Al-Emad Driving School

Om kwart over acht verlieten Michel en Anna het hotel. In het ochtendlicht zagen Saddams portretten langs de weg eruit als slecht geschilderde reclameborden voor B-films. Over de vijf bruggen die het oostelijk deel van de stad met West-Bagdad verbonden, rolde een onafgebroken stroom dubbeldeks-stadsbussen, rood-witte taxi's en particuliere voertuigen.

Op hun gemak kuierden Anna en Michel over de Abu Nuwas Avenue in de richting van de Port Said Street. Zelfs onder de lommerrijke bomen voelde Michel de opkomende hitte van het ongenadige woestijnklimaat.

Anna bleef staan en staarde naar de drukte rondom de moderne regeringsgebouwen aan de overkant van de Tigris. In Irak zijn de kantoren van de overheid het grootste deel van het jaar slechts open van 8 tot 14 uur.

‘Je kunt je nauwelijks voorstellen dat je in het Midden-Oosten bent,’ zei ze.

Michel keek om zich heen. Het stadsbeeld van Bagdad was in de loop der jaren sterk veranderd. Toch herkende hij in de schaduw van de moderne hoogbouw nog heel wat oude huizen en historische moskeeën, bazars met arcades en overdekte soeks waartussen hij als kind had rondgelopen.

Anna riep een taxi aan.

De chauffeur hield het achterportier voor haar open, maar voor ze instapte zei ze: ‘Ik zou liever met je meegaan, Michel, maar ik moet nu naar het kantoor van Kuwait Airways. Ik ben terug voor de lunch.’ Ze keek hem ernstig aan. ‘Wees vooral voorzichtig.’

Michel grinnikte. ‘Dat zei m'n moeder ook altijd.’

Hij bleef staan kijken hoe de taxi in de verkeersstroom werd opgenomen en om een of andere reden herinnerde hij zich Lea's antwoord, toen hij haar door de telefoon had verteld dat hij naar Bagdad ging. ‘Ik verbied het je,’ had ze uitgeroepen. ‘Je vrouw is ongeneeslijk ziek en jij gaat een plezierreisje maken.’

Hij was geschrokken. ‘Zijn er nieuwe eh… knobbeltjes gevonden?’

‘Nee. Nog niet. Maar dat zal jou een zorg zijn. Ga jij maar terug naar je land van herkomst. Voor mijn part houden ze je daar.’

Een voorbijrijdende stationcar minderde vaart en Michel zag dat de drie inzittende militairen hem argwanend gadesloegen. Haastig liep hij voort, zich realiserend dat in Irak mensen voor minder werden opgepakt dan voor het kijken naar een brug. Hij dacht aan Lea's laatste woorden en huiverde.

Hij stapte flink door en korte tijd later bereikte hij Al Tahrir Square, een verkeersplein met voetgangersbruggen en tunnels, dat het centrale punt van Bagdad vormde. Hoewel het pas tien voor negen was, herkende hij aan de andere kant van de rotonde op Liberation Square de slanke, goedgeklede gestalte van Fazoft Barzad.

Toen hij bij hem gekomen was, greep Fazoft zijn uitgestoken hand met beide handen beet en schudde die met een enthousiasme alsof ze elkaar in geen jaren hadden gezien. ‘Mister Moreels,’ lachte hij onnodig hard. ‘Blij u in Bagdad te treffen. U bent hier ongetwijfeld voor de International Fair. Prachtige stad, nietwaar? Dit gedenkteken, bijvoorbeeld.’ Hij troonde Michel mee tot onder de met marmer beklede betonnen overspanning met bronzen sculpturen. ‘Mooi, hè?’ Met opgeheven hoofd bleef hij bewonderend staan kijken. Daarna zuchtte hij diep en haalde een pakje Players te voorschijn. ‘Hier. Steek er mee eentje op.’

Michel accepteerde de sigaret en bood Fazoft vuur aan.

