Hoofdstuk 27

 

 

 

John was niet thuis. Karen had geen idee waar hij zou kunnen zijn. De pick-up waar Robert sinds zijn ongeluk in reed, stond op de oprit, dus de begrafenis moest afgelopen zijn.

Ze kromp ineen bij de gedachte dat Robert daar in zijn stacaravan zat. Had hij die briefjes bij haar bezorgd? Ze overwoog hem erop aan te spreken. Als hij haar niet met briefjes had bestookt, hadden John en zij nu nog een bruiloft gehad om naar uit te kijken. Dan was haar leven in vierentwintig uur tijd niet totaal omgeslagen. Maar nee, ze kon hem er nu niet mee confronteren. Er stond nog te veel voor haar op het spel. Daarom was ze hier, daarom raakte ze met de minuut meer over haar toeren.

Zou het tegen de tijd dat ze John sprak al te laat zijn? Wie had hij het allemaal al verteld? Hij vond het heerlijk om over Cain te klagen, om Cain af te schilderen als de verdorven stiefzoon en zichzelf als de lijdzame ouder. Zou hij haar geheim uitbuiten om zijn ego op te krikken, zelfs als hij daarmee haar leven verwoestte? Ze zou hem nooit tot zoiets in staat hebben geacht, maar het was maar de vraag of ze hem ooit echt gekend had.

Ze had haar auto langs de weg gezet, en terwijl ze wachtte, beet ze op de nagels van haar linkerhand. Dat was een oude gewoonte van haar, die ze zichzelf had weten af te leren – tot vandaag. Ze was nu zo gespannen dat ze zich niet meer kon beheersen. Ze móést hem zien, ze moest op de een of andere manier de geruststelling krijgen dat ze niet van nu af aan overal in Whiterock met de nek zou worden aangekeken.

Don Lyons, Johns buurman, reed langs en stak zijn hand naar haar op toen hij zijn oprit in draaide. Toen hij uitstapte, leidde ze uit zijn nette kleren af dat hij op de begrafenis was geweest.

Ze wendde haar blik af, in de hoop dat hij naar binnen zou gaan en haar met rust laten. Maar dat deed hij niet. Hij kwam naar haar toe en tikte op haar raampje.

Inwendig vloekend draaide ze haar raampje open en keek hem aan. ‘Hallo, Don.’

‘Ook goedemiddag.’ De glimlach om zijn lippen maakte plaats voor een ontzette blik toen hij haar wang in het oog kreeg. ‘Allemachtig, wat is er met jou gebeurd?’

‘Ik ben tegen een deur op gelopen. Stom, hè?’ Ze wist dat het een slappe smoes was, het excuus waar elke mishandelde vrouw haar toevlucht toe nam, maar ze wist ook dat hij geen moment de ware toedracht zou vermoeden.

‘Jemig, dat moet goed pijn gedaan hebben.’

‘Dat deed het zeker.’

Zijn dunne grijze haar, dat hij over zijn vrijwel kale schedel kamde, glansde in de zon. ‘We hebben je gemist op de begrafenis vandaag.’

‘Ik voel me niet zo lekker. Sinds mijn eh… ongelukje barst ik van de hoofdpijn.’

‘Dat geloof ik graag. Ik heb met je te doen.’ Hij boog zich dichter naar haar toe, en zijn blik leek erg lang te blijven rusten op haar rode, betraande ogen. ‘Gaat het wel?’

‘Ja hoor, niks aan de hand.’ Zolang ze John ervan kon overtuigen zijn mond te houden. ‘Was het een goede dienst?’ vroeg ze, om van onderwerp te veranderen.

Hij stak zijn handen in de zakken van zijn pantalon, die hij waarschijnlijk had gekocht ten tijde van zijn scheiding, wat ongeveer in de tijd was dat Cains moeder was overleden, en wipte op de bal van zijn voeten op en neer. ‘Ja, we hebben op een goede manier afscheid van haar genomen, denk ik zo. Amy zou trots geweest zijn op hoe het allemaal gegaan is.’

