BIECHT VAN EEN HARTENBREKER
En hij begon te vertellen.
'Het is één verhaal, maar met twee vrouwen. De eerste was nog echt een meisje. Ze kwam tot mijn elleboog, flinterdun en broos. Nou ja, ze zijn geen zeldzaamheid.
Het was aan het eind van een vier jaar durende wereldreis. Ik was begonnen in Europa en eindigde aan het eind van de wereld, in Japan. Ik had heel wat gezien. Ik zal niet zeggen "van alles en nog wat", ik zeg liever "van iedereen en nog iemand", dat klopt beter.
In Nagasaki, en later in Yokohama, keek ik mijn ogen uit naar de geisha's daar en de dioro - dat zijn hun hoeren. En toen ik me al opmaakte verder te varen, in Japan nergens in geïnteresseerd was geraakt, zag ik in het huis van een ambtenaar daar diens jongste dochter. En ze keek me zo aan met haar smalle oogjes - alsof ze naar een roofdierachtige gorilla keek, wat mijn eeuwige hartstocht deed ontvlammen. Dat is nog eens interessant, dacht ik.
Het meisje had een strenge opvoeding genoten, die van een samoerai, was twee keer zo klein als ik en bijna vier keer zo jong, ik was in haar ogen een harig monster en ook nog eens beroofd van mijn voornaamste wapen, mijn taal - we konden op geen enkele manier met elkaar communiceren, in geen enkele taal. Welnu, ik bleef in Tokio hangen, kwam vaker bij die ambtenaar over de vloer. We werden vrienden. Ik zet een boom op over politiek, drink koffie met likeur en kijk aandachtig naar dat dochtertje. Zo te zien kwam ze net onder de mensen - ze was nog heel schuw. Ik denk: hoe vind ik het sleuteltje op dat lakdoosje?
Geen nood, ik vond het. De ervaring iemand te negeren was er, als ook de kennis van het vrouwenhart.
Ik kon niet op de gewone manier bij haar in de smaak vallen, ik leek wel heel weinig op de mannen die ze gewend was te zien. Ik kon dus inspelen op het gebrek aan overeenkomst. Mamaatje zei me eens, als grapje, dat haar dochtertje me vergeleek met een beer, ze zou gezegd hebben dat ik wel heel groot was en bakkebaarden had.
Wel, dan maar een beer.
In de haven kocht ik van zeelui een levend berenjong - bruin, Siberisch - en nam dat als cadeau voor haar mee. Dan kon ze een beetje wennen aan harig. Het was een geweldig beestje, guitig, vriendelijk. Mijn kleine Japanse was van de ochtend tot de avond met hem aan het spelen. Ze hield heel erg van hem: ze aaide hem, kuste hem, hij likte haar met zijn tong. Uitstekend, dacht ik. Ze gaat van dat beest houden, dan zal ze dus ook van mij houden.
Ze ging de schenker inderdaad met andere ogen bezien, zonder beduchtheid, met nieuwsgierigheid. Alsof ze me met haar lieveling vergeleek. Ik ging met opzet een beetje waggelend lopen, kamde mijn bakkebaarden zo volumineus mogelijk op, maakte mijn stem luider.
Zo waren we al vrienden geworden. Ze noemde mij Kumatian, "beer" in hun taal.
De rest laat zich raden. Het gebruikelijke werk - het kleine meisje is geil van ledigheid, van lichamelijke bloei. Ze wil iets nieuws, iets onbeproefds, iets ongewoons. En dan is daar die exotische vreemdeling. Hij laat allerhande onderhoudende dingetjes zien, uit de hele wereld meegenomen. Prentbriefkaarten met Parijs en Petersburg, wolkenkrabbers in Chicago. Maar vooral, na de vacht van het kleine beertje was ze lichamelijk ook niet langer vies van me. Soms pakte ze mijn hand, soms streelde ze mijn snor - ze was nieuwsgierig. En de nieuwsgierigheid van een jonge maagd, dat is een ontvlambaar goedje.
Nou ja, ik zal niet in bijzonderheden treden, dat is niet interessant. De grootste moeilijkheid had gelegen in het feit hoe ik met haar, om het wetenschappelijk uit te drukken, in één biologisch veld kon komen waarbinnen kruising mogelijk was. Toen we echter niet langer het Japanse meisje en de overzeese beer waren, maar een onschuldige maagd en een ervaren man, toen kwam het inmiddels alledaagse, het vele malen eerder door mij verwezenlijkte. Kortom, toen we uit Japan wegvoeren, had ik het Japanse ding bij me - ze had er zelf om gesmeekt. De ouders zijn er denkelijk nooit achter gekomen waar hun dochter gebleven was. Tot Vladivostok hield ik erg van haar. Daarna, toen we met het spoor reisden, ook. Maar midden in Siberië begon haar kinderlijke hartstocht me een beetje te vervelen. Je kon immers nergens een woord over wisselen. Terwijl zij alleen maar heftiger in liefde ontstak. Het gebeurde wel dat ik 's nachts wakker werd en dat ze me met haar spleetogen aan lag te staren. Bij vrouwen laait de liefde het hoogst op als ze bij jou een beginnende bekoeling voelen, dat is welbekend.
