Hoofdstuk 7

 

 

 

Omdat John Wyatt de laatste tijd slecht sliep, had hij een week vrij genomen van zijn werk als conciërge op de middelbare school. Hij werkte daar al zo lang dat hij meer dan genoeg vakantiedagen had staan; het werd hoog tijd dat hij daar eens een paar van opnam. Achteraf gezien had hij het alleen beter bij een dag of twee kunnen houden. Meer dan dat, en hij had gewoon te veel vrije tijd. Hij wist niet hoelang hij nu al zat te staren naar de foto van de zoon van wie hij meer hield dan van wie ook. Hij wist wél dat Jason er niet meer was. En dat hij nooit meer terugkwam.

Zelfs na twaalf jaar kostte het John soms nog moeite dat echt te geloven. Dan werd hij ’s morgens wakker met de gedachte dat hij de beste zoon had die een man zich kon wensen, een zoon om trots op te zijn. En dan drong het tot hem door dat hij alleen nog Robert had, aan wie weinig te bewonderen viel, en Owen, die zo intellectueel en afstandelijk was dat hij bijna… vréémd was. Cain telde niet mee, natuurlijk. Wat John betreft had zijn stiefzoon nooit meegeteld.

Zijn blik ging naar het doosje in zijn hand, en na een korte aarzeling wipte hij het deksel open. Een ring met een diamant van een half karaat lag te schitteren op het blauwe fluweel. Hij had hem gekocht voor zijn vriendin Karen, nu al bijna een maand geleden. Hij was van plan geweest om haar ten huwelijk te vragen, om midden in een lesuur het lokaal waar ze Engels gaf binnen te vallen en haar zijn aanzoek te doen waar alle kinderen bij waren. De leerlingen zouden dat wel kicken vinden, dacht hij, en hij wist dat zij zou genieten van alle aandacht. Ze verdiende een groots gebaar voor haar eerste aanzoek.

Maar dat was voor de vondst in Cains blokhut van het geweer waarmee Jason was vermoord.

Met een zuur lachje klapte hij het doosje dicht en stond op om de ring terug in zijn la met ondergoed te mikken. Dat aanzoek deed hij nog wel een keer. Karen en hij waren voor elkaar bestemd. Zij was zijn beloning voor alle slechte jaren na de dood van zijn eerste vrouw, bij de geboorte van Robert.

Dit was geen goed moment voor een verloving. Het nieuws zou niet de deining veroorzaken die hij wenste. Het kon niet op tegen de vondst van dat geweer en de terugkeer van die zielige Sheridan Kohl.

Hij klemde zijn kaken op elkaar toen hij de haat weer voelde opwellen. Het was háár schuld dat Jason die avond op Rocky Point was. Haar schuld – en die van Cain – dat Jason dood was. Dat op zich was al genoeg om zijn stiefzoon aan te rekenen, maar Cain was nog voor wel meer verantwoordelijk. Door hem was Johns tweede huwelijk gestrand. Hoe vaak had Julia in een ruzie niet de kant van haar zoon gekozen? Zo goed als altijd. Julia was veel minder gezeglijk geweest dan zijn eerste vrouw. Met Linda had John het goed gehad. Als het aan hem had gelegen, waren ze nu nog getrouwd geweest. Dan waren al die vreselijke dingen nooit gebeurd. Dan had hij Julia nooit leren kennen in die morsige striptent in Nashville waar ze als serveerster werkte, en had hij zich niet door haar schoonheid laten inpakken. Hij had haar niet hoeven verzorgen toen ze borstkanker kreeg en stierf. Hij zou nooit zijn opgezadeld met een stiefzoon die hij niet eens mocht. Hij had zich niet door zijn eigen vader de les hoeven laten lezen, omdat hij Cain ‘niet eerlijk’ zou behandelen.

Toch was het vooral het verlies van Jason dat aan hem vrat, dat het bijna ondoenlijk maakte om Cain te zien.