De Britse Iraniër boog zich over het vlammetje en mompelde: ‘Alleen praten met je hand voor je mond of een sigaret tussen je lippen. Je weet maar nooit met die afluistertechnieken van tegenwoordig.’ Hij blies met zichtbaar genoegen de rook uit. ‘Ha, m'n eerste sigaret. Kent u dit monument, mister Moreels?’

‘Eh… volgens mij het Monument of Liberty,’ antwoordde Michel van zijn stuk gebracht.

‘Precies. Een waar kunstwerk.’ Fazoft bracht zijn sigaret naar zijn mond en mompelde van achter zijn hand: ‘Ik heb vervoer nodig, Michel. Huur een auto en pik me op. Vanmiddag één uur precies. Hoek Al Rashid Street en Al Khulata.’

‘Ben je op je hoofd gevallen, kerel?’

‘Zeker, zeker. De hoofden zijn mooi uitgewerkt.’ Met zijn sigaret tussen de lippen zei Fazoft, binnensmonds sprekend: ‘Ik sta voor een sensationele ontdekking. Het enige wat jij moet doen, is me naar Al Hillah rijden.’

‘Geen sprake van. Heb je enig idee van het risico…?’

‘Gelijk hebt u, mister Moreels. Het stelt de strijd voor van het Iraakse volk in die donkere dagen vóór 14 juli 1958. Maar u weet daar meer over dan ik. U woonde toen in Bagdad, nietwaar?’ Fazoft gooide zijn sigaret op de grond en trapte ze uit. ‘Zo, ik moet aan het werk. We maken een reportage over Irak in vredestijd.’ Met een zwaai van zijn hand beende hij met grote stappen weg, richting Al Rashid Street.

Michel bleef in verwarring achter. Het dubbelzinnige gepraat van Fazoft raakte hem dieper dan hij wilde bekennen. De donkere dagen van vóór de Baath-revolutie duurden voor zijn volk nog altijd voort en met een schok kwam hij tot het besef dat hij met zijn volk het joodse volk had bedoeld.

Nee. Hij beschouwde zichzelf niet als jood, maar hij kon niet ontkennen dat hij zich met het lot van de joden verbonden voelde. Zijn verstand zei hem dat hij Michel Moreels was, Belg en vrijdenker, zoon van dokter François Moreels, maar in zijn hart wist hij dat hij tegelijk Eliyahn Shasha was, die veertig jaar later nog niet in staat was de psychische schok van de gebeurtenissen van 15 mei 1948 te verwerken.

In gedachten verzonken liep hij verder. Wat was de oorzaak geweest van zijn geestelijke isolatie? Was het pacifisme of gebrek aan moed geweest? Was hij ontrouw aan zijn ras en verloochende hij zijn vermoorde bloedverwanten of was zijn afstandelijkheid zijn manier geweest om een jeugdtrauma te verwerken? Wat het ook mocht zijn: sinds de komst van Yusuf was het beschermende gordijn stukgescheurd, maar hij was nog niet in staat door de flarden heen te kijken.

Toen hij zich opnieuw van zijn omgeving bewust werd, stond hij voor de poort van de Al-Emad Driving School in de Palestine Street. Hij herinnerde zich Abdul Emad als de chauffeur van de enige ambulance die het ziekenhuis waar zijn vader werkte rijk was geweest. Later was Abdul een kleine garage begonnen en zich gaan toeleggen op autoverhuur. Tijdens de briefing vóór zijn vertrek had Yusuf hem verzekerd dat Abdul Emad zo ongeveer de enige Irakees was die hij kon vertrouwen.