Toen we Piter binnenreden, kon ik haar niet meer luchten of zien. Ik brak me het hoofd over de vraag hoe ik haar kon dumpen. Terug naar haar ouders? Maar dat waren geen gewone papan en maman, maar samoerai. Straks maakten ze het kind nog af, dat vond ik sneu. Waar moest ik haar laten? Ze kende geen andere taal dan dat vogelgekwetter van haar. Een afkoopsom geven? Die zou ze niet aanpakken en ze zou me ook niet met rust laten, ze was heel klef. Ze kon niets, behalve wat ik haar in de kajuit en de coupé zo ijverig had geleerd.
Vanuit deze gedachte werd ook de oplossing geboren. Ik had van een medereiziger uit de trein gehoord dat er tijdens mijn afwezigheid in Petersburg een nieuwe instelling was gekomen, van ene madame Pozdnjajeva. Een fashionable bordeel, met juffers uit tal van landen: je had er Italiaantjes, en Turkse meisjes, en negerinnen, en Annamitische meiden - wat je maar wilde. Een groot succes onder de Petersburgers.
Ik maakte kennis met Pozdnjajeva. Overtuigde me ervan dat de meisjes goed behandeld werden. De bazin zei dat ze een deel van de verdiensten voor iedereen op de bank zette, op een speciale rekening. De volgende morgen gaf ik mijn kleine ding aan de bazin, van hand tot hand. Als beginnetje legde ik op haar naam duizend roebel in.
De kleine Japanse heeft echter geen plezier gehad van het geld. Toen ze begreep waar ze heen was gebracht en dat ik niet van plan was haar terug te nemen, sprong ze met haar hoofd naar beneden uit het raam, op het wegdek. Ze spartelde nog een beetje, als een vis op het droge en bleef toen stil liggen.
Ik was natuurlijk bedroefd toen ik het hoorde, maar ook weer niet zo heel erg, omdat ik op dat moment al door een nieuw doel in beslag werd genomen, het meest onbereikbare van allemaal. Dat doel was niemand minder dan diezelfde madame Pozdnjajeva, de eigenares van de instelling. Toen ik met haar over mijn Japanse onderhandelde, had ze grote indruk op me gemaakt. Ze was niet zo jong meer, een jaar of veertig, maar een strakke, zich onberispelijk verzorgende vrouw en, dat kon je aan haar ogen wel zien, een die alles wel gezien had. Ze keek dwars door iedere man heen en vond ze allemaal geen stuiver waard. Haar hart was van steen, haar ziel een asbak, haar geest een rekenmachientje. Ik keek naar het vervaarlijke persoontje en raakte van lieverlee in vuur en vlam. Er hadden allerhande vrouwen van me gehouden, maar zo'n kille, wrede nog nooit. Of zou ze helemaal niet tot liefde in staat zijn? Des te aanlokkelijker in de as te poken, een niet helemaal uitgedoofd kooltje op te sporen en dat behoedzaam, heel stilletjes, aan te blazen en tot een alverterend vuur op te laten vlammen. Als dat lukte, zou het een werkelijk herculische daad zijn.
Het beleg van dit Troje kostte me maanden. Om te beginnen moest ze, zo redeneerde ik, met andere ogen naar mij dan naar andere mannen kijken. Onze soort viel voor mevrouw Pozdnjajeva in twee categorieën uiteen: mannen aan wie je door hun leeftijd, armoede of ziekte niets kon verdienen, en mannen die konden en wilden betalen voor hun ontucht. De eersten bestonden voor haar helemaal niet, de tweeden verachtte ze en haalde ze genadeloos het vel over de oren. Zoals ik later ontdekte, was ze ook niet vies van chantage - ze had in haar instelling allerhande vernuftige installaties om te spioneren en te fotograferen. Ik moest dus een plaats tussen de twee categorieën mannen innemen: ze mocht wel aan me verdienen, maar ik hoefde geen betaalde liefde. En verder was het zo dat zulke vrouwen, die door de wol geverfd zijn en alles op eigen kracht bereikt hebben, heel gevoelig zijn voor subtiele vleierijen.