De telefoon ging.

John plofte op zijn bed neer, keek op de nummerweergave en nam toen op. Het was Karen.

‘Kom je me niet ophalen om te gaan lunchen?’ vroeg ze.

Toen pas besefte hij hoeveel tijd hij ongemerkt door zijn vingers had laten glippen. Zijn blik schoot naar de wekkerradio. Het was inderdaad al over twaalven. Soms slokten zijn gedachten hem zo op dat hij het hier en nu uit het oog verloor. Dat het hem nu alweer was gebeurd, maakte hem bang. Was dat een voorbode van alzheimer?

God allemachtig, als hij maar niet zo eindigde als Marshall. Hij wilde niet dat zijn kinderen medelijden voor hem voelden. ‘Ja, eh… Ja, natuurlijk,’ zei hij.

‘Waar blijf je dan? Je gaat me toch niet vertellen dat je weer aan het lassen was?’

Hij had een internetwinkel in tuinornamenten opgezet, dieren die hij zelf maakte van oud ijzer. Meestal zat hij alleen op zaterdagochtend in zijn atelier, maar nu hij een paar dagen vrij had, was hij er vaker te vinden. ‘Eigenlijk wel, ja.’ Hij gaf liever niet toe dat hij hun afspraak was vergeten; nog geen halfuur geleden had hij haar ge-sms’t dat hij er aankwam. Ze was vijftien jaar jonger dan hij. Hij wilde haar niet ongerust maken; hij wilde niet dat ze bang werd dat hij met psychische problemen kampte. Dan trouwde ze nooit meer met hem.

‘Waar ligt je mobieltje? Ik heb je gebeld, maar je nam niet op.’

Die lag in de woonkamer, waar hij hem niet kon horen. ‘Ik zal hem wel op stil hebben gezet.’

‘Zet hem maar weer aan, dan. En schiet een beetje op. Straks heb ik geen tijd meer als je niet direct komt.’

Hij wreef over zijn slapen en troostte zichzelf met de gedachte dat iedereen wel eens een lunchafspraak vergat. ‘Over vijf minuten ben ik bij je,’ beloofde hij.

 

Te oordelen naar het heldere licht buiten het raam was het in elk geval laat in de ochtend en misschien zelfs al vroeg in de middag, op haar eerste dag bij Cain. Toch hoorde Sheridan geen enkele beweging in huis. Ze bleef een paar minuten liggen luisteren naar de volkomen stilte. Was ze alleen?

Ze draaide zich op haar zij om te kijken of er een telefoon op het nachtkastje stond.

Nee, dus. Ze lag in een logeerkamer die waarschijnlijk zelden werd gebruikt; ze begreep wel waarom hier geen aansluiting zat. Ze had alleen graag De Laatste Linie gebeld om te praten met Jonathan of Skye of Ava, en daarna Jasmine nog even te spreken.

Wat moest ze hun vertellen? Ze hadden haar alle vier afgeraden om terug te gaan naar Whiterock. Vooral Jon had haar steeds weer voorgehouden dat ze hier niets dan pijn en ellende zou vinden. Hij hield vol dat een geweer zonder vingerafdrukken nooit nieuwe aanknopingspunten kon opleveren.

Maar Sheridan was zo gebrand geweest op antwoorden dat ze toch was afgereisd. En nu lag ze dan gewond en wel in Cains logeerkamer. Als haar vrienden dat wisten, zouden ze zo snel mogelijk aan haar bed staan. En aangezien ze bijna allemaal een gezin hadden, was dat niet praktisch. Of ze zouden haar smeken terug te komen.

Geen van beide reacties zou ze toejuichen. Ze wilde hun levens niet overhoopgooien voor de gevolgen van een stap die ze zelf bewust had gezet. En ze wilde pas terug als ze zelf zover was. Haar mishandeling had nieuwe vragen opgeworpen – en haar vastbeslotener dan ooit gemaakt om antwoorden op die vragen te vinden.

