GULLIVER EN DE LILLIPUTTERS

'Kom je nog eens? Komen hoor. Anders heeft hij me zo te pakken. Kom je?' De stem van Aljosja Lentotsjkin, vooral de kinderlijke, van schuchtere hoop vervulde intonatie waarmee het laatste woord was uitgesproken, stond zo duidelijk in zijn geheugen gegrift, kwelde zijn ziel, nu er niets meer aan te doen was, zo dat Pelagi zijn oren dichtstopte. Het hielp niet.

Hij had niet achter de misdadiger aan moeten gaan, maar de arme Aleksej Stepanovitsj moeten redden, aldoor in zijn buurt moeten blijven, hem moeten beschermen, moeten geruststellen. Het was immers duidelijk (dat stond ook in de brief aan Mitrofani) dat de booswicht zijn slachtoffers niet met rust zou laten, hen zou blijven lastigvallen, zou afmaken. Hoe was het mogelijk dat hij in Aljosja's gestamel geen smeekbede om hulp had gehoord?

Nadat hij een tijdje getreurd en zich aldus gekastijd had, stond Pelagi met een zucht van de grond op, sloeg de glassplinters van zijn soutane en aanvaardde de terugtocht.

Korovin moest de volgende morgen maar achter de verdwijning van zijn patiënt komen, via de tuinman. Hij mocht geen tijd verliezen aan overbodige uitleg en het was ook nog maar de vraag welke rol de dokter zelf in de hele geschiedenis speelde. En het had ook geen zin zich nu het hoofd over het gebeurde te breken, het barstte toch al bijna uit zijn voegen, dat arme hoofd. In bed kruipen en slapen, proberen te slapen. Morgen zag hij wel verder. Zuchtend en snikkend bereikte de noviet over de nachtelijke weg de stad. Hij begaf zich naar het paviljoen om van een mannelijke in een vrouwelijke staat terug te keren. Hij had amper zijn kalotje af en zijn soutane uit, trok net de opgevouwen jurk uit de reistas of opeens gebeurde er iets ongelooflijks. Een van de bakbeesten van ijzeren kasten maakte zich op toverachtige wijze van de wand los en kwam recht op Polina Andrejevna af. Ze zat op haar hurken, keek verstijfd tegen het wonder op en had niet eens tijd om echt bang te worden. Terwijl daar toch alle reden toe was. De automaat schermde het lichtvlak van de deur af en mevrouw Lisitsyna zag - nee, geen kast, maar een reusachtig silhouet in zwarte monnikspij. Met haar handen tegen haar hemd gedrukt (afgezien van haar lijfgoed en haar lange damesonderbroek had Polina Andrejevna op dat moment niets aan) zei ze met trillende stem: 'Ik ben niet bang van je! Ik weet dat je geen spook bent, maar een mens!'

En ze deed iets wat ze vast niet gedaan had als ze haar deemoedige nonnendracht had aangehad - ze richtte zich in haar volle lengte op, ging ook nog eens op haar tenen staan en haalde met haar vuist uit naar waar het gezicht van de afschuwelijke verschijning moest zijn, en daarna nog eens en nog eens. Mevrouw Lisitsyna mocht een klein knuistje hebben, het was wel sterk en puntig, maar de stompen hadden geen enkel effect, Polina Andrejevna haalde alleen maar haar kootjes open aan iets stekeligs en hards.

Gigantische klauwen pakten de handen van de vechtersbaas vast en deden die bij elkaar. Eén kolenschop omklemde haar beide smalle polsen, de andere omwond deze met onbeschrijflijke handigheid met een stuk bindgaren. Ook zonder handen gaf Polina Andrejevna zich niet gewonnen - ze begon te trappen, probeerde haar tegenstander tegen de knieën te schoppen en zo mogelijk ook iets hoger. De aanvaller hurkte neer, kwam daarbij veel lager dan de staande dame en bond met een paar snelle bewegingen haar enkels bijeen. Lisitsyna wilde achteruitdeinzen maar kon onmogelijk van haar ene been op haar andere gaan staan en tuimelde op de grond.

Nu kon ze niets anders doen dan haar toevlucht tot het laatste wapen van de vrouw nemen: gaan gillen. Dat had ze misschien beter van begin af aan kunnen doen dan met haar knuistjes zwaaien. Ze deed haar mond zo wijd mogelijk open, om om hulp te roepen -straks liep er een patrouille van vredebewaarders op de kade of waren er gewoon late voorbijgangers, maar een onzichtbare hand stopte haar een grove, weerzinwekkend zure lap tussen de tanden, en bond daar, om te voorkomen dat ze die zou uitspugen, ook nog eens een zakdoek overheen. Toen tilde de krachtpatser zijn hulpeloze gevangene als een veertje op door haar bij haar nek en haar bijeengebonden voeten te pakken, als een soort schaap, en op een uitgespreide juten mat neer te gooien, die Polina Andrejevna nu pas opmerkte. De goed voorbereide snoodaard rolde het lichaam in de mat op en mevrouw Lisitsyna veranderde in een seconde van een ongeklede dame in een vormeloze baal.

