Hallo stoeipoes

Michel had een rotnacht achter de rug.

Anna had beloofd hem te bellen zodra ze in Brussel zou landen en dat was nu al bijna twaalf uur geleden. Zelf kon hij haar niet bereiken want hij kende haar adres noch haar telefoonnummer. Ten einde raad had hij Kuwait Airways in Brussel opgebeld, maar de telefoniste had hem duidelijk gemaakt dat het tegen de regels was om telefonisch informatie te verstrekken over personeel van de maatschappij.

In de loop van de ochtend was hij bezig zijn koffers te pakken toen hij door een journalist vanuit de luchthaven werd opgebeld en vernam dat Fazoft was gearresteerd. Vertwijfeld telefoneerde hij naar de Britse ambassade. Daar was men al op de hoogte en de persattaché verzekerde hem dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. Er was een bericht onderweg naar de regering in Londen en op dat moment werden op informele wijze inlichtingen ingewonnen bij de Iraakse autoriteiten. Bagdad zou wel wijzer zijn dan de internationale pers tegen zich in het harnas te jagen door een westers journalist zonder geldige reden vast te zetten. Michel had het verstandig geoordeeld zijn mond te houden over Fazofts uitstapje in Al Hillah. Zijn eerste impuls was te maken dat hij zelf het land uitkwam, maar hij wist die aanvechting te bedwingen en toen het tijd werd om te vertrekken, belde hij de luchthaven en reserveerde een plaats voor de volgende vlucht.

In de daarop volgende uren telefoneerde hij naar iedereen in Londen, Brussel en Washington van wie hij verwachtte dat hij of zij druk op Bagdad kon uitoefenen, maar ze reageerden allemaal erg terughoudend. Kolonel Qazzaz kreeg hij pas laat in de middag te spreken en die kon, of wilde, hem niet ontvangen vóór acht uur 's avonds.

Het was zeven uur eer hij eraan dacht Daisy Partridge te waarschuwen. Als de Moekhabarat de filmrolletjes van Fazoft in handen kreeg, zouden ze hem net zo lang aan de tand voelen tot ook Daisy's rol aan het licht kwam.

Het probleem was dat hij niet wist waar hij haar kon bereiken.

Tenzij in het Ierse Ziekenhuis van Bagdad.

Hij liep de straat op en vanuit een telefooncel in de Shuhada Bazaar belde hij het ziekenhuis op. Na tien minuten van toestel tot toestel te zijn doorverbonden, kreeg hij Daisy aan de lijn.

Hij noemde geen namen. ‘Hallo stoeipoes. Weet je met wie je spreekt?’

Ze was onmiddellijk op haar hoede. ‘Ja.’

‘Je vriend is vanmorgen ingerekend.’

Ze haalde hoorbaar adem. ‘Nee!’

‘Laat alles voor wat het is. Ga daar weg. Ga niet naar huis.’

‘Waar dan wèl heen?’

‘De ambassade.’

‘Te laat. Die is op dit uur al gesloten.’

‘Morgenochtend dan. Probeer de nacht bij een vriendin door te brengen.’

‘Ik heb geen vriendin.’

Michel dacht ingespannen na. Op straat of in een hotelbar zou het na middernacht niet lang duren voor ze als vrouw alleen door de Amn werd opgepikt. De enige oplossing was haar in zijn hotelkamer te laten schuilen tot morgenvroeg de ambassade de deuren opende. ‘Luister. Ik ontmoet zo dadelijk een kolonel van de Moekhabarat en zal proberen er wat aan te doen. Waar kan ik je om, zeg maar negen uur, treffen?’

Het antwoord kwam onmiddellijk: ‘De British Club. Dat is tegenover de Moulin Rouge.’

‘Ik weet waar het is. Wacht daar op mij. En eh… stoeipoes, geen make-up. Verander je kapsel. Draag als het kan een blonde pruik, lang haar. Geen opzichtige kleding, wil je.’

‘Okido.’

