DONKERBLAUW, GROEN, GEEL, LICHTGEEL

Al met al was de balans van alle schokkende gebeurtenissen van die nacht en ochtend als volgt: net als de oude vrouw uit het sprookje zat Polina Andrejevna met de brokken.

Met de hoofdzaak, waarvoor ze naar Nieuw Ararat was gekomen, was ze geen steek verder gekomen. En het ergerlijkst van alles was wel dat ze in korte tijd maar liefst tot tweemaal toe met hart en ziel eerst in de ene lezing en toen in de andere geloofd had, en het nog maar te bezien stond welke van de twee bespottelijker was geweest. Nooit eerder was de scherpzinnige zuster Pelagia aan zo veel verwarring ten prooi geweest. Natuurlijk, er was sprake van bijzondere omstandigheden die rustig denkwerk in de weg stonden, maar toch schaamde ze zich, later, met een uitgerust hoofd. De resultaten van het onderzoek naar de Zwarte Monnik waren bedroevend.

Allereerst waren er de mensen die ontijdig omgekomen waren: eerst advocaat Koebovski, die zich letterlijk een beroerte was geschrokken; toen de vrouw van de bakenzetter met haar miskraam; de bakenzetter die de verdrinkingsdood had gekozen; de doodgeschoten Lagrange en ten slotte de arme Aljosja Lentotsjkin. Koebovski was in een dichtgelaste zinken kist per boot afgevoerd; de ongelukkige moeder was met haar ongeboren kleintje in de aarde begraven; Feliks Stanislavovitsj lag in het mortuarium met blokken ijs om zich heen; de lichamen van de drenkelingen waren door duistere onderstromen Joost weet naar waar meegevoerd ... En was de gek geworden Matvej Bentsionovitsj echt beter af?

De volgende dagen bracht mevrouw Lisitsyna, met het lot van Aleksej Stepanovitsj voor ogen (die de verpleeghulpen van Korovin op het hele eiland gezocht hadden, maar al met al niet gevonden hadden), dikwijls een bezoek aan Berditsjevski, maar er was niets wat haar troost kon geven - het ging steeds slechter met de man. Hij herkende zijn bezoekster niet of ze interesseerde hem totaal niet. Ze zaten zwijgend tegenover elkaar. Dan keerde Polina Andrejevna met bezwaard gemoed maar weer huiswaarts. De afschuwelijke nacht vol noodlottige gebeurtenissen was in een complete farce geëindigd. En natuurlijk met een strenge afstraffing van de schuldigen. De eerwaarde degradeerde broeder Iona van kapitein tot stoker en liet hem om te beginnen een maand afkoelen in de lik, op water, brood en gebed.

Dokter Korovin trad niet minder streng op tegen zijn pupillen. Lidia Jevgenjevna kreeg het verbod (eveneens voor een volle maand) poeder, parfum en pommade te gebruiken, en zwart te dragen.

De acteur Terpsichorov kreeg huisarrest met één enkel boek, eveneens een werk van Fjodor Dostojevski, maar onschuldig, de novelle Arme mensen -opdat hij zijn gevaarlijke rol van 'burger van het kanton Uri' zou vergeten en zou warmlopen voor het voorbeeld van de mierzoete en muisstille Makar Devoesjkin. De derde dag bracht Polina Andrejevna de 'gevangene' een bezoek en was getroffen door de verandering die zich aan hem had voltrokken. De gewezen verleider glimlachte haar toe met een zachte, hartelijke glimlach, noemde haar 'duifje' en 'moedertje'. Om eerlijk te zijn was de bezoekster wel wat onthutst door de metamorfose - in zijn oude rol was Terpsichorov heel wat interessanter geweest. Van de overige gebeurtenissen die het vermelden waard zijn, dient de verschijning, in een van de Moskouse kranten van liberale signatuur, te worden aangestipt van een artikel over de wonderen van Nieuw Ararat en de kwade reuk van de kluizenarij op het Bijeiland. Een van de bedevaartgangers moest dat aan de grote klok hebben gehangen. Eerst bleven de door de heilige heremieten uitgesneden bidsnoeren onverkocht in de kloosterwinkel liggen. Vader Vitali deed ze in de uitverkoop door de prijs eerst tot negen roebel negenennegentig te verlagen en vervolgens zelfs tot vier roebel vijfennegentig. Pas toen werden ze verkocht, zij het nog niet allemaal. Een veeg teken. In de stad werd inmiddels openlijk gezegd dat er een doem op de kluizenarij rustte, dat ze een tijdje dicht moest, dat desnoods iedereen de toegang tot het Bijeiland een jaar lang ontzegd moest worden - om eens te zien of de heilige Basiliscus dan niet tot bedaren kwam. Wel was het zo dat de beschermheilige uit zichzelf leek in te binden: hij wandelde niet langer over het water, joeg niemand in de stad de stuipen op het lijf, maar dat kwam mogelijk doordat er louter donkere, maanloze nachten waren.

