Ontvangstcomité

Niet haar zesde zintuig maar haar ervaring in de omgang met mannen, waarschuwde Anna dat er gevaar dreigde.

Ze was een opvallend mooie vrouw en gewend dat mannen nog al eens probeerden haar blik te vangen. De rijkswachter aan de paspoortcontrole van de Brusselse luchthaven vormde daarop geen uitzondering, maar nadat hij haar naam op zijn keyboard had ingevoerd en de boodschap op het scherm had gelezen, was het bijna zielig om te zien hoe hij moeite deed om haar niet aan te kijken. Met een krampachtige onverschilligheid wisselde hij een blik van verstandhouding met iemand achter haar en ze verwachtte ieder ogenblik een hand op haar schouder.

Dat gebeurde niet.

Anna kreeg haar paspoort terug en liep zonder om zich heen te kijken de aankomsthal in. Ze mengde zich niet tussen de reizigers die zich rondom de bagageband verdrongen, maar stelde zich wat verder op met de rug tegen een wand en observeerde haar omgeving. Al spoedig herkende ze bij twee mannen en één vrouw het klassieke patroon: de zijdelingse blik, het zich verschuilen achter een krant zonder die te lezen, het zich onopvallend mee verplaatsen zodat ze altijd tussen hen in bleef.

Toen de lopende band met een schok startte en de bagage uit de sleuf te voorschijn kwam, pakte Anna haar beautycase op en liep naar de band. Ze voelde meer dan ze zag hoe de drie agenten eveneens in beweging kwamen.

Anna besefte dat niets zo gevaarlijk was als zich te midden van een menigte te laten insluiten. Eén messteek en vóór iemand er erg in had, waren de daders verdwenen in de verwarring die erop volgde.

Onverwacht veranderde ze van richting en stak doelbewust de grote hal schuin over. Aan de overkant verdween ze achter een deur met het pictogram van de damestoiletten.

Het was een rechthoekige ruimte met links de toiletten en rechts een rij wastafels onder een lange spiegel. In één oogopslag zag ze de tweede ingang aan de overkant met ernaast een munttelefoon met geluidskap. Een oudere vrouw stond voor de middelste wastafel en droogde haar handen af met een papieren handdoek die ze uit een automaat getrokken had. Een werkster veegde met een natte zwabber de vloer aan.

Met korte driftige passen liep Anna naar de telefoon. Ze had altijd wat geldstukken van het land waarin ze vertoefde bij de hand, maar die zaten in een vakje van haar beautycase. Ze verloor tijd met het cijferslot en toen ze de geldstukken gevonden had, draaide ze het nummer verkeerd zodat ze opnieuw moest beginnen.

Anna haalde diep adem om zichzelf tot kalmte te dwingen.

Ze hing op en liet de munten opnieuw in het toestel vallen. Toen ze eindelijk de kiestoon hoorde, kwam de vrouw naar binnen. Ze was een half hoofd groter dan Anna en van haar bewegingen ging een dreigende kracht uit. Ze bleef staan aan de wastafel naast de oudere vrouw en inspecteerde haar make-up in de spiegel.

Anna draaide het nummer.

De vrouw opende haar handtas en haalde er een metalen kam uit. Ze had lang, bruin haar en zonder Anna uit het oog te verliezen deed ze alsof ze bezig was haar haar te kammen.

De oudere vrouw naast haar verfrommelde de handdoek en liet die in een papiermand vallen. Na een laatste blik in de spiegel verliet ze de ruimte.

Nadat de bel drie keer was overgegaan hoorde Anna de stem van de case-officer. Ze zei: ‘Anna. Aankomsthal luchthaven Brussel. Damestoilet. Er is hier een ontvangstcomité.’

De werkster zette de zwabber tegen de muur en schuifelde naar buiten.

De case-officer vroeg: ‘Wie?’

Anna snauwde: ‘Weet ik veel.’

‘Geef me vijf minuten. We hebben twee man permanent in de terminal.’

Anna hoorde een beweging en liet de hoorn vallen, net op tijd om te kunnen zien dat de vrouw zich omgedraaid had, de punt van de kam als een dolk voor zich uit. Met een grauw sprong ze naar voren, de vlijmscherpe punt schoot uit, recht naar Anna's onbeschermde strottehoofd.

