Fazofts onschendbaarheid
Om 10 uur 's avonds liep Fazoft opgewekt de lounge van het Palestine-Meridien door, op weg naar de Blauwe Zaal, waar door de Federation of Iraqi Chambers of Commerce een receptie werd gehouden die het persbezoek aan Irak moest afsluiten.
Aan de andere kant van de lounge zag hij uit de lift een man komen die hem bekend voorkwam. Hij was zwaargebouwd, Amerikaan – althans naar zijn kleding te oordelen – voor in de zestig, had een hoog voorhoofd en een bleek, opgeblazen gezicht. Fazoft, die een goed geheugen had voor alles wat met zijn beroep te maken had, herinnerde zich hem als iemand over wie lang geleden een reportage in The Observer had gestaan. Hij wist zijn naam nog: Gerald Ball, nee Bull, maar hij wist niet meer in welk verband.
Hij bleef staan en pijnigde zijn hersenen. Het had te maken gehad met een of ander record. Opeens schoot het hem te binnen. Bull was de ontwerper van een kanon om satellieten mee in de ruimte te schieten. Er was iets verkeerd gegaan; Bull was in conflict gekomen met de Amerikaanse regering en was uitgeweken naar Brussel.
Hij vroeg zich af wat Bull in Bagdad uitspookte.
De journalist in hem ontwaakte.
Toen de Amerikaan, sleutel in de hand, naar de balie liep, sneed hij hem de pas af en toonde zijn perskaart.
‘Doctor Gerald Bull?’
De Amerikaan bleef staan. Hij had donkere wallen onder de ogen en zag eruit alsof hij de hele nacht niet geslapen had. Zijn ogen waren zacht en bruin en hadden een intelligente, niet onvriendelijke blik.
‘Ja?’
‘Ik ben Fazoft Barzad van The Observer. U bent toch de geleerde die een nieuw lanceersysteem voor satellieten heeft ontworpen, nietwaar?’
Bull veegde met één hand een lok van zijn voorhoofd. Zijn stem klonk vermoeid. ‘Dat heb ik al vijftien jaar geleden gedaan, meneer Barzad. Het vervelende is dat niemand het van me wil kopen.’ De volzin ging vergezeld van een trek om de mondhoeken die op een glimlach leek.
Fazoft glimlachte terug. ‘Omdat het te duur is?’
‘Nee. Mijn methode is goedkoper dan alle anderen.’
‘Omdat het niet goed is misschien?’
Er flitste even een boze blik door doctor Bulls ogen, maar hij wist zich te beheersen en glimlachte vermoeid. ‘Het is niet zo eenvoudig. Als ik morgen een motor uitvind die op water loopt, betekent dat nog niet dat de autofabrikanten daar ook wat in zien.’ Opnieuw de vlugge glimlach. ‘Er zijn blijkbaar nog andere belangen mee gemoeid. Pressiegroepen. Politiek. Corruptie. Ik wil er niets meer mee te maken hebben.’
‘Ik begrijp het, doctor. Is dat de reden dat u in Brussel woont? Hebt u uw geboorteland voor altijd de rug toegekeerd?’
‘Ik heb voor mijn land meer gedaan dan wie ook, meneer Barzad. Maar dat is niet altijd naar waarde geschat.’
Fazoft hoorde de bittere ondertoon. Hij nam zich voor zodra hij in Engeland was de handel en wandel van Bull onder de loep te nemen.
‘Bent u in Bagdad om uw lanceersysteem aan Saddam Hoessein te verkopen, doctor Bull?’
‘Ik ben hier om de Baghdad International Fair te bezoeken,’ zei de Amerikaan koel en zijn ogen vernauwden zich.
‘Natuurlijk, natúúrlijk, doctor Bull. Maar is deze tentoonstelling eigenlijk geen voorwendsel om de fabrikanten van wapens en strategische goederen hier naar toe te lokken? Is uw lanceersysteem bruikbaar voor militaire doeleinden, doctor Bull?’