Bij nader inzien was ze bijna blij dat ze geen telefoon voorhanden had. Terwijl ze met twee handen haar haren gladstreek, riep ze: ‘Hallo? Is er iemand thuis?’

Ze vond het vreselijk zo afhankelijk en hulpeloos te zijn, en ze haatte het gevoel dat ze Cain meer werk en gedoe bezorgde dan ze mocht verwachten van een kennis van vroeger, maar ze had dorst, en zowel hij als de arts had haar gemaand niet te proberen zelf uit bed te komen.

Gelukkig leek Cain de extra inspanning niet vervelend te vinden. Uit de liefdevolle manier waarop hij haar gisteravond te eten had gegeven en had geholpen zich te wassen, leidde ze af dat hij haar met plezier verzorgde, zoals hij ook met plezier voor de andere levende wezens op zijn terrein zorgde. Hij deed er in elk geval niet moeilijk over.

De enige reactie op haar vraag was een zwarte snoet die door de kier van de deur stak, en ze begreep dat ze ging kennismaken met een van Cains honden.

‘Hallo daar,’ zei ze, maar de jachthond kwam niet meteen binnen. Hij aarzelde, alsof hij wilde afwachten of Cain misschien zou ingrijpen met een commando om níét naar binnen te gaan. Toen dat uitbleef, duwde hij met een zetje van zijn soepele lijf de deur verder open en liep de kamer in. Eenmaal binnen bleef hij staan, de kop schuin, alsof hij zijn best deed te bepalen wie ze was en wat ze in het huis van zijn baasje te zoeken had.

‘Jij bent zeker een van de honden die mijn leven heeft gered?’

Een lange magere man met het stekeltjeshaar van een jongetje en een studentikoze bril op zijn neus – dat kon alleen Owen zijn – volgde de hond de kamer in, met een dienblad met daarop een mok en een kom. ‘Dit is Koda.’

Ze schoof iets overeind. ‘Als ik het goed begrijp, heb ik veel aan hem te danken.’

‘Het is een beste hond, al zegt dat eigenlijk niets. Geef Cain een hond en hij maakt er een goede hond van, die gehoorzaamt op elk fluitje en knikje. De honden die ik vroeger had, blaften dag en nacht en maakten jacht op alles met een geur.’ Hij keek nadenkend voor zich uit. ‘Sterker nog, Koda wás ooit van mij. Hij deed nooit wat ik zei. Maar als Cain hem zou vragen om niet te eten, zou hij uit eigen vrije wil van honger omkomen.’

Ze wilde niet lachen – daar kreeg ze hoofdpijn van – maar ze grinnikte tegen wil en dank. ‘Hoe is het met je, Owen?’

‘In elk geval beter dan met jou, de afgelopen week.’

‘Dat is ook niet zo moeilijk.’

‘Nee.’

‘Ik hoorde van Cain dat je een vrouw uit duizenden hebt, en een paar kinderen.’

Hij bloosde. ‘Ik heb wat meer monden te voeden, ja.’

Met een glimlach, en lichtelijk verbaasd, constateerde ze dat de volwassen Owen sociaal veel vaardiger was geworden. Op de middelbare school was het verschil in leeftijd met de andere leerlingen zo groot geweest. Een-op-een contact had hij destijds zo veel mogelijk gemeden; hij was het liefst alleen, of bungelde er aan de rand van een groepje zo’n beetje bij. Als Sheridan hem eens had aangesproken, had hij met zijn ogen strak op de grond geprevelde antwoorden van hooguit één lettergreep gegeven, zodat hun conversatie vooral eenrichtingsverkeer was gebleven.

‘Hij zei dat je vrouw je wel bij de les houdt.’