Het scheelde geen haar. Anna wierp razendsnel haar hoofd achterover, maar de pin drong diep in het vlezige deel van haar onderkin, tot tegen het bot. Met een gil van pijn sprong ze achteruit, haar hoofd beukte tegen de geluidskap die haar vluchtweg blokkeerde.

Min of meer versuft zag ze dat de vrouw zich met samengeknepen ogen klaarmaakte voor een nieuwe aanval.

Die kwam met een dodelijke razernij.

De tot een dolk geslepen punt van de haarkam bewoog met flitsende snelheid naar Anna's rechteroog.

Anna bracht de beautycase beschermend omhoog. De dolk schampte af op de harde kunststof. Vóór haar aanvalster opnieuw kon toestoten, beukte Anna met kracht het handkoffertje op het van moordzucht vertrokken gezicht. Ze hoorde een verstikte kreun van pijn. Zonder het resultaat af te wachten duwde ze de vrouw van zich af en holde naar de uitgang. Ze struikelde over de zwabber en viel languit op de grond.

Vóór ze overeind had kunnen krabbelen trapte de vrouw haar hard in de zij. Anna rolde weg, hijgend van pijn. De grote vrouw torende boven haar uit. Anna zat nu weerloos met haar rug tegen de muur gedrukt. Haar handen grabbelden over de vloer, op zoek naar een middel om zich te verdedigen. Het gezicht van haar aanvalster was zwaar gehavend, haar gebroken neus bloedde hevig en haar lippen waren gespleten, maar in de donkere ogen gloeide de triomf.

Met opgeheven dolk stortte ze zich op haar slachtoffer.

Anna bracht de steel van de zwabber omhoog.

De neerwaartse beweging van de vrouw werd abrupt gestopt, toen haar voorhoofd de als een lans opgerichte houten schacht raakte. Haar bovenlichaam stuitte terug. Ze bleef even wankelend staan. Toen zakte ze door haar knieën en sloeg achterover. Met een bons raakte ze met het achterhoofd één van de wastafels. Ze bleef met glazige ogen liggen. Een pruik van lang, bruin haar zat scheef op haar hoofd.

Anna bleef hijgend staan. Haar hart klopte in haar keel. Ze staarde in de spiegel en herkende zichzelf nauwelijks. Haar ogen stonden wild en haar haar zat in de war. Bloed liep langs haar hals omlaag over haar blouse.

Ze trok een handdoek uit de automaat en veegde het bloed van haar kin. Toen ze het geroezemoes hoorde van een naderende groep jongeren, pakte ze haastig haar beautycase van de grond. De handtas van de vrouw stond nog open op de wastafel. Ze zag het rode kaft van een internationaal paspoort en zonder er verder bij na te denken haalde ze het eruit en stak het in haar zak. In een impuls trok ze de pruik van het hoofd van de vrouw en trok die over haar opgestoken blonde haar.

Op het moment dat aan de ene kant kakelende Japanse tieners de toiletten begonnen binnen te stromen, liep Anna aan de andere kant weer naar buiten.

Het portaal en de twee deuren die naar de grote hal leidden waren geblokkeerd door tientallen Japanse toeristen, behangen met dure fototoestellen en met videocamera's, niet groter dan een handpalm. Slechts een paar jongeren namen Anna nieuwsgierig op wegens de bloedvlekken op de handdoek die ze tegen haar kin gedrukt hield. Ze werkte zich moeizaam tussen hen door en liep hinkend van de pijn in de zij in de richting van de cafetaria. Uit haar ooghoeken zag ze dat de twee mannen ieder één van de uitgangen voor hun rekening hadden genomen. Ze merkten haar niet op.

Op weg naar de cafetaria passeerde ze de bagageband, maar ze durfde haar koffer nu niet op te halen. Ze duwde de klapdeur van de cafetaria open en liep in één ruk door naar de telefooncellen aan de andere kant. Opnieuw draaide ze het nummer en dit keer nam de case-officer op nog voor ze de bel hoorde overgaan. Ze zei: ‘Zorg als de bliksem dat iemand me komt helpen.’

‘Waar?’

‘Cafetaria. Aankomsthal. Two bandits. Mannen. Tussen de 30 en 40.’

‘Drink een kop koffie en blijf waar je bent.’

Ze hing de hoorn aan de haak en koos een tafeltje langs de muur. Een dienster veegde machinaal met een vuile doek over het tafeltje en noteerde haar bestelling zonder haar een blik waardig te keuren.