En ik begon haar hol bijna dagelijks met mijn bezoek te vereren. Maar ik ging niet naar de juffers, ik bleef bij de eigenares zitten, voerde intelligente, cynische gesprekken in een geest die haar kon bevallen. En elke keer liet ik geld achter - royaal, tweemaal zo veel als het heersende tarief.
Ze raakte de kluts kwijt. Ze kon me maar niet bij een bepaalde categorie mannen indelen. Later verbeeldde ze zich dat ik verliefd op haar was en voelde nog grotere minachting voor mij dan voor haar andere klanten. Op een keer zegt ze zo lachend: "Waarom zit u toch sentimenteel te doen? Ik verbaas me over u. U lijkt niet zo schuchter. Ik ben goddank niet een of andere ingénue. Als u met me naar bed wilt, moet u het maar zeggen. U hebt zo veel geld te veel betaald dat ik u alleen al uit beleefdheid niet kan weigeren." Ik bedankte beleefd, nam de uitnodiging aan en we begaven ons naar de slaapkamer.
Het werd een eigenaardig rendez-vous: we wilden allebei indruk maken met onze bedrevenheid en we waren allebei kil. Zij omdat ze allang helemaal was opgebrand. Ik omdat ik iets anders van haar nodig had. Op het eind zei ze, helemaal doodop: "Ik begrijp u niet." En dat was de eerste stap naar de overwinning. Ik bleef haar daarna opzoeken, maar ik deed niet mijn best in de slaapkamer te komen, en ze nodigde me er ook niet uit. Ze nam me goed op, staarde me aan, alsof ze iets wilde terugvinden wat ze allang was vergeten.
Ik begon haar van lieverlee naar haar verleden te vragen. Niet naar haar verleden als vrouw, godbewaarme. Naar haar kindertijd, naar haar ouders, naar haar vriendinnen van het gymnasium. Ze moest zich een andere tijd herinneren, toen ze nog een ziel had gehad en haar gevoelens niet waren afgestorven. Madame Pozdnjajeva antwoordde eerst kortaf, met tegenzin, maar allengs werd ze spraakzamer - ik hoefde alleen maar te luisteren. En als ik iets goed kan, is het wel luisteren.
Zo had ik de tweede horde genomen, haar vertrouwen gewonnen, en dat was op zich al geen geringe prestatie. En toen ze mij voor de tweede keer in haar boudoir uitnodigde, een paar weken later, toen gedroeg ze zich heel anders, zonder mechanische trucjes. Aan het eind moest ze opeens helemaal huilen. Ze was zelf verschrikkelijk verbaasd, zei dat ze dertien jaar lang geen traan had kunnen plengen, en dan dit.
Zo'n liefde als Pozdnjajeva me schonk, had ik nooit eerder gekend. Alsof er een dam doorbrak en ik door de stroom weer opgenomen en meegevoerd werd. Het was echt een wonder - om een dode ziel tot leven te zien komen. Alsof in een kurkdroge woestijn uit het zand, uit de gebarsten aarde, opeens zuivere bronnen opspoten, weelderig gras tevoorschijn kroop en bloemen van ongehoorde schoonheid opengingen.
Ze sloot haar bordeel. Het geld dat ze met haar koppelarij had vergaard, gaf ze aan de meisjes en ze liet hen de wijde wereld in trekken. Ze vernietigde haar onheilspellende fotocollectie. En zelf veranderde ze zo dat ze niet meer te herkennen was. Ze werd jonger, frisser - nou ja, gewoon een klein meisje. Ze liep de hele dag'
maar te zingen en te lachen. En het is waar, ze huilde ook vaak, maar zonder bitterheid - het waren gewoon de jarenlang ongebruikte tranen die eruit kwamen. En ik hield van haar. Ik kon maar geen genoeg krijgen van het werk van mijn handen.
Een maand was ik blij, twee.
De derde was ik het blij zijn moe.
Op een ochtend - ze lag nog te slapen - ging ik het huis uit, nam een rijtuig en reed naar het station. Ik vertrok naar Parijs. En liet voor haar een briefje achter: het huis was tot het eind van het jaar betaald, er zat geld in het kistje, vergeef me en toedeloe. Later werd me verteld dat ze, toen ze eenmaal wakker was geworden en het briefje had gelezen, met alleen haar hemd aan het huis uit was gevlogen, weggerend en niet meer teruggekeerd. Na een maand kwam ik uit het buitenland terug, het was al winter. Ik huurde een woning, ging leven naar mijn oude gewoonte, maar er was al iets in mij gaande, ik beleefde geen vreugde meer aan mijn gebruikelijke lolletjes.
