De wijsheid zit in de pen
Huizen zijn net mensen. Ze verdragen niet goed dat ze worden alleen gelaten. Sloten worden dan weerspannig, pleisterwerk begint kleine barsten te vertonen en het behang raakt los.
Het waren allemaal kleine gebreken die Michel opmerkte toen hij na drie weken afwezigheid thuiskwam. In het appartement hing een bedompte desolate atmosfeer die nog werd versterkt door de zo goed als lege vertrekken, sinds Lea het grootste deel van het meubilair daaruit had weggehaald.
Hij liep meteen door naar de slaapkamer en smeet zijn koffer op bed. Daarna gooide hij hier en daar een raam open om de muffe lucht te verdrijven. Nadat hij zijn koffer had uitgepakt, sloot hij de ramen. Buiten begon het al donker te worden. De herfst had zijn intrede gedaan en Michel hield niet van de herfst. Het was het einde van de warmte en de zon en het licht, de voorbode van kou en duisternis.
Hij schopte zijn schoenen uit en trok zijn oude, versleten mocassins aan. In de keuken dronk hij achter elkaar twee glazen water. Sinds drie dagen was hij opgehouden met roken en hij was bereid iedere aanbeveling op te volgen of iedere oude remedie uit te proberen om die verslaving definitief kwijt te raken. De pijnlijke ontwenningskuur hielp hem een ander hunkeren de baas te blijven. Zijn gevoelens voor Anna balanceerden nog altijd tussen verbittering en verlangen.
De brief van Lea lag niet meer op de schoorsteenmantel. Na wat zoeken vond hij hem in de keuken tussen tijdschriften en reclameblaadjes.
Hij keerde terug naar de zitkamer en bij gebrek aan fauteuils ging hij op de vensterbank zitten. Nadenkend woog hij de brief op zijn hand. De inhoud kon hij wel raden: verwijten omdat hij te veel aandacht aan zijn zaak had besteed en te weinig aan de slopende ziekte waaraan ze meende te lijden. Wat dat laatste betreft, had hij gedaan wat hij kon. Hij was met haar meegegaan naar de artsen en was bij haar gebleven in de kliniek bij de operatie of de daaropvolgende bestraling. Maar ook nadat bleek dat de therapie was geslaagd, had niets haar geschokte zelfvertrouwen kunnen herstellen. Hij kon daar wel inkomen, hoewel hij wist dat ze haar toestand gebruikte als middel om haar houvast op hem te bestendigen. Die greep was weggevallen sinds zijn kennismaking met Anna. Beter dan ooit tevoren begreep hij, hoe weinig hun karakters met elkaar overeenkwamen.
Terwijl hij het vel papier uit de envelop haalde, werd hij getroffen door de vraag hoe Lea zou reageren als ze zou weten dat hij een jood was. Het was een vraag die geen antwoord behoefde. Want in die wetenschap zou het met Lea nooit tot een huwelijk zijn gekomen.
Michaël,
Ik ben naar Antwerpen gekomen om een advocaat te raadplegen over echtscheiding. Ik heb lang twijfels gekoesterd over ons huwelijk. Nu jij het met een andere vrouw hebt aangelegd, maak je het me veel makkelijker. Vooral daar je het nodig vond je vieze spelletjes met haar in onze eigen woning te spelen. Hoe kon je? Stel je mijn gevoelens voor, toen ik haar in de hal tegen het lijf liep. Het zal je niet verbazen dat ik mijn eigen bezittingen heb meegenomen. Voor de rest hoor je te zijner tijd van mijn advocaat.
Ik kan je niet het beste toewensen, want dat zou niet gemeend zijn.
Lea
PS Je minnares bracht een cadeau voor je verjaardag. De brutaliteit! Het ligt in de middelste lade van je bureau.
Michel liet de brief vallen en beende met grote passen naar de bibliotheek. De lade van het bureau klemde en hij rukte zo hevig dat ze er helemaal uitschoot en de inhoud op de grond terechtkwam. Tussen de gebruikelijke rommel lag een langwerpig doosje in geschenkverpakking, voorzien van een sticker met Happy birthday. Aan een zijden touwtje bungelde een blauwe envelop. For Michel Moreels. Het handschrift van Anna was onmiskenbaar.
Hij dwong zich tot kalmte en ging zitten. Met een briefopener sneed hij de envelop open.