Anna haalde de handdoek van haar kin. Het bloeden had opgehouden, maar nu de opwinding wegebde, voelde ze pas goed de pijn van de wond. Ook voelde zij bij iedere ademhaling felle pijnscheuten in haar zij. Voorzichtig betastte ze de zere plek. Met opluchting constateerde ze dat haar ribben niet waren gebroken.

Ze opende haar beautycase en monsterde haar gezicht in het spiegeltje. Ze zag er bleek uit en door het gestolde bloed van de wond onderaan haar kin leek het letsel vermoedelijk erger dan het was. Ze viste een pleister uit haar koffertje en kleefde die over de wond. De bruine pruik stond haar als een vlag op een modderschuit, maar ze kon er beter slecht uitzien en in leven blijven dan als een beeldschone dode in het lijkenhuisje te belanden. Met één hand schikte ze de vreemd aandoende haartooi en vervolgens haalde ze haar lippenstift te voorschijn en werkte haar lippen bij.

Haar kleur keerde terug en het zag ernaaruit dat ze het zou overleven.

De dienster zette zo ruw een kop koffie voor haar neer dat de drank over de rand gutste. Anna betaalde. Ze strooide wat poedermelk in het zwarte brouwsel en terwijl ze met een plastic staafje omroerde, keek ze om zich heen. In de cafetaria was het een voortdurend komen en gaan. Een man met jeans en een leren vest kwam aan het tafeltje naast haar zitten, zijn rug naar haar toe. Hij zei zonder haar aan te kijken: ‘Clancy stuurt me.’

Ze nam een slok van de koffie. Die was lauw en smaakte naar afwasmiddel. Ze schoof de kop van zich af. ‘Dan ga ik maar.’

‘Wacht even. Clancy wil dat je die lui op sleeptouw neemt.’

Anna onderdrukte haar wrevel. Ze had een hekel aan dat soort van krijgertje spelen. ‘Waarheen?’

‘Rijd met een taxi tot aan het station van Schaarbeek. Loop vandaar Avenue Huart uit tot aan Square François. Ik zal je daar opwachten.’

Ze trok de pruik van haar hoofd en liet die op de grond onder het tafeltje vallen. In deze omstandigheden kon ze er beter opnieuw als Anna Steiner uitzien. ‘Oké. Zorg dat me niets overkomt.’

Ze verliet de cafetaria. Haar koffer draaide nu eenzame rondjes op de bagageband. In het voorbijgaan pakte ze hem en liep ermee op haar gemak naar de uitgang. De douanier selecteerde haar uit de stroom van reizigers, maar dat was blijkbaar in de eerste plaats om de verveling te verdrijven of omdat mooie vrouwen daar nu eenmaal meer last van hebben, want het was zonder veel overtuiging dat hij haar koffer inspecteerde.

Terwijl ze wachtte, wierp ze een blik achter zich door haar spiegeltje te gebruiken om haar make-up te controleren. De twee mannen hadden haar spoor opgepikt, maar hielden zich op een behoorlijke afstand. De douanier, die constateerde dat hij bot ving, liet haar doorgaan.

Buiten kreeg ze vrijwel direct een taxi. Ze gaf de chauffeur de bestemming op en toen de auto vertrok, keek ze niet achterom. Op het dashbordklokje zag ze dat het pas halfnegen was. Ze draaide haar horloge twee uur terug. Onvoorstelbaar, wat er was gebeurd sinds ze met Michel naar Bagdad was gevlogen.

Het was negen uur toen de taxi tegenover het station van Schaarbeek stilhield. Ze gaf de chauffeur een biljet van duizend frank en vroeg hem te wachten. Ze had er geen zin in met haar koffer te gaan zeulen. Toen ze uitstapte, draaide de chauffeur zijn raampje open. ‘Wees voorzichtig, dame. Dit is geen buurt om 's avonds een wandelingetje te gaan maken.’