‘Ook alleen maar omdat ik haar niet durf tegen te spreken.’ Met een grijns zette hij het blad op het nachtkastje, dat net als al Cains meubilair aan de maat en robuust was. Voor zover Sheridan kon beoordelen, kreeg in Cains huis comfortabel de voorrang boven stijlvol. Met al het hout en het hutje-in-het-bosgevoel had het echter wel sfeer, en alle kamers waren schoon.

‘Je hebt de lunch meegebracht, zie ik,’ zei ze.

‘Cain moest even naar de stad. Hij had me gevraagd om een oogje op je te houden – en me op het hart gedrukt je om twaalf uur wakker te maken en iets te laten eten als je niet uit jezelf wakker werd. Ik had je vijf minuten speling gegeven, dus je was precies op tijd.’ Hij schoof een stoel bij en begon haar soep te voeren.

Ze had graag zelfstandig willen eten, maar ze was bang dat ze nog niet genoeg controle over haar bewegingen had om de soep naar binnen te krijgen zonder te morsen op het beddengoed. De klappen die ze had gekregen, hadden haar motoriek aangetast – een van de vele zaken die haar zorgen baarden.

De soep smaakte haar prima. Het was kippensoep, en precies warm genoeg. Na een paar happen vroeg ze. ‘Is hij iets medisch, of dierenarts of zo?’ Nadat ze had vastgesteld dat hij niet van de politie was, had ze Cain niet meer gevraagd wat hij voor werk deed. Daar was ze te versuft voor geweest door de pijnstillers, als ze niet te veel in beslag werd genomen door haar twijfels en angsten over haar herstel. De zorg waarmee hij haar van begin af aan had omringd, gaf haar echter de indruk dat hij meer dan gemiddeld trefzeker optrad bij verwondingen.

‘Nee hoor, hij is een soort boswachter voor de Tennessee Wildlife Resources Agency, waarvoor hij een uitgestrekt openbaar gebied beheert, aangrenzend aan dit terrein.’

‘Het hele bos, bedoel je?’

‘Ja, op een paar gedeelten na. En daarnaast lapt hij dieren van anderen op – alle dieren, eigenlijk – omdat hij daar gewoon goed in is. Gelukkig heeft hij mij nog geen patiënten gekost door zijn gaven aan te wenden voor het genezen van mensen,’ voegde hij er met een klein lachje aan toe.

‘Dus ik vorm de uitzondering?’ Blijkbaar gold ze nu officieel als ‘Cains patiënt’.

‘Je bent er een in een lange reeks gewonde vogeltjes,’ antwoordde hij. ‘Maar het doet je vast deugd te horen dat Cain altijd de kooi openzet zodra je klaar bent om weer uit te vliegen.’

Ze wist niet goed hoe ze op die vreemde opmerking moest reageren. Wilde Owen haar echt geruststellen, of bedoelde hij het eigenlijk als een waarschuwing? Dat laatste, vermoedde ze. ‘Wat is er gebeurd tussen hem en Amy?’ vroeg ze.

Koda gromde achter in zijn keel alsof het gesprek hem niet aanstond, maar na een snelle blik in zijn richting begreep ze dat het hem alleen om haar eten ging.

‘Ga maar aan een stoel knagen,’ droeg Owen hem op, maar Koda kwispelde alleen en ging zitten.

‘Volgens mij krijg je hem nooit zover dat hij iets doet wat Cain niet leuk zou vinden,’ zei ze tussen twee happen door.

‘Ik heb nog nooit iets van hem gedaan gekregen. Daarom heb ik hem ook aan Cain gegeven.’

Ze slikte haar hap door en keek hem toen met een hoopvolle blik aan. ‘Ga je me nog vertellen over Amy?’

De vraag leek hem te ergeren. ‘Waarom wil je over Amy horen?’

‘Ik ben gewoon nieuwsgierig. Ik ben twaalf jaar weg geweest. Het laatste wat ik weet, is dat ze hem als een hondje achternaliep, terwijl hij geen enkele belangstelling voor haar had.’

‘Hij toonde anders genoeg belangstelling om haar zwanger te maken.’