Wat mevrouw Lisitsyna betreft, zij bracht deze tijd van luwte vrijwel aldoor in diepe overpeinzing door en deed voor het grootste deel niets, 's Morgens vroeg bestudeerde ze in de spiegel uitgebreid haar beschadigde gezicht, om de verandering in de kleur van de bloeduitstorting vast te stellen. De dagen leken allemaal op elkaar en schenen zich alleen daarin te onderscheiden. Voor zichzelf noemde ze ze dan ook zo, naar de kleur. Wel, de eerste van de stille dagen die volgden op de nacht waarin Polina Andrejevna eerst bijna verdronken was en vervolgens bijna onteerd, die telde niet mee - die was er eigenlijk niet geweest, kon je wel zeggen. Na het bad, de massage en de ontspannende injectie sliep de geplaagde vrouw zowat een dag en een nacht en keerde pas de volgende morgen, opgefrist en aangesterkt, in haar pension terug.

Ze bekeek zichzelf in de toiletspiegel. Ze zag dat de afdruk op haar gezicht niet langer paarsblauw zag maar gewoon blauw. Zo noemde ze dus die hele dag.

Op de 'blauwe' dag, rond het middaguur, stak Polina Andrejevna zich in het paviljoen in haar uitmonstering van noviet (die vanaf de avond twee dagen daarvoor met de overige spullen heelhuids op de vloer was blijven liggen), waarbij ze telkens onwillekeurig omkeek naar de sombere silhouetten van de automaten. Van daar begaf het broodmagere, kleine monnikje zich naar de Vastentong - om op de veerman te wachten. Broeder Kleopa verscheen op tijd, klokslag drie uur, en toen hij Pelagi zag, was hij heel blij -niet zozeer vanwege de noviet zelf, als wel om het vooruitzicht van zijn steekpenningen. Hij kwam zelf ter zake en vroeg: 'En, vaar je vandaag nog mee of niet? Mijn hand doet nog steeds pijn.' En hij knipoogde.

Hij kreeg zijn roebeltje, vertelde hoe hij de ochtend daarvoor starets Ilari naar het Bijeiland had gevaren, hoe de twee kluizenaars hun nieuwe medebroeder hadden verwelkomd: de een had hem zwijgend gekust -dat wil zeggen, zijn puntmuts stevig tegen Ilari's puntmuts gedrukt, terwijl de prior luid had uitgeroepen.'

'Uwer zijn de hemelen, Feognost.'

'Waarom "Feognost"?' vroeg Pelagi verbaasd. 'De heilige vader heet toch Ilari?'

'Ik snapte dat zelf eerst ook niet. Ik dacht dat Izraïl helemaal in de bonen was, zich in de namen vergist had. Zijn medekluizenaars hadden zo geheten, Feognost en David. Maar toen ik vader econoom de woorden van de prior doorgaf, met mijn overwegingen daarbij, toen gispte hij mijn gebrek aan eerbied en legde me de betekenis uit. De eerste vier woorden "Uwer zijn de heme'len" zijn reglementair voorgeschreven, die beloven het koninkrijk der hemelen, uit de psalm van Heman. Zo moet de prior van de kluizenarij altijd een nieuwe kluizenaar verwelkomen. Maar het laatste woord is vrij, van hemzelf, en voor kloosteroren bestemd. Vader econoom zei dat de starets ons had laten weten wie van de broeders ten hemel gevaren was. Niet David, dus, maar Feognost.'

Pelagi dacht even na.

'Vader, u bent al heel lang veerman. U hebt waarschijnlijk ook de vorige kluizenaar naar het eiland gebracht?'

'Met Pasen starets David. En daarvoor, vorig jaar met Maria Hemelvaart, starets Feognost. Daarvoor starets Amfilochi, daarvoor Geronti ... Of, wacht eens even, Agapit? Nee, Geronti ... Ik heb heel wat van die pleitbezorgers van ons overgezet, te veel om op te noemen.'

'Zo ontving de prior een nieuwe starets zeker telkens, door mededeling over de ontslapene te doen. Het was u gewoon ontschoten.'

'Er is mij niets ontschoten!' zei broeder Kleopa verbolgen.

'"Uwer zijn de hemelen" herinner ik mij wel, dat had ik eerder gehoord. Maar er werd daarna nooit een naam genoemd. Pas later wordt uit allerlei omhaal duidelijk wie van de kluizenaars zijn ziel aan God heeft teruggegeven. Voor ons levenden zijn het toch al allemaal overledenen, door de broederschap uitgeluid en naar de Afscheidskapel uitgeleid. Izraïl had het niet hoeven zeggen. Kennelijk voelt hij zijn einde naderen, wordt hij week.'

Ze voeren naar het eiland; Kleopa aan de ene riem, Pelagi aan de andere.

Starets Izraïl kwam hun tegemoet, pakte de meegenomen zaken aan, overhandigde de bidsnoeren die de dag daarvoor waren uitgesneden en zei: 'Maakte Davids bange hart troebel.'