My dearest Michel,
Ik heb gepoogd je in Bagdad te bellen, maar de verbindingen waren gestoord. Je zult een hele tijd niets van me horen. Waarom, kan ik je niet vertellen. Ik zou dan gedwongen zijn te liegen en ik heb al genoeg gelogen. Of liever: de waarheid verzwegen. Dat had je natuurlijk al lang gemerkt, maar je hield je op de vlakte. Daar ben ik je dankbaar voor. Ik zou willen dat je de Bagdadconnectie verbreekt, maar ik weet dat je dat niet zult doen. Wees dus voorzichtig en denk vooral aan wat ik je vertelde over de Zwarte Weduwe. Dat was geen loze bewering.
Het doosje is van Fazoft. Hij vroeg me, het af te geven op je verjaardag. Het cadeau dat ik je graag van mezelf zou willen geven, is minder substantieel, maar des te meer van harte. Ik hoop dat je begrijpt wat ik bedoel.
Je Anna
Het velletje papier trilde in zijn hand. Stomverbaasd las en herlas hij de inhoud. Anna was hier geweest, nog vóór zijn terugkeer uit Bagdad. Ze had vermoedelijk het cadeautje bij de portier afgegeven en was daarbij Lea, die verondersteld werd in Zuid-Afrika te zijn, tegen het lijf gelopen.
Michel liet zijn hoofd zakken en begon zijn slapen te masseren. Vooral de laatste paragraaf raakte hem diep. Die hield in dat ze van hem hield, maar kun je van iemand houden en hem tegelijk een rad voor ogen draaien? Of zijn vriend uitleveren aan de geheime politie? Ik heb genoeg gelogen, schreef ze. Gaf ze daarmee toe dat ze een spionne was? Waar was ze zo opeens naartoe? Was haar taak afgelopen en was ze naar Bagdad teruggeroepen zodra hij zich bereid had verklaard op te treden als inkoopagent voor Irak? En wat moest hij denken van de insinuatie met betrekking tot Gerald Bull? Hij wist dat Bull voor de CIA werkte en dat Crisply de wetenschapper was die aan het hoofd stond van het Iraakse monsterproject. Wilde ze hem waarschuwen voor een dreigend gevaar of wilde ze tweedracht zaaien? Toen drong het tot hem door dat hij in Anna's ogen nu ook voor Irak werkte en dat Bull als CIA-agent voor haar de vijand was.
Met een zucht wijdde hij zijn aandacht aan het doosje. Het lag voor de hand dat aan de pen een verborgen betekenis verbonden was, want Fazoft was niet het type om iemands verjaardag te vieren met bloemen of cadeaus. Michel onderzocht de verpakking en schroefde de pen uit elkaar, maar vond niets.
Hij stond onder de douche toen hem de woorden van Fazoft bij hun laatste ontmoeting te binnen schoten: Denk erom, old boy. De wijsheid zit in de pen. Hij sloeg een handdoek om zijn middel en liep de zitkamer in. Deze keer vond hij de film. Hij hield hem tegen het licht en bekeek hem door een vergrootglas, maar de beelden waren te klein om er wat van te kunnen maken. Hij kleedde zich onmiddellijk aan.
Op één punt had het geschenk hem wijzer gemaakt. De film was niet in handen gevallen van de Moekhabarat. Ze konden Fazoft dus niets ten laste leggen en zelfs als het tot een proces kwam, zou Qazzaz hem moeten laten gaan.
Opgewekter dan de laatste weken het geval was geweest begaf hij zich naar de telefoon om een rendez-vous met Yusuf te regelen.
De ontmoeting met Yusuf had plaats in het David Ben-Goerion Center, een joods cultureel centrum in Antwerpen. Nadat hij de veiligheidscontrole was gepasseerd, begaf hij zich naar de bibliotheek op de tweede verdieping. Yusuf zat aan één van de leestafels met een zwarte vilthoed op het hoofd en voor zich een originele uitgave van Hellers Geschichte des Zionismus. Toen Michel naderbij kwam, sloeg Yusuf het boek dicht en liep ermee tussen twee rekken door naar een deur, die aan het zicht onttrokken was door een wandtapijt dat een joodse godsdienstoefening te velde op Grote Verzoendag voorstelde. Hij opende de deur, en voor hij naar binnen ging gaf hij een handkus op een klein metalen kokertje dat aan de rechter deurpost hing. Hij zag Michels nieuwsgierige blik. ‘De Mezoeza,’ verklaarde hij. ‘Het deurkokertje bevat een velletje perkament met een tekst waarmee deze woning onder het teken van Gods wet is geplaatst.’