Na een korte aarzeling duwde hij de poort open en stapte naar binnen. Op de binnenplaats stond een viertal auto's met gedeukte spatborden van de autorijschool. Aan de overkant zag hij een halfduistere werkplaats van waaruit de ploffende geluiden van een met perslucht bediende smeerinstallatie weerklonken. Naast een met glas afgeschoten kantoortje bevond zich een overdekte ruimte waarin een ongesluierde jonge vrouw bezig was een tiental Arabieren rijexamen af te nemen. De multiple choicevragen werden geprojecteerd op een scherm.

De vrouw kwam naast hem staan. Ze had zoals de meeste Iraakse vrouwen zware wenkbrauwen en dikke, volle lippen. ‘Rijschool of autoverhuur?’ vroeg ze in het Arabisch.

‘Ik heb een auto nodig,’ antwoordde Michel. ‘Liefst een Amerikaanse.’ In het olierijke Irak zou een grote benzineverslindende limousine nog het minst opvallend zijn.

Klik.

Met de afstandsbediening liet de vrouw een nieuwe vraag op het scherm verschijnen. Wat doe je als je auto in brand vliegt? las Michel. De mogelijke antwoorden luidden:

a. De auto verlaten en wachten tot hij uitgebrand is.

b. Iedereen de auto laten verlaten en de brandblusser gebruiken.

c. De passagiers opdragen te blijven zitten en zelf uitstappen om de brandblusser te gebruiken.

Hij staarde vol ongeloof naar het scherm. Hij was vergeten hoe in dit land academische kennis hand in hand kon gaan met naïviteit en imbeciliteit.

Klik.

Wat doe je als iemand zijn ruggegraat heeft gebroken? De antwoorden waren nog lachwekkender:

a. Het slachtoffer opdragen naar huis te gaan.

b. Het slachtoffer flink door elkaar schudden.

c. Het slachtoffer niet aanraken en op de ambulance wachten.

‘Dat was de laatste vraag,’ zei de vrouw. ‘Ik kom zo bij u.’

Hij keek toe hoe ze de antwoorden verzamelde. Even later volgde hij haar naar het kantoortje, gemeubileerd met een tafel van verchroomde buizen met formica bovenblad, die als bureau dienst deed, een grote archiefkast en een aantal stoelen, beladen met folders en examenuitslagen.

Ze maakte één van de stoelen vrij. ‘Gaat u zitten.’

Hij wachtte tot ze zelf achter haar bureau had plaats genomen.

‘Heeft u een internationaal rijbewijs?’ vroeg ze.

Achter haar rug hing een poster waarop de in Irak gangbare verkeerstekens stonden afgebeeld. Hij betwijfelde sterk of de kennis ervan voor de autochtonen een voorwaarde was voor het verkrijgen van een rijbewijs.

‘Ja,’ antwoordde hij en diepte het door de Iraakse ambassade gevalideerde document op uit zijn binnenzak.

Ze wierp er een vluchtige blik op. ‘Misschien kunt u er toch maar beter een chauffeur bijnemen, meneer Moreels. Autorijden is in Irak niet zoals in Europa.’

‘O, maar we hebben ook onze wegpiraten, neem dat maar van mij aan.’

‘Daar gaat het niet om, meneer Moreels. Als westerling kunt u blijkbaar geen begrip opbrengen voor de Arabische mentaliteit. Denk maar niet dat ik uw sceptische blikken niet heb gezien toen u de examenvragen las.’

‘Het spijt me. Maar wat het verkeer in dit land betreft is er geen probleem. Ik heb vijfentwintig jaar in Bagdad gewoond.’

‘Niet lang genoeg, blijkbaar,’ antwoordde ze scherp.

Hij voelde zich als een schooljongen die wordt terechtgewezen. ‘U hebt gelijk. Nogmaals, het spijt me.’

Haar blik werd milder. Ze nam hem geïnteresseerd op. ‘Het verbaasde me al dat u zo vloeiend Arabisch spreekt.’

‘Bedankt. Ik heb nochtans het gevoel dat mijn uitspraak niet meer zo best is. Maar ik had graag Abdul Emad gesproken. Die heeft ooit nog voor m'n vader gewerkt in het Mustansiriya Ziekenhuis.’