Het kwam Pelagi voor dat het laatste woord schijnbaar langzamer en luider werd uitgesproken door de prior, en dat hij daarbij niet Kleopa aankeek, maar diens jonge helper, hoewel, kom daar maar eens achter, door die gaatjes heen.

Ze waren amper weggevaren of de noviet vroeg zachtjes: 'Wat zei hij nu? Ik snap het niet.'

'"Maakte Davids bange hart troebel" - dat gaat over starets David. Kennelijk heeft hij weer last van zijn hart. Zodra David in de kluizenarij werd aangenomen, nam de prior dikwijls uitspraken uit het Eerste boek der Koningen, waar veel over koning David wordt geschreven. Dezelfde naam, dat spaart een extra woord uit. En wat was het laatste woord? "Troebel"? Nou ja, dat moet vader econoom maar oplossen, met zijn knappe kop.'

Dat was de hele 'blauwe' dag. Het heeft geen zin andere gebeurtenissen te memoreren, die waren van wel heel weinig betekenis. De volgende dag was 'groen'. Dat wil zeggen, niet helemaal groen, niet de kleur van een blad, maar eerder van een zeegolf - de bloeduitstorting begon haar felle blauw te verliezen, te verbleken en een tikje groen te kleuren.

Om drie uur duwde Pelagi broeder Kleopa twee halve roebels in handen. Ze voeren af.

De veerman overhandigde de prior medicijnen voor starets David. Izraïl pakte ze aan, wachtte nog op iets. Daarna slaakte hij een diepe zucht en zei iets heel merkwaardigs, het roodharige monnikje daarbij recht aankijkend: 'Wie oren heeft, hore koekoeloes.'

'Wat, wat?' vroeg Pelagi toen de starets weggestrompeld was. Kleopa haalde zijn schouders op.

'"Wie oren heeft, hore" kon ik verstaan -dat is uit Openbaringen, al begrijp ik niet waar het op slaat, maar wat hij er op het laatst aan toevoegde, kon ik niet verstaan. Iets van "koe-koe" of zo. Kennelijk had ik gelijk over Izraïl, vader econoom maakt me voor niets voor onbenul uit. De starets is een beetje van dit.' Hij wees lachend op zijn voorhoofd. 'Koerewiet.'

Naar zijn gefronste wenkbrauwen te oordelen was Pelagi een andere mening toegedaan, maar hij ging niet in discussie en zei alleen: 'Morgen varen we weer, goed?'

'Zolang pappies roebeltjes niet uitgeput zijn, vaar je maar een eind weg.'

Toen kwam de 'gele' dag -van groen werd de bloeduitstorting geligDie dag sprak de starets aldus: 'Vredekoker maakt daaruit mengsel - nonfasit.'

'Weer koeterwaals', resumeerde broeder Kleopa. 'Binnenkort gaat hij helemaal op de taal der vogels over. Deze onzin ga ik niet onthouden, ik speld vader econoom wel iets op de mouw.'

'Wacht even, vader', bemoeide Pelagi zich ermee. '"Vredekoker" komt, als ik het wel heb, uit het boek Sirach, de zoon van Jezus. "Vredekoker" is geneesheer, "mengsel" is een medicijn, met een geleerd woord "mixtuur". Alleen wat "nonfasit" betekent, weet ik niet.'

Hij herhaalde tot een paar maal toe: 'nonfasit', 'nonfasit' en zweeg, zei verder geen boe of bah meer tegen de veerman. Bij het afscheid zei hij: 'Tot morgen.'

De volgende morgen was het gezicht van Polina Andrejevna bijna helemaal gefatsoeneerd, had het alleen nog een wat lichtgele weerschijn. Die dag had dezelfde tint - zacht zonnig, met een mistige nevel.

Pelagi popelde zo van ongeduld om zo snel mogelijk bij het Bijeiland te komen dat hij zijn riem steeds sneller doorhaalde, krachtiger roeide dan nodig was, waardoor het bootje met zijn steven de andere kant op draaide. Uiteindelijk kreeg hij voor zijn zinloze ijver van broeder Kleopa een draai om zijn oren en matigde hij zijn vuur.

De prior wachtte aan de waterkant. Dat van die mixtuur leek Pelagi goed te hebben geraden - de starets pakte het flesje aan en knikte. En wat hij tegen de noviet zei was het volgende: 'Wees niet bedroefd, gezond monakoem.'

De noviet knikte, alsof hij verwacht had juist deze woorden te zullen horen.

'Wel, God zij dank, het lijkt erop dat het de zieke beter gaat', zei Kleopa op de terugweg. 'Hoe hij die David noemde -"monakoem". De heilige starets maakt het wel bont ... Hoe is het, kom je morgen weer?' vroeg de veerman aan de die dag merkwaardig zwijgzame knaap.

Deze leek de vraag niet te horen.

Dat moet op de 'lichtgele' dag geweest zijn, want toen brak de laatste dag aan, waarop alles zijn beslag kreeg. Er gebeurden die laatste dag zo veel verschillende dingen dat God mij bijsta het spoor niet bijster te raken of iets over te slaan.