Ze liep Avenue Huart in. Het was een laan met twee rijwegen, gescheiden door een brede grasstrook en bosjes beplantingen. Dat was het enige wat herinnerde aan de tijd toen deze wijk met renteniershuizen en patriciërswoningen nog tot de Brusselse demi-monde behoorde. Nu was het een woonwijk voor achtergebleven etnische minderheden. De oorspronkelijke fin de siècle-gevels stonden er verloederd bij: verveloze ramen, kapotte ruiten, scheve deuren en muren vol graffiti. De straat was naargeestig verlicht, het was laat en donker, maar er was leven. Vrouwen met hoofddoeken om hingen uit de ramen. Mannen stonden in groepjes op het trottoir te roken en te praten en wierpen onheilspellende blikken in haar richting. Benden vechtende kinderen maakten een vreselijk kabaal. Enkelen amuseerden zich met het stukschieten van de straatverlichting met een luchtbuks. Toen ze passeerde, gingen een paar van hen dwars op het trottoir liggen en versperden haar treiterig de weg. Ze week uit naar de middenberm, maar die lag vol huisvuil en hondepoep, dus zag ze zich genoodzaakt midden op de rijweg te gaan lopen.

Ze zette er de pas in, maar daardoor werd de pijn in haar zij weer erger. Naarmate ze vorderde werd de straat stiller. De meeste huizen waren daar nog slechts onbewoonde krotten met stukgetrapte deuren. Ze vroeg zich af wat Clancy had bezield haar hier naartoe te sturen.

Anna hoorde voetstappen achter zich. Ze wierp een blik over haar schouder en zag dat ze werd gevolgd. Zo te zien waren het niet de twee die haar in de luchthaven hadden opgewacht, maar was het de bende jonge schooiers met de luchtbuks. De angst deed haar de pijn in haar zij vergeten, ze ging vlugger lopen, maar het klikklakken achter haar versnelde eveneens. Even later bereikte ze Square François, een ovaal plein met een plantsoen dat betere tijden had gekend.

Wat nu?

Ze kon niet terug. Haar terugweg werd versperd door de straatschuimers.

Verderop was er meer licht en er waren mensen op straat, maar dat was nog een eind lopen.

Uit een zijstraat kwam een auto het plein op rijden en minderde vaart. Ze haalde verlicht adem toen ze zag dat het een taxi was en ze liep er naartoe.

De chauffeur opende het portier en stapte uit.

Ze legde haar hand op de kruk van het achterportier. ‘Rijden, man,’ hijgde ze opgelucht en op datzelfde moment zag ze dat het geen taxi was en dat de chauffeur één van haar achtervolgers was. Gelijktijdig werd het achterportier opengegooid en kwam zijn handlanger te voorschijn.

Ze wentelde zich om haar as, maar de chauffeur greep haar van achteren in een wurggreep. Hij was een grote, zwaargebouwde man en de druk die hij uitoefende was zo sterk dat ze niet alleen geen lucht kon krijgen, maar ook haar aderen werden afgeknepen waardoor de bloedtoevoer naar haar hersenen zou worden onderbroken.

Anna wist dat ze bewusteloos zou raken als ze niet binnen vijf seconden aan de wurggreep wist te ontkomen.

Bliksemsnel perste ze tussen haar hals en zijn handen haar duimen omhoog onder zijn pinken. Ze greep de pinken stevig met haar hele hand en rukte – hard – recht naar achteren. De aanvaller uitte een kreet van pijn en de druk werd minder. Van die seconde respijt maakte Anna gebruik om haar lichaam te draaien, zodat ze opzij van hem kwam te staan. Ze tilde het onderbeen op tot het evenwijdig kwam met de grond, strekte haar been en trapte zijwaarts naar zijn knie. Daarbij sperde ze haar mond en keel wijd open, liet haar tanden zien en brulde met alle energie waarover ze beschikte: ‘Kiaaaah!’

Ze raakte hem op de knieschijf, hard, met de hak van haar schoen. Hij viel, maar liet niet direct los en sleurde haar mee. Ze probeerde haar val met haar linkerschouder te breken, maar kon niet voorkomen dat haar hoofd met een behoorlijke klap de straatstenen raakte. Half versuft rolde ze zich opzij om overeind te kunnen krabbelen, maar ze verstijfde toen de tweede aanvaller een vlijmscherp mes tegen haar strottehoofd drukte.

De man bracht zijn gezicht dicht bij het hare. Zijn adem floot tussen zijn tanden en uit zijn blik sprak een mengeling van woede en beestachtige verwachting bij het vooruitzicht haar de keel af te snijden.

Anna had geen angst voor de dood; wèl om op déze manier te moeten sterven.