Ze schudde het hoofd. ‘Daar weet ik niets van. Het moet van vóór mijn tijd zijn. Ik ben Karin Abdul Emad, zijn kleindochter.’

Met een schok drong het tot hem door dat Abdul Emad inmiddels een oude man moest zijn. ‘Ik hoop dat uw grootvader in goede gezondheid verkeert.’

‘Ja, gelukkig wel. Bedankt voor uw belangstelling.’ Ze schoof haar stoel achteruit. ‘Komt u maar mee.’

Hij volgde haar een smalle, houten trap op naar de boven de werkplaats gelegen vertrekken. In een kleine kamer zat Abdul Emad onderuitgezakt in een diepe leren fauteuil, lurkend aan het mondstuk van een waterpijp. Het was er snikheet en het enige licht in de kleine kamer zonder raam kwam van de flikkerende beelden van het reuzegrote scherm van een kleurentelevisie. Gehoor gevend aan een gebaar van Karin nam Michel plaats op een versleten zitbank. Karin liep naar haar grootvader en sprak een hele tijd met haar mond vlak bij zijn oor. De oude man wierp af en toe een blik in Michels richting. Tenslotte knikte hij en schakelde met licht bevende hand het geluid van de t.v. uit zonder het toestel uit te zetten.

‘Welkom in Bagdad, meneer Moreels.’ In tegenspraak met zijn frêle uiterlijk sprak hij met een verrassend heldere stem. ‘Ik hoop dat uw vader in goede gezondheid verkeert.’

‘Dank u, meneer. Voor zijn leeftijd gaat dat wel. Hij vroeg mij u zijn welgemeende groeten over te brengen.’

‘Dat doet me oprecht genoegen.’ Abdul Emad keek Michel onderzoekend aan. ‘U lijkt helemaal niet op uw vader.’

‘Het is lang geleden, meneer.’

‘Ja. Het waren andere tijden. Betere tijden.’ Zijn hoofd bewoog met kleine rukjes alsof hij afwisselend ja en nee knikte.

Zijn kleindochter zei laatdunkend: ‘Tijden om nogal trots op te zijn! We werden door de Britten en Amerikanen uitgebuit en het zionistisch gespuis roofde het land van onze Palestijnse broeders.’

De waterpijp maakte een borrelend geluid.

‘Het was in ieder geval een tijd waarin vrouwen zich nog niet met politiek inlieten,’ weerlegde Abdul Emad. ‘Neemt u het haar niet kwalijk, meneer Moreels. Jonge mensen zijn voortdurend bezig de wereld te veranderen.’

‘Meneer Moreels wil een auto huren,’ zei Karin. ‘Ik heb het hem afgeraden.’

‘Voor zaken, meneer Moreels?’

‘Nee. Voor een uitstapje naar het Zuiden. De ruïnes van Babylon en terug langs Karbala, het Ukhaider Paleis.’

‘Hij kan beter een taxi huren, grootvader. Het Directorate-General van de Passenger Transport Service heeft niet graag dat vreemdelingen zonder begeleiding door het land toeren.’

‘Ik hou niet van georganiseerde reizen, meneer Emad,’ kwam Michel tussenbeide. ‘Ik zit liever zelf achter het stuur.’

‘Jaja, dat begrijp ik.’ De oude man schudde heftig met het hoofd. ‘Laat de 300 E klaarmaken, Karin.’

‘De 300? Maar dat is de wagen van…’

‘Jaja. Precies daarom. Ga nu maar. Maar schenk onze geëerde gast eerst een glaasje arak in.’

De jonge vrouw bracht een karaf van geslepen glas met een lichtgele vloeistof en vulde twee glazen tot aan de rand. Naar Arabische gewoonte wensten Michel en Abdul Emad elkaar uitvoerig een goede gezondheid toe alvorens ze dronken.