Michel volgde Yusuf naar een kleine kamer. Hij nam plaats in een doorgezakte leren fauteuil en keek toe hoe Yusuf thee schonk uit een met bloemmotieven versierde thermoskan. Onverwacht werd hij door een gevoel van twijfel overvallen. Was het mogelijk dat hij tot zijn elfde jaar geleefd had met deze rituelen en zich daarvan niets meer herinnerde?
Het was of Yusuf zijn gedachten raadde. ‘Je zult wel niet veel meer weten over de Talmoed of de joodse rituelen. Dat komt omdat je nooit Bar Mitsva bent geworden. Na je elfde heb je in Irak in een strikt antisemitische samenleving geleefd.’
Michel knikte. Hij voelde zich geen grein méér jood dan bij zijn eerste kennismaking met Yusuf en toch kon hij een mystieke aantrekkingskracht niet van zich afzetten.
Hij wierp de film van Fazoft op de tafel. ‘Kun je hier vergrote afdrukken van laten maken? Het is Fazofts film van de raketbasis van Al Iskanderiya.’
Yusuf pakte de film op verliet het vertrek. Een paar minuten later was hij terug. ‘Het lab is ermee bezig. Intussen kun jij verslag uitbrengen van je bezoek aan Engeland en hoe je de hand op die film hebt gelegd.’
Het volgende halfuur rapporteerde Michel over het ondergrondse netwerk van Iraakse wapenleveranciers en het als een meccano geproduceerde reuzenkanon. Yusuf maakte af en toe een notitie, maar luisterde verder zonder hem te onderbreken. Tenslotte vertelde Michel hem, hoe hij de film in Fazofts vulpen had gevonden en over Anna's waarschuwing aan het adres van Bull. Hij bood niet aan haar brief te laten lezen en Yusuf vroeg er niet naar. Toen hij vluchtig het onderwerp van haar verdwijning aansneed, ging Yusuf daar niet op in.
‘Wat denk jij ervan, amo? Dat reuzenkanon lijkt me voor Irak weinig strategisch verantwoord. De westerse industrie verdient er fortuinen aan, maar voor het zelfde geld zou Saddam een paar honderd moderne straaljagers kunnen kopen.’
‘Ja,’ zei Yusuf, ‘maar voor iedere straaljager in de lucht heb je drie tot vier piloten nodig. De opleiding ervan duurt jaren en Irakezen leren het nooit. Daarentegen kan iedere Iraakse commandant van de artillerie met een kanon overweg. Al is dat nog zo groot.’
‘Akkoord. Maar als Bull en Crisply de samenstelling van de voortstuwende munitie voor zich houden is dat fameuze kanon waardeloos. Is Saddam dan zo dom dat hij zich zo makkelijk in de luren laat leggen?’
‘Nee. Hij is niet dom. Wel sluw.’ Yusuf masseerde zijn nek terwijl hij nadacht. ‘Er schuilt een addertje onder het gras. Ergens moet er een andere kruitfabriek in staat zijn kardoezen te maken voor Saddams reuzenkanon.’ Yusuf klapte zijn notitieboekje dicht. Hij keek bezorgd. ‘Aan de Mossad om uit te zoeken wie dat is. Een hele opgave.’ Hij keek Michel onderzoekend aan. ‘En verder? Nu je Crisply's vertrouwen hebt gewonnen, neem ik aan dat je wel een nieuwe opdracht hebt gekregen.’
‘Dat heb je goed geraden. De affaire met de koolstofvezels was niet meer dan een proefoperatie. Uiteindelijk hebben ze me voor iets heel anders nodig.’
‘Zo?’
‘Om te beginnen moet je weten dat project Wodzja de Iraakse codenaam is voor de bouw en de ontwikkeling van het reuzenkanon. Het is een reusachtige onderneming, die door Crisply van zijn kant operatie Babylon werd gedoopt. Om Wodzja te doen lukken, ontbreekt het Saddam nog maar aan één belangrijk onderdeel.’
‘En dat is?’
‘Krytonen.’
Yusufs gezicht verduisterde. ‘Krytonen?’ vroeg hij behoedzaam.