‘Heb je John nog gezien?’

‘Toen hij sprak tijdens de dienst, maar daarna niet meer. En dat deed hij fantastisch.’

‘Dat is fijn om te horen.’

Hij trok zijn stropdas recht. ‘Hij beschouwde haar als zijn eigen vlees en bloed.’

‘Dat zei hij, ja.’

Iemand anders uit de straat reed langs en stak in het voorbijgaan zijn hand op, waarop Karen besloot uit haar auto te komen. Ze kon hier niet voor Johns huis blijven zitten praten met zijn buren. Ze was bij de begrafenis weggebleven, omdat ze niet wilde dat iemand haar zag.

‘Ik denk dat ik maar binnen blijf wachten. Ik begin een beetje duizelig te worden.’ Ze had het idee dat Don haar net aan het vertellen was over iets wat Tiger had gezegd, maar ze had nu geen zin om te doen alsof ze aandachtig naar hem luisterde. Ze wilde ergens heen waar het stil was en donker, waar ze alleen kon zijn met haar zorgen.

‘Zal ik een aspirientje voor je halen?’ vroeg hij. ‘Of een glaasje water, misschien?’

‘Nee, dank je. Ik spreek je later nog wel,’ mompelde ze, en ze liep weg, Don verbaasd achterlatend.

Ze opende Johns voordeur met de sleutel die hij haar een paar maanden geleden had gegeven en deed hem met een zucht van opluchting weer achter zich dicht. Het duurde echter niet lang of haar keel werd weer dik en de tranen stroomden over haar wangen. Het huis voelde zo vertrouwd. John zat dan wel vaker bij haar dan andersom, maar ergens in haar achterhoofd had ze altijd gedacht dat ze ooit bij John zou intrekken…

Ze bleef staan bij de piano en keek naar de foto’s die erop stonden uitgestald. De meeste foto’s waren van de kinderen in hun jongere jaren. Jason in footballtenue. Jason in honkbaltenue. Jason in de oude auto die hij van zijn bijbaantje na school had betaald. Jason op zijn zesde, breed grijnzend, met twee ontbrekende voortanden. Er stond een fotootje bij van Owen bij de uitreiking van zijn artsenbul, een van Robert op een techniekbeurs en een van John en haar samen, genomen in een restaurant. Van Cain of zijn moeder was geen foto te bekennen – wat nogal wrang was, aangezien het Julia’s piano was.

‘Wat moet je het vreselijk hebben gevonden om je zoon achter te laten,’ prevelde ze. Ze legde de ring die John haar had gegeven naast een van de foto’s van Jason.

Daarna dwaalde ze door het huis, op zoek naar afleiding voor haar zenuwslopende gepieker – tot ze opeens door het zijraam Robert zag lopen. Vermoedend dat hij om het huis heen naar de voordeur liep, dook ze vlug de garage in. Op dit moment wilde ze hem niet onder ogen komen; ze had geen zin om uit te leggen hoe ze aan die grote blauwe plek op haar wang kwam, of te bekennen dat haar relatie met John was verbroken. Robert zou maar al te graag denken dat hij zijn doel had bereikt, en dat kon ze er echt niet bij hebben. Ze had al genoeg aan haar hoofd.

‘Karen?’ Hij riep haar; zo te horen stond hij vlak bij de garagedeur. Daarna liep hij verder weg. ‘Karen?’

Haar auto stond aan de weg. Had hij die gezien toen hij de veranda op was gelopen? Het deed er niet echt toe. Als hij haar niet vond, zou hij ervan uitgaan dat ze haar auto daar had neergezet en vervolgens met John of iemand anders weer was vertrokken. Toch?

Het klonk haar heel aannemelijk in de oren. Waarom bleef hij haar dan zo hardnekkig zoeken?

‘Karen? Ik weet dat je er bent.’ Hij stond weer aan de andere kant van de garagedeur. ‘Waar zit je?’

Toen de deurkruk bewoog, glipte ze Johns kleine werkplaats in. Even later ging het licht aan. ‘Karen?’