Even voelde ze een steek van diep weggestopte jaloezie, die ze verborg achter een glimlach. ‘Is hij daarom met haar getrouwd?’

‘Niet uit liefde, in elk geval.’

‘Denk je dat ze het met opzet heeft gedaan, om hem te krijgen?’

‘Met Amy weet je dat nooit. Ze zou er alles voor doen om hem te krijgen, nog steeds.’

Dat kon ze zich goed voorstellen, als ze afging op wat ze zelf had gezien. ‘Maar… woont het kind bij haar?’

‘Een paar weken nadat ze stiekem waren getrouwd, kreeg ze een miskraam.’

‘Was die zwangerschap wel echt? Is er iemand die dat weet? Ze kan het ook verzonnen hebben.’

‘Cain is ook niet gek,’ zei hij. ‘Hij is met haar meegegaan voor een echo voordat hij met haar trouwde. Er was echt een kind.’

‘Vond hij het leuk? Keek hij uit naar de baby?’

‘Leuk is het woord niet, denk ik.’

Ze veegde haar haren uit haar ogen. ‘En wat deed hij nadat ze de miskraam had gekregen?’

‘Toen vroeg hij de scheiding aan.’

‘Had hij er geen verdriet om?’

‘Cain praatte er met mij niet over. Hij is erg op zichzelf, dus ik denk dat hij het er met niemand over had. Ik denk eigenlijk dat hij nog te jong was om na één echo echt te beseffen dat hij een kind zou krijgen. Hij gedroeg zich alsof de zwangerschap een verplichting was. Een verplichting die hem werd kwijtgescholden.’

‘Dus hij was opgelucht, bedoel je.’

‘Heel erg opgelucht, als je het mij vraagt. Hij heeft ooit eens tegen mij gezegd dat zijn relatie met Amy geen sterke basis zou zijn geweest voor een gezin. Maar dat wisten we zelf natuurlijk ook al.’

‘Het moet hard zijn aangekomen bij Amy dat hij haar aan de kant zette.’ Ze had met haar te doen. Aan de andere kant had Amy op problemen kunnen wachten als ze met opzet zwanger was geraakt. Als je een man als Cain voor het blok wilde zetten, was je niet zomaar riskant bezig. Dat kon je gerust roekeloos noemen.’

‘Dat weet ik wel zeker, afgaand op haar verbittering.’

‘Dus…’

Hij stak zijn hand op om haar de mond te snoeren. ‘Als je hier nog een tijdje blijft, krijg je nog genoeg te horen over Cain en Amy. Ze kan het verleden maar niet loslaten; ze kan hém niet loslaten.’ Hij zette haar soep even opzij en hielp haar een paar slokken te nemen van een warm drankje dat ze niet kon thuisbrengen.

‘Wat is dit?’

‘Thee, getrokken van een van Cains kruidenmengsels, volgens eigen recept.’

‘Niet slecht, voor een geneeskrachtig brouwsel.’

Owen zette de mok weg. ‘En hoe zit het met jou?’

‘Hoe zit wat?’

‘Ben je getrouwd?’

‘Nee. Ik heb helemaal geen relatie.’

‘Waarom niet?’

‘Ik heb me door mijn werk laten opslokken.’ Het was triest om dat op haar achtentwintigste over zichzelf te moeten constateren, maar de enige passie in haar leven was De Laatste Linie. Zij, Skye en hun nieuwe partner, Ava, die een paar maanden geleden bij de stichting was gekomen, werkten dag en nacht, en nóg konden ze niet voldoen aan de enorme vraag naar hun diensten.

En nu kon ze helemaal niet werken. Voorlopig niet.

‘Ik hoorde van Ned dat je een stichting voor slachtofferhulp hebt opgericht.’

‘Ben je bevriend met Ned?’ Dat had ze niet verwacht, gezien de gespannen verhoudingen tussen Ned en Cain.