‘Jawel. Zoals je weet stuit een niet-nucleaire mogendheid bij het maken van een kernbom op twee grote moeilijkheden: het verwerven van de nodige splijtstof en het bemachtigen van de hoog-technologische ontstekers. De krytonen, dus. Het zijn zeer snelle elektronische schakelingen, waarmee de conventionele explosieve lading van een kernbom wordt ontstoken. Ze worden alleen in de Sovjetunie en de VS geproduceerd.’ Yusuf wilde hem onderbreken, maar met de handpalm naar voren maande Michel hem tot geduld. ‘Wat je misschien niet weet, is dat alleen de Amerikanen krytonen maken die geschikt zijn voor het Iraakse doel. Ze zijn uiterst betrouwbaar en bovendien voldoende klein: niet groter dan een forse duim.’
‘Klein?’ vroeg Yusuf min of meer wantrouwig. ‘Bedoel je dat…?’
‘Precies. Klein genoeg voor de projectielen van het reuzenkanon. Irak is erin geslaagd verrijkt uranium te maken, weliswaar met een stokoude technologie, maar genoeg om er granaten mee van een kernlading te voorzien. Het bemachtigen van de elektronische ontstekers zou de kroon op dat werk zijn. Crisply wil dat ik die lever.’
‘Kun je dat?’
‘Misschien. Krytonen vinden ook toepassing in de civiele sector en wat dat betreft ben ik de officiële vertegenwoordiger van de Amerikaanse producent in Californië. Maar ik ben niet bereid zover te gaan. Integendeel. Ik ben van plan hun voornemen aan de grote klok te hangen. De UP zal…’
‘Nee, jong. Als de Irakezen krytonen willen, kunnen ze die krijgen.’
‘Van mij? Geen denken aan.’
‘Luister, jongen. Waar het op aankomt, is tijd te winnen. Ergens in het westen is een munitiefabrikant misschien bezig kardoezen voor het kanon te ontwikkelen. Kun je geen krytonen leveren waar wat aan mankeert zonder dat het al te erg opvalt?’
‘Hoe?’
‘Weet ik veel. Jij bent de ingenieur.’
Michel dacht een ogenblik na. ‘Misschien iets met de digitale veiligheidscode,’ opperde hij. ‘Krytonen worden geactiveerd met een codenummer. Als je dat niet kent zijn ze waardeloos.’
‘Mooi,’ zei Yusuf. ‘Weet je wat. Hou jij Crisply en zijn meester uit Bagdad zoet met nep-krytonen, terwijl wij op zoek gaan naar de explosieven.’
Het idee stond Michel wel aan. Hij dronk van zijn thee en overwoog of hij het met Yusuf nog over Anna's verraad zou hebben. Hij besloot het niet te doen. De rekening met Anna wilde hij het liefst zelf vereffenen.
Een jonge vrouw kwam binnen en vertelde dat de vergrotingen van de film van Fazoft gereed waren. Michel volgde Yusuf naar een laboratorium op de vijfde verdieping. Tientallen grote zwart-wit foto's hingen aan klemborden tegen de wand te drogen. Op het eerste gezicht was er niet veel meer op te zien dan wat wolkenvelden met strepen erdoorheen. Drie mannen met witte jassen bestudeerden de opnamen met een vergrootglas en discussieerden luidruchtig in het Ivriet over de betekenis ervan. Een van de drie, een grote man met een zwarte, slordige baard vol met grijze plukken, kwam naar hen toe. ‘Sensationeel,’ zei hij in het Engels. ‘Een schroothoop is het. Het lijkt op een gigantisch…’ Yusuf onderbrak zijn enthousiaste uitleg en er ontwikkelde zich een discussie in het Ivriet. Tenslotte wendde hij zich tot Michel. ‘De foto's bevestigen wat we al weten,’ zei hij. ‘Het is daar één grote ravage en er is ook een beschadigde vulinstallatie voor gifgasgranaten te onderscheiden. Veelbetekenend zijn de medische dossiers. Er zijn een paar patiënten bij die aan een te hoge dosis straling lijden. Anderen hebben vergiftigingsverschijnselen door biologische strijdgassen.’
Korte tijd later verliet Michel het cultureel centrum. Hij had alle vertrouwen in Yusuf, en toch kon hij het gevoel niet van zich afzetten dat zijn oom een gesprek over Anna uit de weg was gegaan.