‘Voor zulke onzin heb ik geen tijd,’ gromde Bull boos en wierp zijn sleutel met de bronzen nummerplaat kletterend op de balie. Zonder Fazoft nog een blik waardig te keuren, draaide hij zich om en liep naar de uitgang.
De receptionist pakte de sleutel op, maar niet voor Fazoft het nummer van de kamer had gezien.
Hij liep naar de inlichtingenbalie en via de binnenhuistelefoon belde hij de klachtendienst. Hij sprak Engels. ‘Met doctor Gerald Bull. Kamer veertien nul drie,’ zei hij streng. ‘Ik wil onmiddellijk schone lakens.’
‘1403? Even kijken, meneer. Die zijn gisteren vervangen.’
‘Kan me niet schelen. Ik wil andere lakens. Meteen! Zet de kosten maar op m'n rekening. Ik verwacht bezoek, begrijp je?’
‘Ja, meneer. Ik zal dadelijk iemand sturen.’
Fazoft haastte zich naar de lift. Gelukkig was hij alleen in de cabine en steeg die in één ruk naar de veertiende verdieping. Toen de deuren opengingen, zag hij in de gang links een kamermeisje met een bundel linnengoed onder de arm op een deur kloppen. Hij bleef wat talmen en hield zijn hand voor het magisch oog om te beletten dat de liftdeur zou dichtgaan. Na een paar keer kloppen haalde het meisje een loper uit de zak van haar schort en stak die in het slot. Fazoft verliet de lift en bereikte de kamer tegen de tijd dat het meisje de deur had geopend. Zelfbewust liep hij het eerst naar binnen.
‘Kom maar mee,’ zei hij.
Het was een suite. Hij gebaarde naar de slaapkamer. ‘Ga je gang.’
Het meisje haalde het bed af en maakte het op met schone lakens. Fazoft haalde zijn portefeuille te voorschijn en wapperde met een biljet van twintig dollar. Het meisje mompelde een dankjewel en pakte het biljet aan. ‘Andere kamer ook?’ vroeg ze in het Arabisch. Ze wees naar een verbindingsdeur.
Fazoft antwoordde in het Engels. ‘Nee. Niet nodig. Bedankt.’ Hij wuifde haar naar buiten. Een ogenblik later sloot het meisje de deur zachtjes achter zich.
Fazoft keek om zich heen.
Het enige dat opmerkenswaard was in de kamer, waren de vele flessen Bourbon en Scotch whisky op de tafel en een rij schone en gebruikte glazen.
Hij doorzocht de secretaire. Onder de klep lag een map met papier en enveloppen met het briefhoofd van het hotel en wat ansichtkaarten.
Verder niets.
Hij opende de kleerkast. Er hingen twee lichte zomerpakken in. Hij voelde in de zakken en tussen de hemden en het ondergoed.
In twee minuten had hij de hele suite doorzocht.
Nergens een papiertje of iets dat hem wijzer maakte.
Hij liep naar de verbindingsdeur, maar die zat op slot.
Fazoft beet nadenkend op zijn lip.
Het was een schuifdeur van dunne houten panelen die eerder tot separatie diende tussen de twee kamers dan om inbrekers buiten te houden.
Fazoft zocht met één hand steun aan de rug van een zitbank en schopte tegen het slot.
De schuifdeur schoot uit de haak en het slot sprong open. Een van de panelen vertoonde een barst.
Met enige moeite schoof hij de deur open.
In de deuropening bleef hij verbaasd staan.
De kamer was ingericht als showroom.
In het midden bevond zich een lage tafel van twee bij twee meter, met daarop een reusachtige maquette die was afgedekt met een zeil. Het zeil was vastgemaakt met een stalen kabel en een hangslot. Fazoft probeerde de hoek van het zeil op te lichten, maar dat lukte niet.
Aan de wanden hingen ingewikkelde blauwdrukken waarvan Fazoft geen barst begreep.
Op de secretaire lag een ordner met rapporten. Hij bladerde erin. Het was allemaal technisch jargon en dat ging hem boven de pet. Eén van de documenten trok zijn aandacht. Voor zover hij er wat van kon maken, ging het om een contract voor levering van munitie kaliber 1000-mm aan Irak.