Het kreunende, bewegende geheel werd in de lucht getild, over een nek zo breed als een paardenrug gegooid en Polina Andrejevna voelde hoe ze werd weggedragen. Wiegend op de maat van de grote, regelmatige passen probeerde ze eerst nog wel te spartelen, protestgeluiden te maken, maar in haar krappe zak kon ze geen kant op, en ook haar door de prop en het grove jute zakkenlinnen gedempte gekreun zou amper door iemand kunnen worden gehoord.

Algauw voelde ze zich beroerd worden. Van het bloed dat naar haar hoofd stroomde, van het misselijkmakende geschommel, maar vooral van de vervloekte juten mat die haar niet naar behoren liet ademhalen en die vergeven was van stof. Polina Andrejevna wilde niezen, maar kon niet - probeer maar eens te niezen met een prop in je mond!

Het ergst van alles was dat haar ontvoerder schijnbaar van plan was zijn buit naar wijde verten mee te nemen, naar het andere eind van de wereld. Hij bleef maar lopen, zonder eenmaal een rustpauze te nemen, zonder zelfs maar even te blijven staan, en er kwam dan ook geen eind aan de nare reis. De gevangene was bezig haar bewustzijn te verliezen en droomde dat ze het eiland Kanaan al lang achter zich gelaten hadden (omdat er nergens zo veel ruimte was voor zulke afstanden) en dat de reus over het water van het Blauwe Meer wandelde.

Toen mevrouw Lisitsyna door misselijkheid en gebrek aan lucht inmiddels ernstig van plan was het bewustzijn te verliezen, veranderden de voetstappen van de booswicht van dof in knarsend en voegde zich aan het geschommel van het lopen nog eens een extra deining toe, alsof het aardse vasteland zelf in wiegeling kwam. Zou het echt water zijn, schoot het door Polina Andrejevna's in ras tempo verdovende brein. Maar waarom dan dat gekras?

Toen kwam de moeizame reis eindelijk tot een eind. De juten rol werd zonder enige plichtpleging op iets hards gegooid - niet op de kale grond, maar eerder op een houten vloer. Er klonk gerammel, geknars van verroeste scharnieren. Toen werd de gevangene wederom opgetild, niet langer horizontaal echter, maar verticaal, en wel met het hoofd naar beneden. Men liet haar in een gat of kuil zakken -kortom, naar een plaats die veel lager dan de vloer lag. Polina Andrejevna stootte haar hoofd tegen iets hards, waarna de baal werd losgelaten en op iets vlaks plofte. Boven klonk wederom geknars en gekraak en klapte iets van een deur dicht. Ze hoorde het galmende geluid van zich verwijderende voetstappen, alsof iemand op het plafond bonkte, en toen was het stil.

Lisitsyna bleef even liggen luisteren. Ergens vlakbij klotste water, heel veel water. Wat was er nog meer te zeggen over de plaats van opsluiting (naar het gerammel van de deur te oordelen was de gevangene duidelijk ergens opgesloten)? Misschien bevond de plaats zich niet op het droge, maar op iets van een schip, en klotste het water niet zomaar, maar sloeg het tegen de boorden, of misschien wel tegen de aanlegsteiger. Verder ving Polina Andrejevna's ingespannen gehoor een zacht gepiep op dat haar om een of andere reden allerminst beviel. Toen ze haar eerste indrukken vergaard had, ging ze tot handelen over. Allereerst moest ze uit die vermaledijde mat zien te komen. Lisitsyna draaide zich van haar rug op haar zij, vervolgens op haar buik, weer op haar rug -en stootte toen helaas tegen een wand. Ze kon zich niet helemaal bevrijden. Polina Andrejevna lag nog steeds strak ingebakerd, maar de bovenste laag van de jute was afgewikkeld, zodat ze de mogelijkheid had nog twee zintuigen in te schakelen: haar reuk en haar gezichtsvermogen. Aan dat laatste had ze weliswaar niets -behalve het stikdonker konden de ogen van de gevangene niets onderscheiden. Wat haar reukvermogen betrof, de kerker rook naar rot water, oud hout en visschubben. Verder misschien ook nog naar roestig ijzer. Kortom, aanvankelijk werd ze er niet veel wijzer van.