Hij liep de trappen af, dacht aan Anna, hield van haar, haatte haar.
Toen Michel twee weken later uit San Diego thuis kwam, was hij bijzonder tevreden. De levering van krytonen zou van Amerikaanse zijde geen moeilijkheden opleveren. De onderhandelingen met de producent in Californië waren vlotter verlopen dan verwacht. Daar zou de invloed van de Mossad of de CIA wel niet vreemd aan zijn geweest. Hij luisterde naar de boodschappen op zijn antwoordapparaat en herkende de stem van Jerry Bull. ‘Hoe zit het, Mike? Ben jij nooit thuis? Wanneer kom je eens langs? We hebben een boel te bespreken, kerel. Bel me eens op of beter nog: kom eens langs. M'n kantoor is: Stallestraat 63 in Ukkel. Ik heb hier trouwens een pakje voor jou. Meegebracht uit Bagdad.’
Door van Bull te horen, begon Michel opnieuw te tobben over het lot van Fazoft. Hij had er al een paar keer Qazzaz in Bagdad over opgebeld, maar die hield vol dat hij de journalist niet kon laten gaan. De Britse regering had de fout gemaakt tegen de beschuldiging van spionage een officieel protest in te dienen en nu zou iedere toegeving voor Saddam Hoessein gezichtsverlies betekenen. Pas na het proces kon Qazzaz tussenbeide komen, wel te verstaan als Michel van zijn kant deed wat van hem verwacht werd.
Michel wilde deze ontwikkeling met Bull bespreken en tegelijk was hij benieuwd naar het pakje uit Bagdad. Hij keek op zijn horloge. Als hij nu vertrok, kon hij vóór zeven uur in Ukkel zijn. Bull was geen zakenman die samen met zijn employés het kantoor verliet.
Het was halfzeven toen hij in Brussel de parkeergarage van Neerstalle bereikte. Die was vol, zodat hij nog meer dan een kwartier rondreed om een parkeerplaats te vinden. Daarna moest hij nog tien minuten lopen voor hij de drukke Stallestraat bereikte.
Vanaf de overkant van de straat nam Michel het imposante kantoorcomplex in ogenschouw waarin Space Research Company was gevestigd. Hij was benieuwd hoeveel de Amerikaan wist over de ondergrondse activiteiten van Crisply. Tenslotte had zijn gewezen partner hem de vrucht van jaren research ontfutseld. Michel kon zich niet voorstellen dat Bull zo'n rotstreek over zijn kant zou laten gaan zonder iets terug te doen. Misschien was hij daarvoor wel in Bagdad geweest, om Crisply een stok in het wiel te steken? En hoe zou hij reageren als hij erachter kwam welke rol Michel nu speelde bij de produktie van het reuzenkanon?
Michel stond nog te overwegen welke houding hij in zo'n geval zou moeten aannemen, toen hij de gezette figuur van de Amerikaanse geleerde bij de ingang zag verschijnen.
Bull stak het trottoir over en bleef aan de rand ervan staan. Hij keek zoekend naar links alsof hij verwachtte opgepikt te zullen worden. Hij droeg een gekreukt maatpak en de knoop van zijn das zat los. Zijn geblondeerde haar hing sluik over zijn voorhoofd. Michel zwaaide met zijn hand en riep zijn naam, maar door het voorbijrijdende verkeer kon Bull hem niet horen. Hoewel de lichten op rood sprongen stak Michel over, maar op de vluchtheuvel in het midden van de rijweg werd hij vastgepind door de als troepen wolven uit beide richtingen aanstormende auto's.
Op het zelfde ogenblik zag hij, vijftig meter naar links, een elegante blondine met opgestoken haar en lange, welgevormde benen, voor de etalage van een lingeriewinkel staan. Het duurde een fractie van een seconde voordat hij zich er rekenschap van gaf dat het Anna was. Impulsief deed hij een stap vooruit en het scheelde een haar of hij werd overreden. Hoewel hij vlug achteruit sprong, kreeg hij van een voorbijrijdende auto nog een tik tegen zijn linkerhand en tranen van pijn schoten hem in de ogen.
Anna wierp een vlugge blik in Bulls richting en Michel begreep dat ze zich bewust was van de aanwezigheid van de Amerikaan.
Hij schreeuwde haar naam: ‘Annáá!’