Abdul veegde zijn lippen af. ‘Onze nationale drank, meneer Moreels. Gestookt uit dadels en anijszaad.’

Michel maakte beleefd een klakkend geluid met de tong, hoewel zijn keel door vuur verteerd werd. ‘Heerlijk.’

Karin verliet de kamer. Abdul Emad keek haar na. ‘In het Irak van vandaag durven sommige ouders niet voor hun mening uit te komen in het bijzijn van hun kinderen.’

Michel keek verrast op. ‘Wilt u daarmee zeggen dat u geen vertrouwen stelt in uw eigen kleindochter?’

Abdul Emad schudde het hoofd. ‘Nee. God zij dank. Zoals al haar leeftijdgenoten is zij een kind van de revolutie. In dit land wordt iedereen vroeg of laat informant.’

‘Een kwestie van overleven, neem ik aan?’

Abdul Emad legde het mondstuk van zijn pijp naast zich neer. ‘Het is veel ingewikkelder dan dat, meneer Moreels.’ Hij schudde weer afwisselend ja en nee met het hoofd. ‘Het Westen maakt voortdurend de fout de populariteit van Saddam Hoessein te onderschatten.’

Michel wist niet wat hij moest antwoorden.

‘Maar u bent niet gekomen om over politiek te praten, nietwaar?’ ging de oude man verder. ‘Wat u nodig hebt is een auto.’

‘Graag.’

‘Ik heb Karin opdracht gegeven de 300 E voor u klaar te maken. Dat is een zwarte Mercedes.’

‘Bedankt. De kleur doet er niet toe.’

‘Toch wel. Zowel de Amn als de Moekhabarat gebruiken alleen auto's van dat merk en die kleur. Daarmee rijden is een soort van vrijgeleide.’

‘Dat is heel vriendelijk. Maar meer dan een dagje uit heb ik niet gepland. Misschien twee.’

De beelden van de t.v. deden het gezicht van Abdul Emad afwisselend blauw en rood oplichten. ‘Zelfs toeristische uitstapjes kunnen in dit land gevaarlijk zijn,’ mompelde hij. ‘Moge Allah u veilig weer thuis brengen, meneer Moreels.’

Na de verstikkende warmte in de kleine kamer van Abdul Emad was de airconditioning in de glanzend zwarte Mercedes met de donker getinte ruiten een hele verademing. Toen Michel door de poort van de Al Emad Driving School de straat opreed, zag hij op het dashboardklokje dat het pas halfelf was. Opeens herinnerde hij zich de min of meer verplichte afspraak om elf uur met de voorzitter van de Handelskamer. Hij besloot er meteen naar toe te rijden.

Tot zijn verbazing had hij er na al die jaren weinig moeite mee zijn weg te vinden door de straten van Bagdad. De kantoren van de Iraqi Fairs Administration bevonden zich in de Al-Mansour Street in het westelijk deel van de stad en om daar te komen, moest hij naar de andere oever van de Tigris. Het verkeer in de buurt van de Al-Ahrar Bridge was een chaos, maar het leek wel of de andere weggebruikers plaats maakten om hem doorgang te verlenen. Het herinnerde hem aan die ene keer dat hij als knaap naast Abdul Emad gezeten met de ambulance was meegereden en de sirene had mogen bedienen.

Een paar minuten voor elf bereikte hij het uitgestrekte tentoonstellingsterrein tussen de Mansur Renbaan en het Zawra Park. Aan de ingang van het parkeerterrein moest hij zich legitimeren en na een kort oponthoud schreef de parkeerwachter een pasje uit. Zijn auto werd door een Pakistaanse chauffeur weggebracht en begeleid door een agent in uniform werd hij met een elektrisch wagentje naar de ingang van het administratiegebouw gereden.