Ze hield haar adem in. Nu mocht hij haar zeker niet meer ontdekken. Dan wist hij meteen dat ze zich voor hem had willen verstoppen.

Met dichte ogen deed ze een schietgebedje of hij alsjeblieft weg mocht gaan, en een paar tellen later ging hij weer het huis in.

Met een zucht van opluchting ging ze op Johns werkbank zitten en nam de chaos in ogenschouw. John was geen type voor een grote voorjaarsschoonmaak. Om te voorkomen dat de meest gebruikte kamers in huis dichtslibden, mikte hij alle troep die hij niet meer nodig had in de garage, die daardoor zo vol stond met rotzooi dat hij zijn auto er niet eens meer kwijt kon. En dan gebruikte hij de achterslaapkamer ook nog als opslag. Het was een wonder dat hij nog iets kon terugvinden, dacht ze, starend naar de oneindige verzameling dozen, gereedschap, verlengsnoeren, kerst- en andere decoraties die vast sinds Julia’s dood niet meer waren gebruikt, spullen om de auto te wassen en…

Haar ogen bleven hangen bij een spade die in een hoek tegen de muur stond. Johns tuingereedschap lag meestal op een hoop naast de zijdeur, waar hij het elke week na het werk in de tuin neerkwakte. Dat de spade daar stond, was op zich niet eens opmerkelijk. Wat wel haar aandacht trok, was de greep. Die was zo te zien besmeurd met een donkere substantie die wel heel sterk deed denken aan… blóéd?

Nieuwsgierig en verwonderd, op zijn zachtst gezegd, zocht ze zich een weg tussen de rotzooi op de vloer door. Maar voordat ze bij de spade was, bleef ze stokstijf staan. Daar, achter een paar planken, vlak bij de spade, piepte een zwarte bivakmuts tevoorschijn.

 

Op de weg terug van het vliegveld dacht Sheridan na over haar verblijfplaats, in het besef dat het zonder Skyes geruststellende aanwezigheid te veel gevraagd zou zijn om in het huis van haar oom te blijven. Ze hoefde zich maar voor te stellen dat ze daar alleen in huis was, of ze hoorde de vloer weer kraken zoals op het moment waarop ze zich had omgedraaid en een man met een bivakmuts in haar keuken had zien staan. Ze had dan wel tegen Skye gezegd dat ze bleef zitten waar ze zat, maar dat was bij nader inzien niet realistisch geweest. Daar veranderde dat wapen niets aan.

Maar waar moest ze heen? Naar Cain? Naar een motel?

Ze wist wel waar haar voorkeur naar uitging, maar ze was er niet van overtuigd dat Cain haar graag zag komen. Hij was voortijdig vertrokken van de begrafenis, en zij had net als iedereen bij het verlaten van de kerk zijn stropdas in de boom zien hangen. Ze wist niet wat dat te betekenen had, maar ze had zo het vermoeden dat het weinig goeds was.

Haar mobieltje ging over. Ze groef het apparaatje op uit haar handtas, keek op het lcd-schermpje en herkende het nummer van haar ouders. Voor hen leed het vast geen enkele twijfel waar ze het beste onderdak kon zoeken…

Ze deed het headsetje op dat ze tegelijk met haar nieuwe oplader had gekocht en drukte op ‘spreken’. ‘Hallo?’

‘Ah, daar ben je,’ zei haar moeder. ‘Waar heb je al die tijd gezeten?’

‘Wat bedoel je?’ Haar moeder kon toch niet zeggen dat ze niets van zich had laten horen. Ze had haar ouders de afgelopen drie dagen twee keer gebeld, gewoon om even te laten weten dat alles goed was.

‘We proberen je al de hele dag te bereiken. Je zus is bevallen.’

‘Wat leuk! Hoe gaat het met de kersverse moeder?’

‘Prima. De bevalling heeft al met al maar acht uur geduurd. Je zou haar moeten zien, de kleine Evangeline. Ze is echt prachtig.’