Ze hoorde hem niet, maar staarde opnieuw naar de etalage.
Een blauwe Honda Civic met een donkerharige vrouw achter het stuur parkeerde dubbel en onttrok Anna aan het gezicht. Bull trok het portier open en ging naast de vrouw zitten. De auto reed onmiddellijk weg. Michel wuifde met beide handen om hun aandacht te trekken, maar ze keken allebei strak voor zich uit. De auto passeerde hem rakelings en daarna kon Michel opnieuw het trottoir zien.
Anna was weg.
In paniek speurde hij in beide richtingen tussen de vele voorbijgangers. Vijftig meter verder ontstond een opstopping doordat een rode Alfa Romeo bezig was zich uit de rij geparkeerde auto's te werken.
Hij spurtte ernaartoe. Hij bleef in het midden van de rijweg en liep met de verkeersstroom mee, wild zwaaiend met zijn armen. Hij zag boze gezichten en hoorde verwensingen vanuit open portierraampjes. Hij was nog tien meter van de Alfa verwijderd, toen die een plaats in de verkeersstroom had veroverd en vaart begon te maken. Michel haalde er alles uit, maar de auto trok snel op en de afstand werd zienderogen groter.
Michel bleef staan, terneergeslagen. Ze moest hem in haar spiegel hebben gezien. Een eind verder sprongen de lichten op rood en Anna stopte.
Opnieuw schoot hij uit de startblokken. Hij schatte de afstand op tweehonderd meter en hij wist dat hij het niet zou halen, maar hij ging toch door. Toen het licht op groen sprong, stremde het verkeer. Hij jakkerde voort. Op het moment dat ze wegreed, was hij zo dicht genaderd dat hij de auto kon aanraken. Hij volgde op een sukkeldraf, voortzwoegend van kruispunt tot kruispunt, met zijn tong op de schoenen, maar koppig volhoudend, daartoe aangespoord omdat hij haar auto nooit helemaal uit het gezicht verloor.
Bij het kruispunt van de Stallekapel reed Anna door het verkeerslicht op het moment dat het op rood sprong. Michels benen weigerden verder dienst. Hij strompelde tot aan de eerste auto bij de stoplichten, een Peugeot bestelwagentje van een kaashandel, en zocht uitgeput steun aan de rand van het dak. Nog voor de lichten versprongen trok hij het portier open en liet zich naast de chauffeur neervallen. De man was een zuidelijk type en zijn gezicht stak donker af tegen zijn witte stofjas. Zijn mond viel zover open dat de vullingen in zijn tanden te zien waren.
Michel hapte naar adem. ‘Politie,’ hijgde hij. ‘Ik vo… vorder… bijstand.’
‘Police, mon qu,’ sneerde de chauffeur. ‘Asseje nie kauw maak daje weg kom ikke platte kaas maak van je smoel.’
Er was geen twijfel aan dat de man meende wat hij zei, maar Michel was te moe om uit te stappen. Zijn linkerhand deed behoorlijk pijn en met een grimas trok hij zijn portefeuille uit zijn zak en haalde een briefje van vijfduizend frank te voorschijn. Dat stak hij bij de bonnetjes tussen het dashbordklemmetje. ‘Voor jou,’ zei hij. ‘Zo krijg je er nog één als je me een lift geeft.’
De chauffeur staarde hem aan alsof hij één van de vijf steunpilaren was van de koran. Hij opende zijn mond, maar voor hij een woord kon uitbrengen, barstte achter hen een concert los van claxons. In een reflex schakelde hij en reed voort. Aan het einde van de straat zag Michel de Alfa Romeo rechtsaf de Wolvendaellaan inslaan.
‘Volg die rode auto maar,’ zei hij. ‘Die gaat dezelfde kant uit.’
De chauffeur gehoorzaamde.
Ze reden langs het Wolvendaelpark, volgden de Dieweg tot ze in de buurt kwamen van het Observatorium. Af en toe zag Michel in de verte een glimp van de blauwe Honda van Bull en hij begreep dat Anna de Amerikaan achtervolgde.
Aan de François Folielaan draaide Anna de oprijlaan op van een wat achteraf gelegen luxueus flatgebouw. Michel beduidde zijn chauffeur te stoppen langs het trottoir. Hij zag dat Anna de automatische slagboom omhoog liet gaan en haar auto in een vrij parkeervak reed. Toen ze uitstapte, dwaalde haar blik in het rond en instinctief trok Michel zich wat terug. Zijn hart ging als een gek te keer.
