Met rook geschreven

Generaal Ibrahim liet niets aan het toeval over.

Michel kreeg onder zijn jack een kogelvrij vest om, zodat hij er als een opgeblazen Michelin-mannet je uitzag. Na het ontbijt, waarbij hij met moeite een kop koffie naar binnen kreeg, werd hij, omringd door zwaarbewapende soldaten, naar een slecht verlichte ondergrondse parkeerplaats gebracht waar het naar uitlaatgassen van stationair draaiende motoren stonk. In het midden van een konvooi jeeps waarop machinegeweren waren gemonteerd, stond een SB.301. Het was een gepantserd personeelsvoertuig, in Engeland gebouwd voor de strijd tegen terroristen. Het voertuig was bestand tegen aanvallen met benzine- en fragmentatiebommen, alsook tegen landmijnen. Behalve de twee plaatsen voorin, was er achterin op de twee zitbanken plaats voor zes infanteristen.

Op de linkerbank zat kolonel Qazzaz tussen twee bewakers. Hij was geboeid aan handen en voeten.

Michel ging behoedzaam op de andere bank zitten en inspecteerde het interieur. Geen ramen, alleen periscopen om naar buiten te kijken. In plaats van een voorruit twee spleten met dik, kogelvrij glas, waar nauwelijks licht doorheen kwam. Keiharde banken: vloer, dak en wanden bekleed met hittebestendige kunststof. Een gevangeniscel op wielen.

Of een graf.

De kapitein smeet het achterportier dicht en Michel hoorde hem om de wagen heen lopen. De motor werd gestart – een dof geluid, alsof er watten in zijn oren zaten. Ze reden weg, met piepende banden tegen de helling van de uitrit op, buiten hoorde hij opspattend grind toen de auto sneller ging rijden.

In het donkere interieur kon hij de anderen maar vaag onderscheiden. Qazzaz vroeg iets, maar de soldaat naast hem sloeg hard met de loop van zijn machinepistool tegen zijn knieschijf en Qazzaz zweeg.

Geen veiligheidsriemen. Om in de bochten rechtop te blijven was Michel gedwongen de spieren van zijn lendenen te gebruiken. De pijn in zijn zij was niet te harden, de wond voelde warm en nat aan alsof ze opnieuw aan het bloeden was. Zijn hoofd gloeide en in de gesloten ruimte was geen lucht om te ademen.

Hij sloot zijn ogen.

Het was een nachtmerrie waaraan geen einde kwam.

Twee uur later kwam het pantservoertuig tot stilstand. Het rechterachterportier ging open. Koele lucht, die de hitte in het interieur verdreef. De kapitein boog zich diep voorover en keek naar binnen. Hij had een zonnebril op en een groot legerpistool schietklaar langs zijn zij. ‘Uitstappen!’

Achter hem een vloer van natgeregend beton. De stank van kerosine en uitlaatgassen. Het militaire vliegveld van al-Thawra. Michel struikelde bij het uitstappen en zijn beide armen werden vastgegrepen om hem overeind te houden. De regen sloeg in zijn gezicht en deed hem tot zichzelf komen. Het pantservoertuig stond op dertig meter van de helikopter.

Een mechanisch gezoem en de rotorbladen van de helikopter begonnen langzaam te draaien. Michels hart zonk in zijn schoenen. Om dit toestel te doen verongelukken was bijzonder weinig kennis nodig. Ze sleepten hem naar voren. De turbines namen de rol van de startmotor over. Een luid windgeraas, dat voortdurend toenam tot de herrie zo overweldigend was dat hij niet meer kon denken. Door de wind werden zijn kleren tegen zijn lichaam gedrukt. Een trap van geribbeld metaal. De kapitein hielp hem naar boven, tilde hem onder zijn elleboog half op, legde zijn hand op Michels hoofd, om hem omlaag te duwen bij het instappen, zette hem op een bank en maakte zijn veiligheidsriem vast.

Michel verwonderde zich over zoveel egards voor een ter dood veroordeelde.

Qazzaz werd naar binnen gebracht, minder zachtzinnig. Zodra hij zat en zijn riem om had, werden hem zijn voetboeien afgenomen.