Hij gebaarde met de lepel in zijn hand. ‘Onze kinderen zitten bij elkaar op honkbal. En hij valt ook best mee, zolang Cain niet in de buurt is.’

Zo te horen maakte Cain niet alleen in Amy het slechtste wakker, maar ook in Ned.

‘Wil je nog soep?’ vroeg hij.

Ze deed haar mond open voor een nieuwe hap. Toen ze had doorgeslikt, zei ze: ‘Van Cain hoorde ik dat jij arts bent geworden. Dat is een hele prestatie.’

‘Dat valt wel mee. Ik heb er acht jaar voor gestudeerd om op dit niveau te komen, maar ik denk dat Cain puur op zijn intuïtie evenveel weet als ik.’

Zijn toon was vriendelijk, maar ze vroeg zich toch af of er geen jaloezie achter school. ‘Vind je dat vervelend?’ vroeg ze. ‘Dat Cain zo goed is?’

‘Nee, natuurlijk niet. Hij is mijn broer.’

Cain was zijn stíéfbroer. Dat hadden ze er op de middelbare school altijd met nadruk bij gezegd. Het was alsof de Wyatts, en zeker Owens vader, zo’n losgeslagen puber niet als lid van de familie wilden erkennen. Maar Sheridan was ervan overtuigd dat juist hun onwil om hem in hun midden op te nemen, Cain had laten losslaan. Toen hij hier net was komen wonen, had hij nog wel veel aan sport gedaan, maar kort na het huwelijk van zijn moeder met John Wyatt was hij overal mee opgehouden. Zijn cijfers waren achteruitgegaan, en hij was zich steeds meer af beginnen te zetten.

‘Vertel eens wat meer over jouw glamourbaan,’ zei Owen.

‘Wat wil je weten?’

‘Wat je werk voor de stichting inhoudt, bijvoorbeeld?’

‘Ik ben in de eerste plaats hulpverlener, wat betekent dat ik de behoeften van een cliënt in kaart breng en vervolgens de leemten opvul. Soms hoort daarbij dat ik een betere advocaat voor zo iemand regel of een ander laboratorium inschakel om bewijsmateriaal te analyseren. Soms vraag ik een second opinion aan over psychologische profielen of autopsies, of regel ik een veilig adres, of persoonsbeveiliging, of een zelfverdedigingcursus.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Van alles, eigenlijk.’

‘Je houdt van je werk.’

Het was geen vraag, maar een constatering. ‘Het geeft voldoening. Soms is het ook angstig, en het kan tamelijk deprimerend zijn als er te weinig geld binnenkomt, of als we minder kunnen doen dan we graag zouden willen.’

Hij verschoof het dienblad. ‘Het zal wel moeilijk voor je zijn om nu aan de andere kant te staan.’

‘Om het slachtoffer te zijn, bedoel je, in plaats van de helpende hand te bieden? Dat is zeker moeilijk, ja. Al is het vast ook goed voor mijn inlevingsvermogen.’

‘Het hoort toch ook bij jouw werk om te proberen moordenaars en verkrachters en mannen die hun vrouw mishandelen achter de tralies te krijgen?’

Ze liet nog een hap in haar keel glijden. ‘Zo zou je het kunnen zeggen.’

‘Ben je niet bang voor de risico’s? Het kan gevaarlijk zijn om dat soort mensen te dwarsbomen, lijkt me. Er kan er altijd eentje besluiten om achter jou aan te komen, bedoel ik.’ Owen keek er allervriendelijkst bij, maar ze voelde dat hij ergens heen wilde met zijn vragen.

‘Denk je dat wat mij is overkomen misschien verband houdt met mijn werk, en niet met de schoten op Jason?’

‘Ik probeer vast te stellen of dat een mogelijkheid zou kunnen zijn.’

‘Het moment en de locatie maken dat niet erg aannemelijk. Ik ben helemaal uit Californië gekomen.’

‘Misschien ben je gevolgd.’