Plotseling werd zijn gezicht wazig voor haar ogen. Ze verzette zich ertegen, maar voelde alle kracht uit haar wegvloeien. Als in een nevel zag ze overal snel bewegende figuren en toen werd alles donker.

Toen Anna haar ogen weer opende, zag ze een kring van ongeruste gezichten boven zich. Een man met een rond, blozend gezicht boog zich over haar heen en lichtte een voor een haar oogleden op. Daarna voelde hij haar pols. Achter hem herkende ze Clancy.

‘Clancy,’ mompelde ze, ‘wat ben jij soms clumsy.’

‘Wat zei je?’ vroeg de case-officer.

Ze werd boos. ‘Dat je lomp bent, onbeholpen.’ Ze wilde overeind komen om hem ongezouten haar mening over zijn timing te geven, maar door de beweging werd ze weer draaierig. Ze zweeg.

De man met het ronde gezicht hielp haar overeind. ‘Nadat we u hebben behandeld, kunt u zich beter een dagje rustig houden, mevrouw.’

Hij leidde haar naar een auto en ze nam gehoorzaam plaats op de achterbank. Hij kwam naast haar zitten en haalde een injectiespuit en een flesje uit een dokterstas. Ze zag hoe hij de naald door de rubberen stop van het flesje stak en de kleurloze vloeistof opzoog in de injectiespuit.

‘Ik moet Michel bellen,’ mompelde ze. ‘Als hij niets van me hoort, zal hij zich ongerust maken.’

De arts knikte.

Anna keek gefascineerd toe hoe hij de naald in haar ader prikte en de plunjer langzaam omlaag drukte.

Anna draaide zich op haar zij. De pijn aan haar ribben maakte haar wakker. Ze rook de geur van vers gebrande koffie en zonder dat ze haar ogen opende, wist ze dat ze zich in het safe-house van de Firma bevond. De Firma, zo noemden de agenten onder elkaar het Agency, was gevestigd boven een koffiezaak in een groot gebouw in Anderlecht, een voorstad van Brussel. Voorzichtig voelde ze aan de pleister onder haar kin. De wond was gehecht en deed niet veel pijn meer. Ze keek op haar horloge. Het was halfeen en met enige verbazing constateerde ze, dat ze de klok rond had geslapen en ze herinnerde zich niet hoe ze hier terecht was gekomen.

Ze hees zich overeind en ging op de rand van het bed zitten. Op het nachtkastje naast de telefoon lag een tube zalf. Op het doosje had de dokter geschreven: voor kneuzing: 3 x p/d. Haar handtas lag ernaast en haar beautycase en koffer stonden netjes gerangschikt op een bagagerek. Ze haalde haar notitieboekje uit haar handtas en zocht naar het nummer van het Palestine-Meridien Hotel in Bagdad. Intussen nam ze de hoorn van de haak, maar in plaats van de kiestoon kreeg ze de stem van Willy, een van Clancy's medewerkers.

‘Dag Anna, ben je wakker?’ vroeg hij overbodig. ‘Hoe voel je je?’

‘Best, Willy. Zeg, wil je me even een lijn geven?’

‘Een lijn? Eh… waarvoor?’

‘Om te telefoneren, slimmerd. Ik wil het Witte Huis bellen om de president gerust te stellen dat ik nog leef, ondanks jullie geklungel.’

‘Je weet hoe het hier toe gaat, Anna. Ik zal het aan Clancy moeten vragen.’

Ze liep naar de badkamer en bekeek zichzelf in de spiegel. Een blauwe vlek, groot als een soepbord, tekende zich af in haar zij, onder haar rechterborst. Een wonder dat ze het er zonder iets te breken had afgebracht. Ze douchte en smeerde zalf op de kneuzing. Daarna kleedde ze zich aan. Toen ze haar beha wilde vastmaken, hapte ze naar adem van de pijn. Dan maar geen beha.

Ze was bezig met haar oogschaduw toen er op de deur werd geklopt. Ze riep: ‘Ja’, en Willy bracht een dienblad met croissants, koffiekoeken en een porseleinen pot vol dampende koffie binnen. Ze nam het blad van hem aan en ze zag hoe zijn ogen zich vastpinden op de plaats waar haar tepels door de dunne stof van haar blouse prikten.

‘Hoe zit het met die telefoonlijn, Willy?’