‘Hoe zwaar is ze?’

‘Acht pond – dat is niet mis, hè?’

‘Dat is een flinke baby.’

‘Ze hadden haar een week geleden al moeten inleiden. Dat heb ik ook tegen haar arts gezegd, maar die wilde niet naar me luisteren.’

Die zijweg liet Sheridan haar moeder liever niet inslaan. ‘Maar met de baby is verder alles goed?’

‘Perfect. Ze heeft een volle bos met donker haar, net zoals jij bij je geboorte.’

Onverwacht voelde ze een steek van jaloezie. Haar zus was op haar vierentwintigste getrouwd en zelfs al moeder. Nee, dan zij: een achtentwintigjarige die de strijd aanbond met verkrachters en moordenaars – niet direct een tijdsbesteding die bijdroeg aan een gelukkig gezinsleven. ‘Ik ben echt zo blij voor Leanne. Ging Kyle het coachen en zo nog goed af?’

‘Hij trok wit weg en viel bijna flauw toen ze hem vroegen de navelstreng door te knippen. Dus mocht ik het doen,’ zei haar moeder trots.

‘Dat is leuk voor je!’

‘Hoe gaat het in Whiterock?’

Ze was die dag naar een begrafenis geweest en had haar beste vriendin op het vliegtuig gezet, dus het kon beter. Maar omdat ze liever niet haar moeders opgetogen stemming wilde verpesten, hield ze het bij een haastig ‘goed hoor’.

‘Heeft je speurtocht naar je belager al iets bruikbaars opgeleverd?’

‘Wel iets,’ zei ze voorzichtig.

‘Je logeert toch niet meer bij die Cain Granger, hè?’

Díé Cain Granger? Ze ergerde zich aan de manier waarop haar moeder over Cain praatte, maar ook een ruzie ging ze nu liever uit de weg. En omdat haar besluit toch nog niet vaststond, gaf ze haar moeder maar het gewenste antwoord. ‘Nee.’

‘Fijn om te horen. Net voordat ik vanmorgen naar het ziekenhuis ging, belde namelijk een oude vriendin van me die het presteerde te laten doorschemeren dat jij en die Cain een relatie hebben – nu, maar óók al toen jullie jonger waren. Dat is toch niet te geloven? Ik heb gezegd dat ze vast iemand anders voor ogen had.’

Ze hield haar adem in, zoekend naar een passende reactie, maar dat bleek gelukkig niet nodig. Haar ouders waren nog helemaal in de ban van de geboorte van hun eerste kleinkind. Er werd iets gezegd op de achtergrond, en dat leidde de aandacht van haar moeder af. Even later kwam haar vader aan de telefoon.

‘Hoe is het met mijn meisje?’ vroeg hij.

‘Ik hou de moed erin. En met u?’

‘We hebben een opwindende dag achter de rug.’

‘Ja, dat hoorde ik. Hoe houdt de schoonfamilie zich?’

‘Leanne kan Kyles moeder elk moment naar de keel vliegen,’ antwoordde hij met gedempte stem. ‘Maar zijn vader is een prima vent.’

‘Wat is er mis met zijn moeder?’

‘Ze is wat… aanwezig.’

‘Wat doet ze dan?’

‘Ze heeft al twee keer de inrichting veranderd. De gemakkelijke stoelen staan nu allemaal in de woonkamer, waar je de tv niet kunt zien. En ze heeft alle kastjes anders ingericht. Leanne kan niets meer vinden.’

‘Het gaat er gezellig aan toe, zo te horen.’

‘Het huwelijk is een kwestie van geven en nemen,’ zei hij met een zucht, en Sheridan besefte met een glimlach dat hij waarschijnlijk aan zijn eigen schoonmoeder dacht.

‘Geef Leanne een knuffel van me.’

‘Je komt toch wel binnenkort deze kant op?’

‘Zo snel als ik kan.’

‘Dat zal ik tegen haar zeggen.’

Ze glimlachte nog toen ze de verbinding verbrak, maar zodra ze de afslag naar Cains huis zag, betrok haar gezicht. Wat ging ze doen?