Qazzaz liet hem meer dan een halfuur wachten alvorens hem binnen te laten. Zodra Michel op de stoel vóór het bureau had plaatsgenomen, bracht hij zonder omhaal het onderwerp Fazoft ter sprake.

‘Fazoft Barzad heeft pech gehad,’ zei Qazzaz luchtig.

‘Tech, hoezo?’ vroeg Michel.

De kolonel besteedde zijn aandacht aan het ritueel van het aansteken van een sigaar. Toen hij tenslotte zijn diepliggende ogen op Michel richtte en hem langdurig aankeek, schoof die wat ongemakkelijk heen en weer op zijn stoel.

Zonder zijn ogen van hem af te wenden liet Qazzaz wat rook uit zijn mond kringelen. Toen leunde hij achterover in zijn stoel.

‘Jaja, Barzad heeft pech gehad,’ herhaalde hij tevreden. ‘Eerst kregen we dat seintje van de telefoondienst. Bij het afluisteren van een gesprek had men daar vernomen dat Barzad een voor vreemdelingen verboden gebied bij Al Hillah had bezocht.’

‘Een gesprek waar vandaan?’ vroeg Michel ongelovig. ‘Van wie?’

Qazzaz glimlachte fijntjes. ‘Londen, Brussel. Maakt niet uit. We negeerden de informatie. We waren misleid door het incident met de twee Amn-agenten in Babylon. Het onderzoek had uitgewezen dat jullie werkelijk een bezoek aan het archeologisch gebied hadden gebracht. Hoe heette de vrouw ook alweer met wie Barzad optrok?’

Opeens vond Michel het beter daar niet op in te gaan. Hij schraapte nerveus zijn keel. ‘Ik weet het niet meer precies. Het was maar een vluchtige kennismaking. Hij noemde haar darling.’

Qazzaz genoot duidelijk van de situatie. ‘Dat zal wel. Geen probleem. We vinden haar wel. Hoe dan ook, gisteravond werd aan de Jordaanse grens een helikopterpiloot gearresteerd die op het punt stond te deserteren. Hij werd al maanden in de gaten gehouden omdat hij verdacht werd van gebrek aan loyaliteit. Nou, het bleek een goeie vangst. De man had veel geld bij zich, duizenden dollars. Het kostte ons de hele nacht om hem aan het praten te krijgen – de man is alles behalve een lafaard, dat moet ik toegeven. Toen hij tenslotte door de knieën ging, had hij een interessant verhaal te vertellen. Hij had zich door jouw vriend, Fazoft Barzad, laten betalen om met hem een rondvlucht over Al Hillah te maken terwijl jij en Anna Steiner van het klank- en lichtspel zaten te genieten. Als de piloot het een halfuur langer had volgehouden, was Barzad nog net het land uit geweest. Dat noem ik pech hebben.’

‘U kunt Fazoft niet zomaar opsluiten,’ protesteerde Michel. ‘Hij werd door uw regering uitgenodigd om het land te leren kennen.’

‘Inderdaad. Maar niet om een spionagevlucht te maken boven militair gebied.’

‘Een ogenblik,’ zei Michel met een stem die hij zo goed mogelijk in bedwang trachtte te houden. ‘U kunt mijn vriend niet zomaar van spionage beschuldigen. Vermoedelijk wilde hij vanuit de lucht een reportage maken van de ruïnes van Babylon.’

Qazzaz vertrok zijn dunne lippen tot een glimlach. ‘Het onderzoek zal uitwijzen of hij al dan niet de raketbasis Al Iskanderiya heeft gefotografeerd. Als hij schuldig is, riskeert hij de doodstraf.’

Michel wist zich niet meer te beheersen. Zijn ademhaling verliep sneller dan normaal. ‘Verdraaid, kolonel. Ik heb het volste vertrouwen in zijn onschuld.’ Hij begon steeds luider te spreken. ‘U gelooft toch niet dat ik een poot voor het petrochemisch project van doctor Crisply zal uitsteken als u Fazoft niet laat gaan.’ Hij zweeg, geschrokken van zijn eigen uitval.

Er viel een geladen stilte.