Hij was nog bezig te proberen iets van de inhoud te begrijpen, toen de telefoon begon te rinkelen.
Hij liet het toestel zijn gang gaan, maar nadat de bel vier keer was overgegaan, won zijn professionele nieuwsgierigheid het van zijn gezonde verstand en nam hij de hoorn op. ‘Yes.’
‘Doctor Bull?’
‘Ik heb hier een gesprek uit België voor u. Kan ik doorverbinden?’
Fazofts stem schoot uit. ‘Néé!’
Aan de andere kant heerste een geschrokken stilte.
Fazoft lachte verontschuldigend. ‘Neem me niet kwalijk, maar ik wilde net in bad gaan. Wie is het?’
‘Dat weet ik niet, doctor. Zal ik het vragen?’
Het lag hem op de tong om te laten zeggen dat ze moesten terugbellen, maar hij zei: ‘Geef maar door.’
Hij hoorde wat statische geluiden. Toen klonk de stem van een vrouw. ‘Doctor Bull?’
‘Ja. Met wie?’
‘Met Monique. Zeg, je stem klinkt zo vreemd.’
‘Dat komt omdat ik door een draadloos toestel spreek. Ik zit namelijk in bad.’
‘Alléén, hoop ik.’
‘Natuurlijk. Een badkuip is niet bepaald de geschikte plaats om niet alleen te zijn.’
‘Dan ben je kort van memorie. Weet je nog toen…’
‘Let op je woorden, wil je.’ Fazoft vroeg zich af wie Monique was.
‘Waarom doe je zo raar, Jerry?’
‘Omdat dit een internationaal gesprek is. Zeg nu maar waarvoor je me hebt opgebeld.’
‘Ik wilde je waarschuwen, Jerry. Er is in Bagdad een Britse journalist bezig met een reportage over de explosie in Al Hillah. Ik weet het van onze man op de ambassade.’
Fazoft verstijfde. Hij schraapte zijn keel. ‘We praten daar een andere keer over.’
‘Zijn naam is Fazoft Barzad,’ zei de vrouw. ‘Hij werkt voor The Observer.’
Fazoft dacht razendsnel na. Hoe kon iemand in België weten waarmee hij bezig was?
‘Ben je daar nog, Jerry?’
‘Jaja. Luister, bedankt voor de informatie, maar hou er verder je mond over. Akkoord?’
‘Goed. Wanneer kom je naar huis?’
‘Morgen. Ik bel je nog wel voor m'n vertrek. Goeiedag.’ Hij legde neer.
Een ogenblik bleef hij in gedachten verzonken staan. Hij vroeg zich af in hoeverre hij gevaar liep. Telefoongesprekken met het buitenland werden vrijwel zeker door de Moekhabarat afgeluisterd. Toen haalde hij de schouders op. Niemand kon hem wat maken. Anna had de film het land uit gesmokkeld en als hij morgen naar huis ging, mocht de politie hem fouilleren zoveel ze wilde. Ze zouden niets vinden.
Zijn blik viel op de opengeslagen klapper en opnieuw kreeg de sensatiezucht de bovenhand. Hij haalde het document dat hij zopas gelezen had eruit en stak het opgevouwen in zijn zak. Daarna legde hij de opbergmap precies zoals hij ze had gevonden. Na een laatste blik om zich heen verliet hij de kamer.
De receptie was in volle gang. Hij bleef net lang genoeg om een whisky te drinken en een paar handen te schudden. Tien minuten later verliet hij de Blauwe Zaal.
Toen hij de straat bereikte, was het kwart voor elf. Nu de hitte van de dag voorbij was, leek het of iedereen naar buiten kwam. Tussen een stroom van voetgangers liep hij door de Shuhada Bazaar en bereikte de Shaaduunstraat. De fotozaak waar hij die morgen zijn film van de raketbasis had laten ontwikkelen was nog open. Het andere filmpje met de paleizen en ruïnes van Babylon had hij achtergelaten voor afdrukken. Toen de fotograaf de kiekjes met Anna en Michel in een waaier op de toonbank uitspreidde kreeg hij een idee.