Toen kwam Bull te voorschijn uit de Honda die met draaiende motor een eindje verder op de oprijlaan stond en die Michel niet eerder had opgemerkt. Bull zei iets tegen de vrouw achter het stuur en de auto reed weg.
Grotendeels verborgen door vuurdoornstruiken, liepen Anna en Jerry Bull naast elkaar over een tegelpad dat naar het flatgebouw leidde.
Opeens drong het tot Michel door dat Anna Bull op een afstand was gevolgd omdat ze niet samen gezien wilden worden. Het was duidelijk dat die twee iets met elkaar van doen hadden.
Verblind door een plotselinge golf van woede, gooide Michel het portier open, maar voor hij de bestelwagen kon verlaten klemde een hand zich als een klauw om zijn nek.
‘Jij nie betaal, ik jou nek breek,’ zei de chauffeur.
Michel gaf hem de beloofde extra vijfduizend frank. Het was een korte, maar dure rit geweest. Hij stapte uit.
Anna en Jerry Bull waren door een van de deuren verdwenen.
Met grote passen liep hij naar de ingang en duwde de deur van het portaal open. Aan de linkerkant bevond zich een teakhouten meubel met zwarte, plastic naamplaatjes met daarnaast de nummers van de appartementen, gegroepeerd om een toetsenbord. Hij zocht naar de namen Steiner en Bull, maar die kwamen er geen van beide op voor, evenmin als op de brievenbussen aan de andere wand van het portaal. Hij trok zijn das recht en veegde het zweet van zijn voorhoofd. Daarna tikte hij het nummer van de conciërge op het toetsenbord in en wachtte. Een krakende vrouwenstem vroeg: ‘Oui?’
Hij hield zijn handen achter zijn rug en glimlachte beleefd naar de t.v.-camera boven het toetsenbord. ‘Ik kom een cadeau afgeven,’ zei hij.
Met een plof sprong het slot van de binnendeur open.
De conciërge wachtte hem op in de deuropening van haar flat. Ze droeg een rood joggingpak en witte gymschoenen, maar naar haar volumineuze achterwerk te oordelen dienden die niet om aan intensieve conditietraining te doen.
De conciërge monsterde hem van top tot teen. ‘Eh bien?’
Hij probeerde zijn gezicht in een betrouwbare plooi te trekken. ‘Dag mevrouw. Weet u misschien wat het busnummer is van Anna Steiner?’
Ze keek achterdochtig. ‘Steiner?’
‘Ja. Een Engelse. Blond. Drieënveertig. Ze woont met Gerald Bull. Een Amerikaan.’ Dat laatste was een schot in het duister.
De conciërge zei afwijzend: ‘Kijk op het naambord. Als Anna Steiner daar niet op voorkomt, weet ik er niks van af.’
Michel toverde een biljet van duizend frank te voorschijn. ‘Ik ben toch in de François Follielaan nummer 28?’ vroeg hij.
‘Dat wel. Maar…’
‘Nou, dan?’ Hij wapperde met het biljet.
Haar ogen volgden de bewegingen van zijn hand. ‘Misschien kunt u een boodschap achterlaten.’
‘Nee. Ik wil morgen bloemen bij haar laten bezorgen. Daarom moet ik weten wat het nummer is van haar appartement.’
Ze pakte het biljet uit zijn handen. ‘Zeshonderd en negen,’ zei ze en deed de deur voor zijn neus dicht.
Het was definitief een dure dag aan het worden.
Het was geen modern gebouw, maar het ademde een sfeer van luxe en geld. De vloer in de hal was van wit, Italiaans marmer en er lag een brede loper van Perzisch tapijt. De drie kleine liften naast de deur van het trappenhuis – elk voor maximaal vier personen – hadden deuren van glanzend metaal die naar één kant ineen schoven. In de liftkooi was geen toetsenbord, maar wel twaalf ouderwetse ronde, glazen drukknoppen boven elkaar, waarin met een hoorbare klik telkens een lichtje ging branden om de verdieping aan te duiden. Boven de liftdeur opnieuw een t.v.-camera. Hij draaide zijn rug ernaartoe, zich afvragend of de conciërge hem kon gadeslaan.
