weet je dan dat het níét Cain was?’

Op de hartmonitor was te zien hoe gejaagd haar hartslag was. Piep… piep… piep, piep, piep…

Cain stond nog steeds te bellen: ‘Ik kom vanavond wel even langs om gedag te zeggen en te kijken wat we aan die generator kunnen doen. Het kan wel laat worden…’

‘Ik kom er wel achter,’ beloofde ze. Ze verlangde ernaar dat die geluiden ophielden. Dat ze op adem kon komen. Dat Ned wegging. Haar keel deed zeer, alsof haar aanvaller nog maar net had losgelaten…

‘Wanneer dan?’ Ned gunde haar geen rust. ‘Wanneer denk je erachter te komen?’

‘Binnenkort.’

Zijn hand sloot zich vaster om haar arm. ‘Luister eens,’ zei hij, maar op dat moment kwam iemand de kamer binnen. Een verpleegkundige.

‘Alles goed?’

Hij liet haar los. ‘Prima. Ik probeerde even wat meer te weten te komen over het incident waardoor ze hier is beland.’

‘Daar lijkt het me nog te kort dag voor. Op dit moment is het beter als ze met rust gelaten wordt.’

‘Ze wilde zelf praten,’ zei hij, toen Cain ophing.

Sheridan nam niet de moeite hem tegen te spreken. Ze was lichamelijk en geestelijk te uitgeput om zelfs maar haar ogen open te doen.

‘Ik denk toch dat ik beide heren moet verzoeken te vertrekken,’ zei de verpleegkundige.

‘Ik kom vanmiddag nog wel even bij je kijken,’ fluisterde Cain haar toe.

Niet lang daarna merkte ze dat de twee mannen zich hadden teruggetrokken. Ze hoorde het piepen van de schoenen van de verpleegkundige, die om het bed heen liep en de dekens instopte.

Gerustgesteld door de aardse aanwezigheid van de vrouw, liet ze de werkelijkheid en het felle zonlicht dat door het raam naar binnen scheen voor wat ze waren, en liet ze de angst en de verwarring los. Maar blijkbaar had Ned toch zijn hoofd weer om de hoek van de deur gestoken, want ze hoorde zijn stem.

‘Hoe groot is overigens de kans op herstel?’

Ook al voelde ze zich niet opgewassen tegen het antwoord, ze moest wel luisteren. Ze moest de waarheid weten.

‘Vrij groot, zou ik zeggen,’ antwoordde de verpleegkundige. ‘Ik heb de arts een klein uur geleden nog gesproken. Hij is tevreden over haar vooruitgang.’

Ned schraapte zijn keel en liet zijn stem dalen. ‘En haar geheugen? Denkt u dat ze in de toekomst in staat zal zijn zich te herinneren wat er precies met haar is gebeurd?’

‘Dat is moeilijk te zeggen. Vaak houden patiënten na verwondingen aan het hoofd nog lang klachten. Ze kunnen zich duizelig voelen, of depressief, of gedesoriënteerd. Of ze houden geheugenverlies. Die problemen kunnen een paar weken of maanden aanhouden, en soms ook langer.’

Dat was een leuk vooruitzicht…

‘Maar de mogelijkheid bestaat dat ze het zich ooit weer gaat herinneren, of niet?’

‘Dat hangt ervan af hoe goed ze het trauma verwerkt. Ze zou ook een acute stressstoornis kunnen ontwikkelen, of een posttraumatisch stresssyndroom, of een hele waslijst aan andere klachten. Maar voorlopig heeft de arts er wel vertrouwen in dat dat niet het geval zal zijn.’

Lieve God, alsjeblieft geen problemen meer! Het had haar al tien jaar gekost om over de schietpartij heen te komen.