De cabinedeur werd dichtgesmeten. De herrie van de wentelwieken nu minder erg, radiogeluiden, de militair klinkende stemmen van de piloten, spoedig overstemd door het toenemend kabaal van de turbines. Geen ruiten om naar buiten te kijken.

Even later kwamen ze van de grond, bleven schommelend hangen, waarna ze met toenemende snelheid gingen stijgen, net als in een snelle lift. Michel voelde het aan zijn maag, waarin de koffie van het ontbijt nog steeds klotste.

Michel merkte nu pas dat dit een ander toestel was dan dat waarmee hij op de heenweg bijna was verongelukt. Het was een Hoodlum, een verbeterde versie van de Hormone. Een crash wegens een mechanisch defect stond vermoedelijk niet op het programma.

In de cabine rook het naar zweet. De geur van zijn eigen angstzweet.

Steunend op zijn ellebogen bedekte hij zijn gezicht met zijn handen. Hij dacht aan Fazoft, die was opgeknoopt, en aan Daisy, de levenslustige Ierse verpleegster, die oud en gebroken zou zijn voor ze vrij kwam. Zijn gedachten gingen naar François Moreels, die hem had grootgebracht, naar Lea, haar angst voor knobbelt jes, hun belabberde verstandhouding. Ze had hem verweten een carrièrejager te zijn. Was hij daarom met haar getrouwd?

Hij dacht aan Anna.

Hanna.

Het jongere zusje van Temina Mittel.

De blinde muur van de joodse bakkerij.

Voor het eerst begreep hij ten volle waarom hij naar Irak was teruggekeerd, nadat hij de traumatiserende gebeurtenissen van 15 mei 1948 meer dan veertig jaar lang in zijn geest had onderdrukt.

De mythe van het wrede vergelden: oog om oog, tand om tand.

Yusuf had een oeroud instinct in hem wakker gemaakt.

Leven om leven.

Michel nam zijn handen van zijn gezicht. De soldaten naast Qazzaz hadden hem nu ook de handboeien afgenomen. Ze praten met elkaar, Qazzaz zag er minder bezorgd uit. Alsof hij wist dat het gevaar geweken was.

Was Qazzaz hem dan toch te slim af geweest?

Het lawaai van de turbines kreeg een andere toon, de helikopter ging lager vliegen. Voor Koeweit was het nog te vroeg, tenzij de kruissnelheid van de Hoodlum merkelijk hoger lag dan die van de Hormone.

Ze waren geland.

De cabinedeur werd opengegooid en het felle licht deed pijn aan zijn ogen. Agenten van de Koeweitse luchthavenpolitie drongen naar binnen. In een oogwenk werden de Iraakse bewakers ontwapend.

Qazzaz werd het eerst naar buiten gebracht, opgewekt, vol zelfvertrouwen.

Michel had zich er zozeer op ingesteld dat ze samen zouden sterven, dat het uitzicht op het zonovergoten luchthavengebouw in de verte hem geen vreugde schonk. Hij proefde alleen maar de bittere smaak van teleurstelling.

De moordenaar van zijn moeder ging vrijuit.

Hij rook de knoflookadem van de Koeweitse officier, toen die zich over hem boog en zijn riem losmaakte. Met twee mannen hielpen ze hem het trapje af.

Tijdens de tien passen naar de limousine hielden ze hem overeind en in beweging. Ze duwden hem op de achterbank, naast kolonel Qazzaz. Een zwarte, glazen wand tussen de voor- en achterbank en donkere zijramen van dik, kogelvrije glas. De ramen waren ondoorzichtig.

Ze reden weg, snel optrekkend, voortdurend snelheid verhogend.

Michel voelde zich als van zijn zinnen beroofd.

Daardoor kon hij de lichte knal, als van een klapband, niet horen. Hij kon ook de chauffeur niet zien die uit de cabine sprong van een tegemoetkomende grote, tankwagen, die van zijn weg afweek en frontaal op de limousine inreed.

Hij hoorde, zag, noch voelde de explosie waarmee veertig ton licht ontvlambare kerosine in de lucht vloog.

Hij wist niet dat hij – samen met Qazzaz – een deelt je was van de rookkolom die in Koeweit tot aan de hemel reikte omdat hun lot veertig jaar eerder in Ar Ramadi, toen nog een onbetekenend stadje aan de oever van de Eufraat, al met rook was geschreven.