Ze gaf zichzelf opdracht gewoon door te rijden en een motelkamer te nemen. Maar ondertussen nam ze gas terug en deed haar richtingaanwijzer aan.

 

Karen kon niet zeggen hoelang ze daar al had staan staren naar die bivakmuts. Natuurlijk was het gewoon toeval dat ze dit… dit ding hier in de werkplaats van John had ontdekt. Ze kon zichzelf alleen niet overtuigen. Haar geest bleef maar vragen opwerpen – vragen waarop ze eigenlijk bang was antwoord te krijgen. Waar was hij geweest op de avond dat Sheridan was aangevallen? Was hij bij haar geweest?

Nu ze de gelegenheid had om erover na te denken, herinnerde ze zich dat hij haar had laten weten dat hij die avond tot laat had moeten werken. Ze was bij hem langsgegaan om hem een kopje koffie te brengen en had zijn stationwagen voor de deur zien staan. Zelf was hij echter nergens te vinden geweest. Toen ze de volgende ochtend had verteld van haar bezoek, had hij gezegd dat hij een ommetje had gemaakt. En daarna had hij het hele verhaal gedaan van alles wat er die nacht was gebeurd, van Robert die met de auto de schuur had geramd, tot Owen die was langsgekomen om naar Roberts verwondingen te kijken.

Ze pakte de bivakmuts en zag een paar roodzwarte vlekjes, ingedroogd tot korstjes, rond de openingen voor de ogen, de neus en de mond, en meteen liet ze de muts weer uit haar handen vallen. Bloedspetters?

Met een misselijk gevoel keek ze naar de spade. Wat had dit allemaal te betekenen? Sheridan was mishandeld door een man die een spade in de grond had gezet om een graf voor haar te delven, een man met een bivakmuts. Maar die man kon onmogelijk John zijn geweest.

Of toch? John had toch geen enkele reden om iemand iets aan te doen? Zeker Sheridan niet. Logisch redenerend was Sheridan aangevallen om te voorkomen dat ze zou vertellen wat ze wist van de moord op Jason. Dat was het uitgangspunt van de politie. Er had ook een artikel over in de krant gestaan. Maar John was er heilig van overtuigd dat hij wist wie Jason had vermoord, en wat hem betreft kon Cain niet snel genoeg worden opgepakt. Er waren dagen dat hij over niets anders kon praten.

Wilde hij het zo graag dat hij bereid was hem hoe dan ook te laten boeten? Had hij geprobeerd hem een andere moord in de schoenen te schuiven? Dat moest het zijn. John zou Jason nooit iets kunnen aandoen. Hij had die jongen altijd aanbeden. De twee voorvallen stonden dus wel met elkaar in verband, maar dat verband was minder rechtstreeks dan men dacht.

Maar toch… Hoe kwaad John ook op Cain was, en hoe gebrand op wraak hij ook mocht zijn, hij was van nature niet gewelddadig.

Of wel? Ze ging met haar hand naar haar wang, en bij de gedachte aan Johns woede stond het kippenvel opeens op haar armen. Hij had haar nog een keer willen slaan. Dat had ze gezien in zijn ogen…

Een auto draaide de oprit op. Karen hoorde de motor en toen een portier dat dichtsloeg. Was hij dat? Wie moest het anders zijn? Robert was al thuis.

Met bonkend hart probeerde ze te bedenken wat haar te doen stond. Hem gewoon vertellen van haar ontdekking was geen optie. Dan vertelde ze het misschien niet meer na. Eerst moest ze ongezien het huis uit zien te komen. Ze had van begin af aan geweten dat John obsessief was wat betreft zijn stiefzoon, maar tot op dit moment had ze niet vermoed hoever die obsessie ging.

Ze dwong zichzelf de bivakmuts te pakken en stopte hem in haar grote tas. Ned zou hem willen zien, en ze moest hem ook wel overdragen aan de autoriteiten, al kon ze de gedachte nauwelijks verdragen aan wat dat met John zou doen. Maar ze kon niet laten gebeuren dat een man die zo’n daad op zijn geweten had nog langer vrij rondliep.