De glimlach van de kolonel verflauwde en was even later helemaal verdwenen. Hij nam een lange haal van zijn sigaar en blies vervolgens de rook uit in een lange, dunne sliert.

‘Wel,’ zei Qazzaz, de gespannen stilte verbrekend, ‘ik ben bang dat jouw medewerking precies het enige middel zal zijn om de man van het schavot te redden.’

‘Is dat een dreigement?’ vroeg Michel met ingehouden woede.

‘Meer dan dat. Het is een voorwaarde.’ Qazzaz boog zich voorover en wees beschuldigend met zijn sigaar. ‘Zal ik je wat zeggen? Jij hebt geen pech gehad, maar wel een boel geluk.’

‘Geluk? Ik? Ik zou niet weten waarmee.’

‘Met het feit dat het in Irak gebruikelijk is dat de Moekhabarat de telefoon- en radioverbindingen van de andere geheime diensten controleert.’ Qazzaz stond op en begon te ijsberen. ‘We waren op onze hoede toen twee Amn-agenten naar de gebruikers van een zwarte Mercedes in Babylon informeerden, omdat we wisten dat jij zo'n auto bij El Emad had gehuurd en zo kon ik tijdig tussenbeide komen toen jij en je vriendin werden gearresteerd. Meer geluk dan wijsheid, hè? En je mag bovendien ook nog van geluk spreken dat je een belangrijke rol hebt te spelen in onze economie, anders zou jouw vriendschap met Barzad en jouw aanwezigheid in de omgeving van Al Hillah nare gevolgen hebben gehad voor jou en jouw eh… vriendinnetje.’ Qazzaz bleef staan en gaf een schop tegen de bak van de luchtkoeler zodat de motor opnieuw begon te draaien. ‘Maar als ik jou was, zou ik dat geluk niet al te zeer op de proef stellen.’ Hij liep terug achter zijn bureau en bleef staan, puffend aan zijn sigaar. ‘Genoeg daarover. Je vertrekt nog vanavond. Er valt geen tijd te verliezen.’

‘Voor ik vertrek wil ik eerst Fazoft spreken,’ sputterde Michel tegen.

‘Uitgesloten! Niet vóór het onderzoek is afgesloten,’ antwoordde Qazzaz scherp. ‘Misschien daarna, op voorwaarde dat je de zaak met de koolstofvezelsamenstellingen voor elkaar hebt gebracht.’ Hij legde zijn handen met de palmen naar beneden vlak op het bureaublad. ‘Einde van dit gesprek, Moreels. Je zult ook wel begrijpen dat ik belangrijker zaken aan het hoofd heb.’

Michel hoorde de deur achter zijn rug opengaan. Hij stond op.

Qazzaz zei: ‘Je vertrekt met het toestel van tien over elf. Tot zolang zal deze agent bij je blijven. Reis met God.’

Michel draaide zich om, overdonderd. Hij was bijna de kamer uit toen hij door Qazzaz' stem werd tegengehouden. ‘Nog iets, Moreels. Als er ook maar iets uitlekt over onze plannen, zal niet alleen Barzad er het leven bij inschieten. Hou daar rekening mee.’

Michel bedwong de aanvechting te gaan rennen. Hij sloeg de ogen neer, knikte en liep de deur uit. Eenmaal buiten beende hij, gevolgd door de agent, met grote passen naar het trappenhuis. Hij probeerde zijn gedachten te ordenen. Meewerken was het enige middel om Fazoft van het schavot te redden. Om niet te spreken van het gevaar dat hij zelf liep. Ook Daisy verkeerde nu écht in nood. Met de Moekhabarat-waakhond op zijn hielen, kon hij haar niet in de British Club gaan ophalen.

Intussen hadden ze het parkeerterrein bereikt. De agent bleef staan bij een politieauto en opende het portier.

‘Voor we naar het hotel gaan, rijden we langs de Britse ambassade,’ zei Michel bevelend.

De Moekhabarat-agent aarzelde. Hoewel hij een bewakingsopdracht had, wist hij dat Moreels een belangrijke bezoeker was. Het verzoek was niet in tegenspraak met zijn instructies. ‘Waar is dat voor nodig?’ vroeg hij afwerend.