Hij slikte. ‘Goed. Maar Clancy zegt dat je het niet te lang mag maken.’ Hij vertrok met een laatste verlangende blik naar haar blouse.

Anna ging op het bed zitten en zette het ontbijt naast zich neer. Het volgende kwartier probeerde ze vruchteloos Bagdad te bellen. Ten einde raad belde ze de centrale en kreeg te horen dat de internationale verbinding met Irak de hele dag gestoord was. Geërgerd bedacht ze dat Clancy dat wel zou hebben geweten vóór hij toestemming had gegeven om met Bagdad te telefoneren.

Toen Anna zijn kamer binnenstapte, stond Clancy op van achter zijn kleine mahoniehouten bureau en kwam haar met uitgestoken hand tegemoet. Ze schudde die, wat verrast door het spontane gebaar, maar haar irritatie van zoeven was nog niet verdwenen.

Major John Clancy de Derde had de leiding van de covert-action die hij ‘Operation Babylon’ had gedoopt. Hij droeg een slecht passend pak dat twee maten te groot leek, een gekleurd overhemd met open kraag en een bril met dubbel focus-glazen. Met een breed gebaar beduidde hij Anna plaats te nemen op de leren tweezitsbank bij het raam. Zelf ging hij op de bank er tegenover zitten.

‘Ik ben blij dat je er zo gezond uitziet,’ zei hij monter.

‘Dat heb ik beslist niet te danken aan jouw beschermende maatregelen,’ antwoordde ze bits. ‘Ik dacht dat met Yusuf was overeengekomen dat jullie ons bescherming zouden bieden.’

De majoor maakte een luchtig gebaar met de hand. ‘M'n mensen stonden aan de verkeerde kant van de straat. Een kleine communicatiestoornis.’

‘Ja, dat wil ik graag geloven. Kon je geen andere omgeving uitkiezen? Zelfs de politie vertoont zich niet in die wijk.’

‘Precies daarom. We wilden het doen voorkomen alsof de mannen die jou volgden door een bende Noordafrikaanse straatrovers werden overvallen.’

Anna bedwong de neiging om tegen hem van leer te trekken. Clancy had net zo goed de twee mannen op de luchthaven door de politie kunnen laten oppakken voor identiteitscontrole. Maar dat was waarschijnlijk te eenvoudig geweest. De werkwijze van de Firma was altijd ingewikkeld. Ze vroeg: ‘Weet je al wie ze waren?’

Hij knikte. ‘Estikhbarat. We vonden het paspoort van de vrouw in jouw handtas. Ze werkten alledrie voor de Iraakse ambassade in Parijs.’

Anna knipperde met de ogen. Het klonk als een doodvonnis. Als de Estikhbarat achter haar aanzat, zouden ze haar vroeg of laat te pakken krijgen.

Het was of Clancy haar gedachten raadde. Hij glimlachte meelevend. ‘Maak je geen zorgen, Anna. We hebben alles onder controle.’ Zijn stem klonk als die van een laborant, die een proefmuis gerust stelt nadat hij haar een injectie met vergif heeft gegeven. Clancy drukte de opnametoets in van een bandrecorder. ‘Ziezo, nu mag je eens haarfijn verslag uitbrengen over wat er allemaal is gebeurd sinds je Moreels hebt ontmoet.’

Anna haalde diep adem voor ze begon te vertellen. Terwijl ze zo nauwkeurig mogelijk verslag deed, realiseerde ze zich hoe diep ze gevoelsmatig betrokken geraakt was bij deze operatie. Er waren te veel kleine details die ze niet vermeldde en die hadden allemaal te maken met Michel.

Toen ze ophield met praten, zat Clancy haar met tegen elkaar gedrukte vingertoppen te bestuderen.

‘Denk je dat Bagdad door heeft dat ik voor jullie werk?’ vroeg ze.

Clancy nam zijn bril af en legde hem voor zich neer op het tafeltje. ‘Niet erg waarschijnlijk. Vermoedelijk werd je uitgewezen omdat ze geen pottekijkers wilden bij de onderhandelingen met Moreels.’

Anna schudde het hoofd. ‘Waarom zouden ze me eerst uitwijzen en daarna in een vreemd land van kant willen maken?’

Clancy zette de bandrecorder af. ‘Kom nou, Anna. Als een Brits onderdaan in Irak iets overkomt, is dat een politieke gebeurtenis. Als dat in Brussel gebeurt, levert dat niet meer op dan een gemengd bericht.’