‘Ik ben met het vliegtuig gekomen.’ En ze had een auto gehuurd. Dat wist ze inmiddels in elk geval. Ze ging er maar van uit dat haar huurauto nog bij het huis van haar oom stond, maar dat zou ze Cain moeten vragen. Hij had gezegd dat hij van plan was vandaag op zoek te gaan naar haar handtas en haar mobieltje.

‘Dat maakt niet uit. Iedereen die van je plannen op de hoogte was, kan erover gepraat hebben. Dan is het niet moeilijk meer om te achterhalen waar je naartoe ging.’

Ze keek hem nadenkend aan. ‘Waarom zou iemand de moeite nemen om me helemaal hierheen te volgen? Dan is het toch eenvoudiger en goedkoper om me in Californië te pakken?’

‘Criminelen zijn niet allemaal dom en lui. Denk maar aan Ted Bundy.’ Vanachter zijn dikke brillenglazen keek hij haar aan. ‘Bij uitstek een voorbeeld van een uiterst effectieve moordenaar. Voor iemand die jouw voorgeschiedenis kent en weet dat jij hier al eerder iets hebt meegemaakt, zou dit de slimste plek zijn om je te vermoorden. Voor de politie ligt het voor de hand de aanval te koppelen aan het voorval bij het meer. Zeker voor zo’n klein korps als hier, dat geen enkele ervaring heeft met echt recherchewerk. En dat het onder een andere jurisdictie valt, maakt –’

‘Ik had niet echt problemen met iemand voordat ik hierheen kwam,’ onderbrak ze zijn betoog. Ze wist hoe moeilijk het kon zijn om twee politiekorpsen met elkaar te laten samenwerken, zeker over zo’n grote afstand.

‘Maar het zou kunnen, waar of niet? Een man die zijn vrouw mishandelt, zit er vast niet om te springen dat jij je ermee bemoeit en haar kant kiest. En dat is ongetwijfeld een keer gebeurd.’

‘Ja, natuurlijk. Vaker dan ik wil weten.’

‘Kijk, daar ga je al. Je kunt heel goed iemand kwaad hebben gemaakt die nu op wraak zint.’

Was hij er soms op uit haar bang te maken? Ze had toch al het gevoel dat ze nergens nog veilig was…

‘Gezien de woede waarvan de aanval op jou getuigde, denk ik dat het de dader, wie het ook is, echt om jou persoonlijk ging,’ zei hij, toen een reactie uitbleef.

Opeens kreeg ze geen hap meer door haar keel. Door alles wat Owen zei, flitsten er weer flarden van het gebeurde door haar hoofd. Blijkbaar had hij totaal geen besef dat zijn opmerkingen wel eens te hard bij haar konden aankomen.

Maar goed, hij was sociaal nooit echt handig geweest. Misschien was de vooruitgang die ze bij zijn begroeting had gemeend te zien alleen maar schijn. Misschien wist hij nog steeds niet wat hij tegen vrouwen moest zeggen, of tegen mensen in het algemeen. ‘Het zou kunnen,’ zei ze op beheerste toon. ‘De mogelijkheid bestaat dat de aanval op Jason en die op mij twee volkomen willekeurige gebeurtenissen waren. In de tijd dat ik hier woonde, had ik geen vijanden.’

‘Voor zover je weet,’ verbeterde hij haar.

Ze liet de lepel met soep die hij haar voorhield in de lucht zweven. ‘Wat wil je daar nou weer mee zeggen?’

‘Stel dat iemand jou graag voor zichzelf had gewild en met lede ogen moest aanzien dat jij met Cain in die camper verdween?’

Ze had niemand over de camper verteld. Geen mens. Niet totdat ze ouder was en de situatie ver achter zich had gelaten. Op haar zestiende was ze veel te bang geweest dat het haar ouders ter ore zou komen, en veel te kwaad op zichzelf dat ze zo’n stompzinnige vergissing had begaan. Op het moment dat ze Cain haar lichaam gaf, had ze ook haar hart aan hem uitgeleverd; hij had zich het ene toegeëigend en voor het andere bedankt, zonder er ook maar bij stil te staan of ook maar even te aarzelen.