‘Ik heb morgen een afspraak met de ambassadeur. Het minste dat ik kan doen, is hem van mijn vertrek op de hoogte brengen.’

De agent protesteerde. ‘Het is een heel eind. Helemaal naar de Karädat Maryamwijk op de westelijke oever.’

‘Sta daar dan niet te lummelen,’ zei Michel. ‘Als we straks te laat komen, is het jouw schuld.’

Het was halftien toen ze er aankwamen. De ambassade was gesloten en de concierge weigerde hem het adres van de ambassadeur of van één van zijn attachés te geven.

Michel wist niet wat hij moest beginnen. Ten einde raad vroeg hij naar de Belgische ambassade te rijden, maar de Moekhabarat-agent wees op zijn horloge. ‘Geen denken aan.’ Hij gaf opdracht aan de chauffeur hen naar het Palestine-Meridien te brengen om Michels koffers op te halen. Er was niet zoveel tijd meer te verliezen als ze de vlucht van tien over elf wilden halen.

Michel stond aan de kassa zijn rekening te vereffenen, toen hij aan Gerald Bull dacht. Hij liet hem opbellen en het was een hele opluchting hem op zijn kamer te treffen. Hij nam de telefoon van de receptionist over.

‘Jerry, kerel, ik zal je nu al aan je belofte moeten houden.’

‘Belofte?’

‘Ja, ik mocht een beroep op jou doen als ik in nood zat.’

‘Goeie genade, Michel. Natuurlijk zal ik je helpen. Niets ernstigs, hoop ik.’

‘Nee, luister. Een vriend van me is journalist. Hij wilde vanmorgen naar huis terugkeren, maar dat lukte niet.’

‘Ik heb ervan gehoord, Michel. Het is een ernstige zaak.’

‘Je gaf me te verstaan dat je hier goede relaties hebt. Denk je iets voor hem te kunnen doen?’

‘Misschien wel. Ik zal mijn best doen.’

‘Nog iets, Jerry.’ Michel aarzelde. Het liefst was hij Bull in zijn kamer gaan opzoeken, maar daar was geen tijd meer voor. De Moekhabarat-agent stond al ongeduldig op zijn horloge te kijken. Hij dempte zijn stem. ‘Mijn vriend heeft een gelegenheidsliefje in Bagdad dat met de hele affaire niets te maken heeft. Ze wil morgenvroeg toevlucht zoeken bij haar ambassade. Kun jij haar tot zolang onderdak verlenen?’

‘Is het voor jou belangrijk?’

‘Als ik niet op het punt stond te vertrekken, had ik 't zelf gedaan.’

‘Goed. Waar is ze nu?’

‘Ik zal een briefje met het adres waar je haar kunt vinden bij de receptie achterlaten.’

‘Oké. Ik zorg voor haar.’

‘Bedankt, Jerry. Ik vertrek naar Brussel met de vlucht van tien over elf. Zodra jij in België terugkeert, geef je me dan een seintje?’

‘Afgesproken. Tot kijk.’

Opgelucht legde Michel de hoorn neer. Hij vroeg papier en een envelop en schreef op het briefje:

Daisy Partridge: British Club.

Ierse, plusminus 26 jaar, verpleegster, werkt voor Iers Ziekenhuis van Bagdad.

Hij stak het briefje in de envelop, plakte die dicht en liet ze achter bij de balie.

Hij had gedaan wat hij kon. Jerry Bull zou voor de rest moeten zorgen.

De airconditioning in de politieauto die hem naar de luchthaven bracht, werkte niet. De agent had één van de raampjes opengedraaid en de binnenstromende lucht was warm en klam.

Michel dacht aan Anna. Gelukkig was die veilig en wel het land uit. Toen dacht hij aan Fazoft. Hij dacht aan de stank van zweet en urine in het Paleis van het Einde. Aan de lange gangen met hoge, verveloze deuren die kletsend open en dicht sloegen.

Opeens voelde hij zich koud worden, koud tot in merg en been.