‘Wat kunnen ze erbij winnen door mij uit de weg te ruimen?’

‘Wie zegt dat ze je wilden vermoorden? Misschien wilden ze je alleen maar gijzelen.’

Anna dacht na. Een gijzeling, daar kon ze inkomen. Daarmee zouden ze Michel helemaal in hun macht hebben.

‘Met Barzad was het wat anders,’ vervolgde Clancy. ‘Die konden ze niet laten gaan. Die wist te veel.’

‘Hoezo, niet laten gaan?’

‘O, ja. Dat weet jij nog niet. Vanochtend werd Barzad op Saddams International Airport gearresteerd.’

Anna schoot overeind. ‘Wat zeg je? Fazoft gearresteerd? En Michel, wat is er met Michel? Je houdt toch niets achter?’

Clancy keek onbewogen. ‘Blijf kalm, Anna. Moreels loopt niet het minste gevaar. Niet zolang Bagdad hem nodig heeft. Pas daarna zullen ze hem liquideren.’

Anna begon door de kamer te ijsberen. Het was een angstwekkende gedachte. ‘Ik moet hem waarschuwen, John. Hij heeft het recht te weten welk gevaar hij loopt.’

‘Néé!’

Ze bleef staan, geschrokken door de onwrikbare toon in Clancy's stem.

‘Waarom niet?’ vroeg ze voorzichtig.

‘Je rol met Moreels is uitgespeeld. Ik wil niet dat je nog contact met hem hebt. Yusuf is het daarmee eens. Hij heeft een andere opdracht voor je.’

‘Maar ik wíl geen andere opdracht,’ zei Anna met een gevoel van wanhoop. ‘Niet nu! Ik kan Michel nu niet in de steek laten. We zijn vrienden geworden. Méér dan vrienden.’

‘Precies daarom,’ viel Clancy haar in de rede. Zijn lippen waren vertrokken tot de kille glimlach die ze van hem kende als hij een besluit had genomen waaraan niet meer te tornen viel. Ooit had Clancy in opdracht van de directeur de negen geboden van het ‘Credo van het Agency’ opgesteld en onder alle medewerkers verspreid. Opoffering van het eigenbelang aan de belangen van het Agency, behoorde tot het eerste gebod. ‘Om te beginnen had ik je nooit mogen toestaan mee naar Bagdad te gaan. In ons beroep kun je je geen sentimentaliteiten permitteren.’

Anna ging met een plof zitten. Wat Clancy bedoelde, was dat Moreels zou worden opgeofferd nadat zijn rol was uitgespeeld. Ze realiseerde zich dat ze, als ze Michel nog wilde helpen, Clancy niet te veel tegen zich in het harnas moest jagen.

‘Wat is dat met die nieuwe opdracht?’ vroeg ze voorzichtig.

‘Letten op Gerald Bull. We willen dat je hem dag en nacht in de gaten houdt.’

Anna sloot de ogen en drukte een hand tegen haar voorhoofd. Het liefst was ze het vertrek uitgestormd. Langzaam opende ze de ogen.

‘Waar is dat voor nodig?’

‘Omdat Yusuf het zo wil. Persoonlijk vond ik het ook overbodig. Het toezicht op Bulls appartement gebeurt elektronisch en is helemaal geautomatiseerd. Maar Yusuf wil dat er iemand ter plaatse is voor het geval er aan de apparatuur iets defect raakt.’

‘Maar waarom ik?’ vroeg Anna weerspannig.

‘Dat is nogal duidelijk. Ik heb niemand anders bij de hand die de talen machtig is waarvan Bull zich afwisselend bedient: Engels, Frans, Arabisch. Het is niet dat we geen vertrouwen hebben in Bull, maar met hem staat of valt deze covop en nu we eenmaal zo ver zijn, kunnen we ons niet veroorloven dat er iets misloopt.’

Ze sputterde tegen. ‘Stel dat Bagdad erachter komt. Ze zullen…’

‘Weten dat je een spionne bent,’ zei Clancy effen. ‘Het is riskant, maar dat er risico's waren, wist je toen je je verbond. Daarom wil ik dat je met Bull aanpapt.’

‘Aanpappen? Hoezo? Toch niet…?’