Hij kocht een album, speciale vellen papier om de foto's op te plakken, een flesje lijm en rekende af.
Terug op zijn hotelkamer bevestigde hij de foto's op het papier en schreef er passende onderschriften bij. Daarna plakte hij de vellen met de ruggen tegen elkaar en schoof ze in de cellofaan mapjes van het album. In één van de mapjes had hij het munitiecontract tussen de vellen verborgen. Op de omslag van het album schreef hij in grote sierlijke letters: Souvenir van Babylon.
Voor hij naar bed ging, reed hij met een taxi terug naar het Palestine-Meridien Hotel. Het album gaf hij af aan de receptie met het verzoek het de volgende dag aan Michel Moreels te overhandigen.
Met dezelfde taxi reed hij naar zijn hotel terug.
In de bar dronk hij eerst nog een glas bier, daarna ging hij naar bed.
Toen Fazoft twee minuten later in slaap viel, was hij een gerust man.
De vijfendertig journalisten maakten op Saddams International Airport genoeg herrie om zich te kunnen meten met het gedreun van de stationair draaiende straalmotoren op de tarmac. De groep was drie uur voor het vertrek met een autobus naar de luchthaven gebracht en de journalisten stonden al langer dan een uur aan te schuiven voor de balie van de douane- en veiligheidscontrole. Hun koffers werden stuk voor stuk aan een grondig onderzoek onderworpen. Vooral de camera's en filmrolletjes moesten het ontgelden. Zowel films die niet vooraf door de censuur waren goedgekeurd als niet ontwikkelde films werden onverbiddelijk in beslag genomen. De meeste reporters werden tot op de huid gefouilleerd.
Fazoft had zich tot vooraan in de rij gewerkt. Hij kende het klappen van de zweep in het Midden-Oosten. Toen de douanier zijn koffer opende, lagen bovenop zijn pakken twee magnums whisky. Zonder één woord pakte de agent de flessen eruit en zette ze onder de balie. Daarna woelde hij met één hand wat tussen het reisgoed, klapte de koffer dicht en zette met krijt een kruis op het deksel.
Fazoft wandelde door de metaaldetectie-poort, werd er uitgepikt voor handvisitatie en moest zich in een van de onderzoekkamers uitkleden. Goedgemutst deed hij wat van hem werd verlangd.
Een kwartier later was hij alle controles gepasseerd. In de tax-free shop kocht hij een paar sloffen sigaretten en voorzien van Engelse en Amerikaanse kranten installeerde hij zich in de cafetaria in afwachting van het vertrek.
Stipt op tijd werden de reizigers voor de vlucht Bagdad-London van Iraqi Airways opgeroepen zich te verzamelen in de wachtkamer van gate 12. Hij kuierde ernaartoe langs de met tapijten belegde corridors. Tot zijn grote tevredenheid was men reeds bezig aan boord te gaan. Aan de uitgang werd opnieuw een veiligheidscontrole gehouden. Hij toonde zijn instapkaart en zijn paspoort met zijn uitreisvisum.
De agent wierp een vluchtige blik op zijn paspoort en knikte tegen iemand die achter Fazoft stond.
Fazoft draaide zich om.
Voor hem stond een grote, breedgeschouderde officier in uniform, geflankeerd door twee mannen, gewapend met machinepistolen. Achter dit drietal waren nog eens drie gewapende mannen te zien.
De officier nam van de man aan de controle Fazofts papieren over en stak ze in zijn zak. ‘Fazoft Barzad?’
Fazoft knikte. ‘Ja. Wat willen jullie?’
‘U zult met ons mee moeten.’
Fazoft raakte niet in paniek. ‘Ik ben al gefouilleerd,’ zei hij kalm. ‘M'n vliegtuig staat op het punt te vertrekken.’