De kooi ging langzaam omhoog. Michel had er geen flauw benul van wat hij van plan was, alleen wist hij dat de gedachte dat Anna met Bull hokte zijn maag deed samenballen. Met zijn lippen beroerde hij de pijnlijke rug van zijn linkerhand.
Met een lichte schok kwam de lift tot stilstand en de deur schoof met een zoemend geluid in elkaar. Voor zich zag hij een brede gang met muren van grijze klampsteen, zonder pleisterwerk, aan één kant voorzien van een witmetalen wandlicht dat een hangbrug voorstelde. Aan het einde van de gang twee deuren met de nummers 609 en 610. Zeven passen tot aan 609. Opnieuw een t.v.-camera. Dit was geen woonhuis, maar een opnamestudio. Geen belknop, maar een vierkant plaatje als van een lichtschakelaar. Hij drukte met de muis van zijn hand, en omdat hij geen bel of tweetonig muziekje hoorde, drukte hij opnieuw.
Het bleef stil binnen. Hij zette zijn hand tegen de bel, hield die daar en staarde uitdagend in de lens van de camera. Ofwel wilde Anna niet opendoen ofwel had de dikke conciërge hem moedwillig een verkeerd nummer gegeven.
Ontmoedigd maakte hij rechtsomkeert.
Hij stond met zijn rug naar de deur, toen die met een klap openvloog. Uit de hoek van zijn oog zag hij Anna in badmantel en met het haar in pieken te voorschijn komen, een glanzend wapen in de hand. Ze hief haar armen op en hij meende dat ze hem met het wapen de schedel wilde inslaan.
Zijn schermtechniek bracht redding. Instinctief maakte hij een achterwaartse kruissprong en pareerde de aanval met zijn linkerarm zodat het wapen tegen de muur vloog. Daarbij bezeerde hij zijn al gekwetste hand opnieuw en zijn kreet van pijn deed haar een ogenblik verstarren. Hij maakte daarvan gebruik om na een halve pas achterwaarts een sprong voorwaarts houw hoofd met uitval te maken. De aanval was met precisie uitgevoerd, maar Anna bewoog zo snel opzij dat zijn als een sabel neerslaande hand haar hoofd miste. Zijn vingers klauwden in haar lange haar dat vochtig aanvoelde en hij draaide een pluk om zijn hand en trok. Het was een oude, pijnlijke vechttechniek om een vrouw uit te schakelen.
Anna gaf geen kik. In haar ogen gloeide een vreemd vuur. Om de pijn te verlichten pakte ze tussen zijn hand en haar schedel haar eigen haar vast en zonder zijn ogen los te laten gaf ze hem met de onderkant van haar vrije hand een stoot opwaarts tegen de neus.
Het had het effect van een dreun met een gummiknuppel.
Half versuft zakte hij door zijn knieën en doordat hij Anna's haar niet losliet trok hij haar mee. Ze kwam boven op hem terecht, maar slaagde erin opnieuw druk op zijn gevoelige neusbeentje uit te oefenen. Door de val had ze de beschermende greep aan haar haar losgelaten en toen hij dit merkte rukte hij wreed haar hoofd naar achteren. Ze sperde haar ogen wijd open.
Hij zag de sierlijk gebogen lijn van haar keel die hij in extase had gekust, haar onbeschermde adamsappel die hij in zijn woede nu wel zou kunnen doorbijten. Hij trok haar hoofd nog verder naar achteren en zag een grotesk beeld van haar van pijn verwrongen gezicht. Hij keek van onderuit in haar wijd opengesperde neusgaten en hij zag de hoofdhuid ver meerekken met het haar waaraan hij genadeloos bleef trekken, zodat de ukht, achter de oorschelp, geen stervormig litteken meer was, maar een langgerekt ovaal.
De ukht?
Hij liet los.
Toen greep Anna hem in zijn kruis en rukte aan zijn geslacht.
De pijn was vernietigend.
De pijn en de wetenschap dat Anna hem wilde vermoorden. Hij rolde van haar weg, bleef ineengedoken als in een geboortekramp liggen met zijn rug tegen de muur, zijn handen beschermend over zijn kruis gevouwen.
Anna hees zich met een ingehouden snik overeind. Ze wierp een gejaagde blik om zich heen. Toen greep ze hem in zijn kraag en sleurde hem over de drempel haar appartement in.