Om elf uur precies zat hij in de met kostbare kunstwerken versierde wachtkamer van de director-general en hij bereidde zich voor op een lange wachttijd.

In Irak wordt te laat arriveren op een afspraak als een grove belediging beschouwd, maar zoals overal in de wereld achten ook daar ambtenaren het beneden hun waardigheid bezoekers op het afgesproken uur te ontvangen. Tot zijn grote verrassing werd hij al na vijf minuten binnengelaten.

De director-general was een zwaargebouwde, donkerharige man met een rond gezicht, dat voor een groot deel verborgen bleef achter een donker, hoornen brilmontuur met dikke glazen. Hij kwam met uitgestoken hand van achter zijn bureau en bracht Michel met veel egards naar de brede, gebloemde fauteuils in de zithoek van het kantoor. Nadat ze naar Arabische gewoonte naar eikaars gezondheid en naar die van hun familieleden hadden geïnformeerd, dronken ze sterke zwarte koffie en proefden ze van met dadels gevulde biscuits.

De directeur kwam vrij spoedig ter zake. ‘We zijn vereerd met uw belangstelling voor onze jaarbeurs, mister Moreels. We hebben hier exposanten uit de hele wereld, maar dat zijn fabrikanten die hun produkten in het Midden-Oosten kwijt willen en dat zijn niet altijd de goederen die wij nodig hebben.’

‘Welke zijn dat dan wel?’

‘Alles waarmee wij een gezonde economie kunnen opbouwen. We weten ook wel dat onze oliereserves niet eeuwigdurend zijn en dus moeten we tijdig voor alternatieven zorgen.’

Terwijl de man aan het woord was, zag Michel de neerbuigende uitdrukking in de ogen van de directeur opeens plaats maken voor iets dat het midden hield tussen vrees en ontzag en zonder om te kijken wist hij dat iemand achter hem was binnengekomen. Langzaam draaide hij het hoofd om.

Ergens opende of sloot iemand een raam en de weerkaatsende zonnestraal schoof als een lichtflits door het vertrek en viel op de man die in de deuropening stond.

Zonder aanwijsbare reden voelde Michel een rilling over zijn rug lopen. Misschien was het iets in de ogen en in het door de Roos van Bagdad geschonden gezicht dat hem deed denken aan het Irak dat hij was ontvlucht: geweld, angst, pijn.

De directeur zei: ‘Sta me toe u kolonel Saddiq Qazzaz voor te stellen, mister Moreels. De kolonel is erevoorzitter van de Handelskamer en heeft vooral oog voor de veiligheid van de exposanten en de bezoekers van de jaarbeurs.’

Michel weerhield zich ervan te vragen van welke zijde het gevaar kwam. Er werden handen geschud en Qazzaz kwam erbij zitten. Opnieuw werd er koffie gedronken en naar eikaars gezondheid geïnformeerd. Vrijwel onmiddellijk begon de kolonel te praten over de schermsport. Nogal zelfingenomen vertelde hij dat hij een maître was en gaf hij te verstaan dat hij – ondanks zijn leeftijd – nog altijd één der beste schermers van het land was. Hij was op de hoogte van Michels vroegere prestaties en als die soms zin had in een oefenpartij, hoefde hij maar een teken te geven.

Alsof dit het sein was om het gesprek opnieuw op gang te brengen, zei de directeur: ‘Ik heb meneer Moreels uitgelegd waarom we zo verheugd zijn over zijn bezoek aan de jaarbeurs, kolonel.’

Saddiq Qazzaz knikte instemmend. ‘Ik heb uw laatste woorden gehoord.’ Hij keek Michel op een indringende manier aan. ‘We hechten grote waarde aan uw medewerking aan de wederopbouw van ons land, meneer Moreels. Met uw kennis van onze taal en de plaatselijke gebruiken en gevoeligheden, kunt u één van de belangrijkste handelspartners van de regio worden.’

‘U overschat mijn betekenis, kolonel.’