Ze was er wel altijd van overtuigd geweest dat hij op zijn minst zo fatsoenlijk was geweest erover te zwijgen. ‘Wie heeft jou verteld dat ik met Cain de camper in ben gegaan?’

‘Ik was erbij.’

‘Wáár?’

‘Cain vond dat ik eens een keer niet thuis op mijn kamer moest blijven zitten en had me overgehaald om mee te gaan naar het feestje. Ik had het niet naar mijn zin, dus zocht ik een stil plekje op waar niemand me zag.’

Bij de gedachte dat iemand getuige was geweest van de intiemste ervaring van haar leven, werd ze misselijk. ‘Bedoel je ín de camper?’

‘Er net buiten.’

Hoe graag ze hem ook had geloofd, ze wist zeker dat hij loog. Hij was er niet voor niets over begonnen; blijkbaar wilde hij dat ze wist dat het niet zo’n goed bewaard geheim was als zij altijd had gedacht. ‘En als ik nou zeg dat we alleen maar zaten te praten?’

‘Dan geloof ik je op je woord.’

Dat was niet waar. Hij wist al hoe het echt zat. Ze durfde te wedden dat hij ín die camper had gezeten en alles had gezien – of gehoord. Néé, dat kon toch niet waar zijn… Haar thuiskomst werd zo langzamerhand een grotere martelgang dan ze ooit had kunnen vermoeden. ‘Wat zegt Cain ervan?’

‘Ik heb het hem niet gevraagd. Hij zou het toch niet toegeven. Zijn ego heeft geen opstekers nodig. Hij kon iedereen krijgen. Jíj was zo ongeveer het enige meisje van wie ik dacht dat ze hem zou afwijzen.’

Er lag een verwijt in die uitspraak verborgen. Een verdiend verwijt. Ze was net zo stom geweest als alle anderen. Maar ook na al die tijd wilde ze haar gelovige ouders niet in verlegenheid brengen met geruchten die hen via kennissen van vroeger zouden kunnen bereiken: Zij van Kohl dachten altijd dat hun dochter zo braaf was, maar op haar zestiende is ze het bed in gedoken met die jongen van Granger…

Ze kon zich maar al te goed indenken wat Amy met een nieuwtje als dit zou doen. ‘Ik wist wel dat ik niets met hem moest beginnen,’ zei ze om zich in te dekken.

‘Over wie heb je het?’ Cain kwam de kamer binnen, een gladgeschoren en knappe verschijning.

‘Niemand,’ zei ze snel.

Cain had zoveel uitstraling. Toch kon er bij haar geen lachje voor hem af. De pijn, de spijt en het zelfverwijt van toen brandden een gat in haar hart alsof hij er een brandijzer op had gezet, een brandijzer met een enorme S, van Sukkel.

Misschien voelde hij de spanning die in de kamer hing, want hij vroeg niet door tot hij een bevredigender antwoord kreeg. ‘Hoe voel je je?’

‘Ik… Ik begin een beetje gammel te worden. Volgens mij moet ik even slapen.’ Ze trok de dekens over zich heen en draaide zich op haar andere zij, zodat ze niet meer naar hem of zijn broer hoefde te kijken.

‘Hoelang is ze al wakker?’ hoorde ze Cain vragen.

‘Een halfuurtje ongeveer.’

‘Ze heeft niet veel gegeten.’ Hij was niet tevreden.

‘Een halve kom soep is toch niet slecht. En ik heb er een paar slokken van jouw thee in gekregen.’

Er viel een korte stilte. ‘Ik geef haar later nog wel iets,’ zei Cain. Toen riep hij zijn hond bij zich en liepen ze de kamer uit.