Maar na een minuut of tien, toen haar ogen wat gewend waren, bleek de duisternis ook weer niet zo ondoordringbaar. Het plafond had smalle lange kieren, waardoor een ietsepietsje licht naar binnen viel, allerarmetierigst, weinig meer dan zwart, maar toch. Dankzij deze donkergrijze verlichting kreeg Polina Andrejevna van lieverlee door dat ze in een krap, met planken afgeschoten vertrekje lag - naar alles te oordelen het ruim van een klein vissersbootje (hoe was anders die penetrante schubbenlucht te verklaren?). Het vaartuig leek buitengewoon krakkemikkig. De kieren schemerden niet alleen in het plafond, maar ook hier en daar in de bovenkanten van de boorden. Bij een hoge golf zou zo'n pantserkruiser naar alle waarschijnlijkheid water maken en misschien wel helemaal zinken.

De navigatieperspectieven van het gammele scheepje baarden mevrouw Lisitsyna nu echter veel minder zorgen dan haar eigen lot. Terwijl de zaak, die er toch al beroerd voorstond, onderwijl ook nog eens een onverwachte en uiterst onaangename wending nam.

Het gepiep dat al eerder te horen was geweest, werd sterker en er begon zich een kleine schaduw over de mat voort te bewegen. Gevolgd door een tweede, een derde.

Met van angst wijd opengesperde ogen sloeg de gevangene gade hoe een stoet muizen traag over haar borst naar haar kin liep. De bewoners van het ruim hadden zich waarschijnlijk aanvankelijk verstopt gehouden, maar nu hadden ze toch maar besloten eens op onderzoek uit te gaan, omdat ze wilden begrijpen wat voor gigantisch ding er uit het niets in hun muizenuniversum was verschenen.

Polina Andrejevna was absoluut niet bang uitgevallen, maar de kleine, schichtige en ritselende bewoners van de schemerige onderwereld hadden haar altijd afkeer en een onverklaarbare, mystieke angst ingeboezemd. Zonder haar kluisters zou ze in een ommezien met een gil uit dat walgelijke gat zijn gesprongen. Maar nu zaten er maar twee dingen op: op beschamende en vooral zinloze wijze jammeren en haar hoofd schudden of een beroep op haar verstand doen.

Stel je voor - muizen, hield mevrouw Lisitsyna zichzelf voor. Volkomen ongevaarlijke diertjes. Ze snuffelen wat en gaan weer weg.

Op dat moment herinnerde ze zich de ratten die aan de burgemeester snuffelden en Polina Andrejevna troostte zichzelf in aanvulling daarop met de volgende redenering: muizen zijn geen ratten, ze storten zich niet op mensen, ze bijten niet. Eigenlijk is het wel amusant. Ze zijn ook wezenloos bang, moet je zien - ze kruipen amper, als lilliputters over de vastgebonden Gulliver. Er rolde een druppel koud zweet van haar slaap. De dapperste muis kwam heel dichtbij. Haar ogen waren zozeer aan het duister gewend dat Polina Andrejevna haar bezoek in alle details kon onderscheiden, tot haar korte, afgebeten staartje toe. Het afschuwelijke creatuur kriebelde met zijn snorharen aan de kin van de rationaliste en haar kleine verstand capituleerde meteen. Trappelend met haar hele lijf, en met een gesmoorde kreet, rolde de gevangene zich terug naar het midden van het ruim. Het redde haar van de muizen, maar ze rolde daarmee wel weer haar mat op. Dan maar liever zo, hield Lisitsyna zichzelf voor, luisterend naar het uitzinnige gebonk van haar eigen hart.

Helaas, er gingen geen vijf minuten voorbij of de kleine grijpgrage pootjes trippelden wederom over de jute, pal boven haar hoofd. Polina Andrejevna stelde zich voor wat er zou gebeuren als die met dat korte staartje de rol zou binnendringen en ze rolde zich snel terug naar de wand.

Ze bleef liggen, snoof met haar neusvleugels lucht op. Ze wachtte.

En algauw herhaalde alles zich van voren af aan: gepiep, vervolgens een voorzichtige stoet over haar borst. Weer over de vloer rollen.

Na een tijdje werd het routine. De gevangene gooide de ongenode gasten van zich af door de jute nu eens op te rollen en dan weer af te wikkelen. De muizen leken wel aardigheid te krijgen in het amusante spel en geleidelijk werden de pauzes tussen hun visites korter. Polina Andrejevna kreeg het idee dat ze was veranderd in een trein uit een rekensom die van punt A naar punt B reed en terug, met steeds kortere haltetijden.

Toen er boven (aan dek dus, mocht je aannemen) voetstappen klonken, schrok Lisitsyna niet, maar was ze blij. Wat het ook was, als er maar een eind kwam aan die afschuwelijke wals!

Het waren twee mensen: bij de zware, onbehouwen tred die Polina Andrejevna al eerder had gehoord, had zich een lichtvoetig getrippel gevoegd.

Het luik ging met geraas open en de gevangene kneep haar ogen dicht - zo fel scheen haar het blauwgrijze licht van de nacht toe.