Qazzaz boog voorover. ‘Om eerlijk te zijn weten we precies wie u bent en wat u voor ons kunt doen, meneer Moreels. Het spijt ons dat u nooit eerder aan onze uitnodiging gevolg hebt gegeven.’

‘Ik heb me altijd afzijdig gehouden omdat uw jaarbeurs tot nu toe een trefpunt was voor de wapenhandel.’

‘Wàs! Dat zegt u correct.’ Qazzaz ging weer achterover zitten. ‘De nieuwe richtlijnen van onze leider-president, Allah zegene hem, zullen u niet ontgaan zijn. Irak staat op de derde plaats van de OPEC-landen en nu de oorlog met het heerszuchtige Iran voorbij is, willen we iedere oliedollar aan onze economische expansie besteden. De westerse wereld kan daar wel bij varen.’

‘Een mooi voornemen. Welke rol verwacht u dat ik daarbij kan spelen?’

‘Bemiddelen, meneer Moreels.’

Michel keek de kolonel taxerend aan. ‘Voor zover ik weet, verbiedt uw wet nr. 8 van april 1976 alle activiteiten van particuliere agenten in Irak. Als ik doe wat u me vraagt, stel ik me bloot aan opsluiting en wie weet wat voor andere straffen.’

‘De Agency Instructions zijn op ú niet van toepassing,’ zei Qazzaz op beschermende toon. ‘Als u dat wilt, laat ik daartoe een bijzonder uitvoeringsbesluit uitvaardigen.’

Michel zorgde ervoor zijn tevredenheid over het verloop van het gesprek niet in zijn stem te laten doorklinken. ‘Bemiddelen zegt u? Tussen welke partijen? Om wat voor goederen gaat het?’

Kolonel Qazzaz stond op en hield hem zijn gouden sigarenkoker voor en toen Michel zijn hoofd schudde, bediende hij zich zelf. Staande haalde hij een gouden aansteker voor de dag die precies bij zijn koker paste, waarna hij met omstandige gebaren de sigaar aanstak en de aansteker weer in z'n vestzak liet glijden. Het was een bestudeerd ritueel, erop berekend om met zijn lange gestalte zijn zittende gesprekspartner te domineren. Hij blies een rookwolk uit en keek op Michel neer. ‘Ik stel voor dat we daarover praten nadat u onze jaarbeurs hebt bezocht en met de exposanten en onze handelsrelaties hebt kennis gemaakt.’ Hij nam opnieuw een trekje en ademde wat rook uit. ‘Het spreekt vanzelf dat u en mevrouw Steiner morgenavond zijn uitgenodigd op de openingsplechtigheid.’

De zinspeling op Anna raakte Michel niet. Ze hadden trouwens geen moeite gedaan hun verhouding onder stoelen of banken te steken. ‘Ik voel me vereerd,’ zei hij onbewogen, ‘en hoewel mevrouw Steiner het nogal druk heeft met haar nieuwe baan bij Kuwait Airways, weet ik zeker dat ze tijd zal vrijmaken om mee te komen.’

‘Prachtig. Prachtig. Dan zijn we het dus helemaal met elkaar eens.’

‘Dat is te zeggen… Eh… luister eens, kolonel. U begrijpt wel dat ik nog geen beslissing heb genomen.’

De kolonel vertrok zijn dunne lippen tot een betekenisvolle glimlach. ‘Vanzelfsprekend, meneer Moreels. Maar ik ben nogal gerust op de uitkomst. Tenslotte hebt u uw redenen gehad om naar Bagdad te komen.’

Daarmee werd het onderhoud beëindigd.

Tien minuten later zat Michel in de Mercedes en was hij op weg naar zijn hotel.

Met een groeiend gevoel van onbehagen zat hij zich gedurende de terugrit af te vragen of de laatste opmerking van Saddiq Qazzaz meer dan één betekenis had.