Ze huiverde toen haar vingers over de ruw aanvoelende drupjes op de gebreide stof streken. Dat moest het bloed van Sheridan zijn.

Blijkbaar was John tot alles in staat om te zorgen dat Cain werd gestraft.

 

John zag Karens auto zodra hij de straat in reed, maar hij was niet blij met haar komst. Waar was ze mee bezig? Hij had haar gezegd dat het voorbij was, en dat meende hij ook. Ze had hem bedonderd, en dat vergaf hij haar nooit. En alsof hun laatste ontmoeting nog niet zwaar genoeg was geweest, had hij bij thuiskomst gisteravond een briefje op zijn stoep gevonden waarop getypt stond: ‘Cain was niet voor niets het lievelingetje van Ms. Stevens.’

Dat betekende dat er nog iemand op de hoogte was. En dat betekende weer dat het vanzelf zou doordringen tot de rest van de wereld. Zij had Cain de kans gegeven hem te vernederen, en die schande werd binnenkort algemeen bekend.

Alleen de gedachte al dat hij zo te kijk zou staan, was genoeg om hem over de rooie te jagen.

Het huis was niet afgesloten, maar Karen reageerde niet toen hij haar riep – Robert wel.

‘Waar is ze?’ vroeg hij, zodra zijn jongste zoon in de gang opdook. Robert was in de achterslaapkamers geweest, om een of andere reden.

‘Geen idee,’ zei Robert. ‘Ik kan haar niet vinden.’

‘Weet je zeker dat ze in huis is?’

‘Dat is toch haar auto aan de straat?’

‘Misschien maakt ze een praatje met de buren.’

‘Nee, ik heb haar naar binnen zien gaan.’

Dankzij de beveiligingscamera’s. Natuurlijk. ‘Ze kan weer naar buiten zijn gelopen zonder dat die monitortjes van jou dat hebben opgepikt,’ zei hij schamper.

Als Robert ervan opkeek dat hij op de hoogte was van het bewakingssysteem, liet hij dat niet merken. ‘Als er eens iemand hier wil inbreken, zul je nog blij zijn dat ik die monitortjes heb geïnstalleerd.’

‘Dat ben ik nu al. Iemand heeft gisteravond een briefje bij me bezorgd. Jij mag me vertellen wie het was.’

‘Ik weet niet of de camera’s dat wel hebben opgepikt.’

Hij nam zijn zoon met een sceptische blik op. ‘Natuurlijk wel. Ze zien toch alles?’

Robert verschoot van kleur, maar deed er verder het zwijgen toe.

‘Jij weet het, hè? Wie was het?’

Robert bleef zwijgen.

‘Jij gaat mij toch die opnamen laten zien, Robert, dus ik kom er snel genoeg achter.’

‘Oké dan. Ik was het,’ bekende hij met neergeslagen ogen. ‘Ik… Ik kan het niet bewijzen, maar Amy heeft me ooit eens verteld dat ze dacht dat Cain en Karen iets hadden, en… ik vond dat jij het moest weten.’

Had hij dat niet eerder kunnen zeggen? Vóórdat hij een verlovingsring kocht, liefst? ‘Je kwam er een beetje laat mee. Toen ik het vond, had ze het me net zelf verteld.’

‘Echt waar? En –’

‘En we zijn uit elkaar, dus gefeliciteerd.’

‘Het was niet mijn bedoeling om jullie uit elkaar te drijven.’

‘Nee, natuurlijk niet.’

‘Pap, ik –’

‘Zeg nou maar gewoon waar ze is.’

‘Dat weet ik niet, maar ze moet hier ergens zijn. Ik heb haar zien binnenkomen, maar ze is niet vertrokken.’

Met een handgebaar vroeg hij Robert om de telefoon, belde haar mobiele nummer en werd beloond met een bijna onhoorbaar tingeltje.

Vanuit de garage.