‘Maakt u zich geen zorgen,’ zei de officier. ‘Zo nodig kunt u met het volgende vliegtuig mee.’ Hij maakte een gebaar met zijn hand en de twee gewapende mannen gingen naast Fazoft staan en grepen hem bij de arm.
Fazoft begreep dat verzet geen zin had.
Hij wilde een van de andere journalisten waarschuwen, maar voor hij de gelegenheid had gehad één woord uit te brengen, werd hij door de agenten meegevoerd en via een afzonderlijke uitgang naar buiten gebracht.
Drie kwartier later zat hij op een stoel in een verhoorkamer in de kelderverdieping van het Paleis van het Einde. Bij de deur stonden twee onguur uitziende bewakers sigaretten te roken. Ze hadden zijn zakken leeggemaakt en de inhoud ervan op tafel gelegd.
Even later werden zijn koffers binnengebracht. De twee bewakers begonnen die te doorzoeken. Het waren doorknede experts en ze gingen systematisch te werk. Ze doorzochten minutieus elk kledingstuk, haalden zijn toiletgerei, scheerapparaat en camera uit elkaar en sneden alles wat zich daartoe leende open.
Terwijl ze hun werk deden, kwam een lange magere man in burger binnen en ging achter de tafel zitten.
‘Ik ben kolonel Saddiq Qazzaz,’ zei hij, ‘en bij de Moekhabarat noemt men mij achter mijn rug De Slager. Dat komt omdat ik graag nog al eens een handje help bij de verhoren, als je begrijpt wat ik bedoel.’ Hij rommelde tussen Fazofts bezittingen en bladerde door zijn paspoort. ‘Wat ben je eigenlijk? Iraniër of Brit?’
Fazoft liet zich niet intimideren. ‘Ik ben een Brits staatsburger, kolonel Qazzaz. Ik ben reporter van het Britse zondagsblad The Observer en werd uitgenodigd door uw president Saddam Hoessein voor een bezoek aan Irak. U kunt mij hier niet vasthouden. Het zou de grootste internationale rel veroorzaken sinds de gijzeling van het Amerikaans ambassadepersoneel in Teheran.’
Qazzaz lachte onaangenaam. ‘Precies wat we nodig hebben. Een rel over een westers journalist die van onze uitnodiging misbruik heeft gemaakt en inbreuk pleegde op onze nationale souvereiniteit. Geen beter middel om de Arabische landen te doen aaneensluiten.’
‘Niemand zal u geloven, kolonel. U hebt geen enkel bewijs.’
‘O, jawel. We weten dat je foto's hebt gemaakt van de raketbasis. Je gaat ons nu vertellen waar je de negatieven hebt verborgen en je zult bekentenissen afleggen. Voor wie werkje? De Engelsen, de CIA, of voor Israël?’
Fazoft haalde zwijgend zijn schouders op.
‘O, reken maar dat je zult gaan praten, Barzad. Ik zal dit verhoor persoonlijk leiden en, Mohammed is mijn getuige, ik zal ervan genieten.’
Maar Fazoft geloofde in zijn onschendbaarheid. Hij geloofde het nog toen de bewakers hem meenamen naar de kamer ernaast, zijn kleren van zijn lijf trokken en hem spiernaakt op zijn rug vastbonden op een houten tafel. Zijn armen en zijn benen waren uit elkaar getrokken.
Zelfs toen Qazzaz binnenkwam, vertrok hij geen spier van zijn gezicht.
De kolonel bleef voor de tafel staan en controleerde de touwen waarmee Fazoft was vastgebonden. Hij stak een sigaar op en bleef rokend staan toekijken toen de twee bewakers een elektrisch apparaat binnenbrachten en aansloten.
Hij zoog aan zijn sigaar en knikte goedkeurend.
Toen stak hij zijn hand uit en tilde Fazofts slappe lid op. Met een snelle beweging drukte hij het vuur van zijn sigaar tegen de onbeschermde eikel.
Fazoft gilde en kromde zijn rug van pijn.
Op het zelfde moment sloten de bewakers de elektroden aan op zijn testikels.