En op een keer reed ik over de Ligovka naar een villa buiten de stad en zag haar aan de kant van de weg, in een greppel, Pozdnjajeva - smerig, schurftig, met grijze haren, bijna zonder tanden. Ze zag me niet omdat ze er stomdronken bij lag.
Dat was de druppel die de onzichtbare beker deed overlopen. Ik begon te rillen, het koude zweet brak me uit, ik zag de gapende hel voor me. Ik werd doodsbang en schaamde me diep.
Ik liet de zwerfster oprapen, in een goede kamer onderbrengen. Ik ging naar haar toe, vroeg haar om vergeving. Maar mijn oude geliefde was weer veranderd. Ze kende geen liefde meer, alleen woede en geldzucht. De bloeiende tuin was verdord, de wonderbron opgedroogd. En ik begreep dat de ergste wandaad niet eens het doden van een levende ziel was geweest, maar het tot leven wekken van een dode ziel om die vervolgens opnieuw, ditmaal voorgoed, te vernietigen.
Ik liet mijn hele vermogen op de ongelukkige overschrijven, ging in het klooster om mezelf uit mijn scherven aan elkaar te lijmen en me van mijn vuil te reinigen. Dat is mijn hele geschiedenis. Zeg me, mijn zuster, is er vergeving voor mijn misdaden of niet?'
Polina Andrejevna zweeg, geschokt door het verhaal.
'Dat weet God alleen ...' zei ze ontwijkend, zonder de berouwvolle zondaar aan te kijken.
'God vergeeft me wel. Dat weet ik. En heeft dat misschien al gedaan', zei Izraïl ongeduldig. 'Maar jij, de vrouw, moet zeggen of jij me kunt vergeven. Alleen de waarheid!'
Ze probeerde eronderuit te komen: 'Doet mijn vergeving ertoe? U hebt mij immers geen kwaad gedaan.'
'Zeer', zei de prior ferm, als over iets waar hij lang over had nagedacht. 'Als jij me vergeeft, zouden zij dat ook hebben gedaan.'
Polina Andrejevna wilde wel woorden van troost tot hem spreken, maar kon het niet. Dat wil zeggen, het zou wel ontzettend makkelijk zijn geweest die uit te spreken, maar ze wist: de starets zou voelen dat ze niet oprecht waren en dat zou de zaak alleen maar erger maken.
Door het stilzwijgen betrok het gezicht van de kluizenaar. Hij zei zacht: 'Ik wist het ...' Hij legde zijn hand op de schouder van de zittende vrouw. 'Sta op. Ga heen. Keer terug naar de wereld. Je mag hier niet zijn. En dan wil ik me ook nog verontschuldigen. Ik heb je immers met opzet hierheen gelokt, naar de kluizenarij. Niet om Feognost en niet om Ilari. Dat is gebeuzel, wie de moord gepleegd heeft, waarom hij die gepleegd heeft. God zal ieder vergelden naar zijn daden, en niet één daad, goed of slecht, zal zonder vergelding blijven. En deze geheimzinnige, meeslepende woorden heb ik je gezegd omdat ik voor mijn dood nog eenmaal de Vrouw wilde zien en haar vergeving wilde vragen ... Die heb ik gevraagd en niet gekregen. Het zij zo. Ga maar.'
En hij kon niet wachten tot zijn gaste vertrok, hem in eenzaamheid achterliet - hij begon haar naar de deur te duwen. Toen ze op de galerij stond, hoorde mevrouw Lisitsyna weer het nauwelijks waarneembare, weerzinwekkende geknars.
'Wat is dat?' vroeg ze, met een huivering. 'Vleermuizen?'
Izraïl antwoordde onverschillig: 'Vleermuizen zitten hier niet. En wat er 's nachts in de grot gebeurt, weet ik niet. Het is een plek waar van alles kan gebeuren. Het is immers niet zomaar iets, maar een brok uit de hemelse sferen.'
'Wat?' vroeg Polina Andrejevna verbaasd. 'Een brok uit de hemelse sferen?'
De starets fronste zijn wenkbrauwen, ontstemd zo leek het, dat hij zijn mond voorbij had gepraat.
'Daar mag jij niets van weten. Ga weg. Vertel niemand over wat je hier hebt gezien. Maar dat zul je ook niet, je bent intelligent. Je moet alleen de weg niet kwijtraken. Voor de uitgang moet je naar rechts.'
De deur sloeg dicht en Polina Andrejevna stond in het pikkedonker. Ze stak een kaars aan, luisterde gespannen naar het ondoorgrondelijke geluid. Ze begon te lopen. Zij het niet naar rechts, maar naar links.