Clancy begon zijn geduld te verliezen. ‘Luister, Anna. Ik ga 't niet tot in de finesses voor je uittekenen. Je doet het of je doet het niet. Hoe zit het?’

Er heerste een ogenblik een drukkende stilte.

Anna kende Clancy al voldoende om te weten dat ze niet langer dwars kon blijven liggen, want dan zou hij haar in een mum van tijd uit de operatie verwijderen en dan kon ze voor Michel helemaal niets meer doen. Clancy's macht was onbeperkt. Wereldwijd.

‘Goed, John,’ begon ze met een stem die ze zo goed mogelijk in bedwang probeerde te houden, ‘ik zal met Bull aanpappen, zoals je dat zo hoffelijk vraagt. Maar als je denkt dat ik met hem in bed kruip, dan vergis je je.’

Clancy keek geschokt. ‘Zeg, pas op je woorden!’

‘Jawel. Daar komt nog bij, dat Bull weet dat ik met Michel een relatie had. De dag van onze aankomst in Bagdad hebben we met ons allen gedineerd.’

‘Doctor Bull is zoals alle geniale wetenschappers geobsedeerd door het verleggen van de menselijke grenzen, maar in het leven van alledag is hij de vermoorde onschuld. Hij zal zijn hoofd niet breken over de reden waarom je Moreels hebt laten vallen. Integendeel. Hij zal blij zijn dat iemand in zijn woning over zijn veiligheid waakt. In zijn kantoor heeft hij zijn eigen bewaker.’ Clancy pakte zijn bril van de tafel en balanceerde ermee tussen duim en wijsvinger. Toen hij voortging, klonk zijn stem als een ultimatum. ‘Als het niet naar je zin is, vraag ik Langley om een vervanger.’

‘Nee, nee,’ zei Anna vlug. ‘Het zit wel goed. Misschien is het zo nog het beste.’

Majoor Clancy zette zijn bril op en bestudeerde haar gezicht, alsof hij probeerde uit te maken in hoeverre ze het meende. ‘Goed,’ zei hij tenslotte. ‘Rust vandaag nog wat uit. Vanavond komt de dokter nog eens bij je langs. Als je in orde bent, kun je morgen starten.’ Hij stond op. ‘Zo, Anna, je zult me nu toch moeten excuseren, ik moet vanmiddag nog naar Londen. Deze kwestie is afgedaan. Ach ja. Een ogenblikje.’ Hij liep naar een grote safe in de hoek en morrelde aan het cijferslot.

Anna staarde naar de grond. Ze hoorde het zuigende geluid van de safedeur die geopend en weer gesloten werd. Ze keek op. Clancy legde een plat leren koffertje op de tafel. Hij legde er een gedrukt formuliertje bovenop. ‘Hier aftekenen,’ zei hij.

Zwijgend tekende ze het ontvangstbewijs. Daarna stond ze op. Ze waagde nog een laatste poging. ‘Wat moet Michel denken, als hij niets meer van me hoort. Hij zal hemel en aarde bewegen. Misschien gaat hij wel naar de politie.’

Clancy knikte. ‘Daar zegje wat. Goed. Schrijf hem een briefje dat je het beter vindt ermee op te houden. Verzin maar wat. Wat schrijven vrouwen in zo'n geval eigenlijk?’

‘Ja,’ zei Anna. ‘Wat eigenlijk?’

Terug in haar kamer opende ze het koffertje. Ze staarde naar het wapen. Het was een Glock 17/2, een terroristenwapen van een speciale, slagvaste kunststof, dat onopgemerkt meegenomen kon worden in vliegtuigen. Het woog maar 620 gram, had een capaciteit van zeventien patronen en functioneerde met dodelijke precisie met 7.65 mm parabellummunitie. Naast het pistool lagen een extra magazijn en een geluiddemper.

Anna kende de vuurkracht van het wapen en wist hoe ze ermee om moest gaan. Tegelijkertijd besefte ze hoe weinig ze ermee zou kunnen uitrichten als de Iraakse geheime diensten het op haar leven of dat van Michel gemunt hadden.

Als een gekooid dier liep ze heen en weer door de kamer. Na enige tijd kwam ze tot rust. Ze schudde haar beautycase leeg en vond het doosje met de vulpen van Fazoft. Ze staarde naar de inscriptie en voelde een golf van medelijden voor Michels vriend. Tenslotte ging ze aan tafel zitten en begon te schrijven.