HET MANNENPARADIJS
De woedende blik van de kapitein werd tot op zekere hoogte verklaard toen de Sint-Basiliscus de volgende morgen aanlegde aan de steiger van Nieuw Ararat. Omdat ze op een kruier moest wachten, werd Polina Andrejevna even opgehouden en ging als een van de laatste passagiers van boord. Haar aandacht werd getrokken door een jongedame in het zwart die op de kade ongeduldig op iemand wachtte. Nadat ze de wachtende vrouw aandachtig opgenomen had en enkele bijzonderheden van haar uitmonstering had gesignaleerd (deze was weliswaar zwierig, maar ook een tikje démodé - afgaande op de tijdschriften werden zulke brede hoeden en laarsjes met zilveren knoopjes dat seizoen niet meer gedragen), concludeerde Lisitsyna dat deze dame waarschijnlijk een van de plaatselijke bewoners was. Ze was knap om te zien, alleen wat bleek en de indruk werd ook nog eens verpest door haar te snelle en onaardige blik. De inlandse bekeek de Moskouse adelsvrouw eveneens onderzoekend, waarbij haar blik bleef rusten op de talma en op de rode krullen die onder haar ondeugende pagemutsje uitstaken. Het fraaie gezicht van de onbekende vrouw stond in een boze grimas en ze draaide zich terstond om, met haar blik op zoek naar iemand anders aan boord.
De nieuwsgierige Polina Andrejevna liep een eindje weg, draaide zich om, zette haar bril op en werd voor een dergelijke voorzienigheid beloond met de aanblik van een interessante scène. Broeder Iona kwam naar de loopplank, zag de zwarte dame en bleef als aan de grond genageld staan. De vrouw hoefde hem maar met een kort gebiedend gebaar te wenken of de kapitein stormde in grote sprongen naar de kade. Polina Andrejevna herinnerde zich de kuisheidsgelofte van de kloosterling en schudde haar hoofd. Ze had tijd genoeg om nog een intrigerend detail waar te nemen: op gelijke hoogte gekomen met de inlandse bewoonster draaide Iona alleen maar even zijn hoofd naar haar (het brede grove gezicht van de kapitein was nog roder dan gewoonlijk), zonder te blijven staan - hij beroerde slechts lichtjes haar hand. De met oculairs gewapende ogen van mevrouw Lisitsyna merkten echter op dat er uit de grote hand van de gewezen walvisjager een klein, vierkant papiertje naar de smalle, in grijze suède gestoken handpalm verhuisde -een klein envelopje of opgevouwen briefje. Ach, arme meid, verzuchtte Polina Andrejevna en ze liep verder, met belangstelling de heilige stad opnemend.
Gelukkig zat het de bedevaartgangster uitzonderlijk mee met het weer. Een flauw zonnetje bescheen met melancholieke weldadigheid de gouden toppen van kerken en klokkentorens, de witte kloostermuren en de kleurige daken van de burgerhuizen. Wat de pas aangekomen vrouw het meest beviel was het feit dat de felle herfstkleuren in Nieuw Ararat nog geenszins gedoofd waren: de bomen waren in geel, bruin en rood getooid en ook de lucht oogde helemaal niet novemberachtig flets, maar blauw. En dat terwijl in het veel zuidelijker gelegen Zavolzjsk de bladeren allang gevallen waren en de plassen 's morgens met een smerig ijskorstje bedekt waren.
Polina Andrejevna herinnerde zich hoe de helper van de kapitein in de stuurhut gewag had gemaakt van een bijzonder soort 'microklimaat', dat verklaard werd door de grillen van de warme stromen en vanzelfsprekend door Gods goedgunstigheid jegens deze door hem gebenedijde plaatsen.
De reizigster was nog niet bij haar hotel aangekomen of ze had inmiddels alle ongewone dingen van Nieuw Ararat in zich opgenomen en zich een eerste indruk van de merkwaardige stad gevormd.
Nieuw Ararat scheen Lisitsyna een geweldig stadje toe, rationeel aangelegd, maar tegelijkertijd een beetje armetierig. Niet waar het de aanleg van de straten betrof of de karigheid van de bouwwerken - daarmee was alles juist dik in orde: degelijke panden, voor het merendeel van steen, de godshuizen talrijk en pompeus, zij het wel heel gedrongen, zonder een zielverheffende hemelse gerichtheid, terwijl de straten helemaal een genot waren om te zien - geen stofje, geen plasje. Polina Andrejevna noemde de stad 'armetierig' omdat ze haar wel heel vreugdeloos toescheen, wat ze niet verwacht had van een klooster dat dicht bij God stond. Een tijdje later kwam de bedevaartgangster ook achter de reden van deze misdeeldheid. Maar dat gebeurde pas nadat vrouw Lisitsyna haar intrek in haar hotel had genomen. Het eerste wat ze daar deed was verklaren dat ze vader overste beslist een offerande van vijfhonderd roebel wilde overhandigen - en ze kon meteen diezelfde dag op audiëntie komen. De bevolking van De onbevlekte maagd, het personeel incluis, bestond uit louter vrouwen, waardoor de geborduurde gordijntjes, de poeljes, de kussentjes en de met kleden bedekte bankjes in de aankleding van de kamers overheersten - de hele zoetelijkheid zinde de nieuwe bewoonster, gewend aan de eenvoud van de kloostercel, allerminst. En toen ze uit het vrouwenparadijs weer op straat terugkeerde, maakte het contrast dat Polina Andrejevna opeens begreep wat er aan de stad als geheel schortte.
Deze liet zich ook als een soort voorafschaduwing van de hemel kennen, maar dan geen vrouwen-, maar een mannenhemel. Alles werd hier door mannen bestierd, ze maakten en bouwden alles naar hun inzichten, zonder rekening te houden met hun vrouwen, dochters of zusters, en daardoor had de stad iets van een gardekazerne gekregen: geometrisch juist, keurig aangeharkt, gelikt zelfs, maar je zou er niet willen wonen.
Toen ze deze ontdekking had gedaan, keek Lisitsyna met verdubbelde nieuwsgierigheid om zich heen. Zulke onderkomens zouden mannen dus voor zichzelf bouwen als ze helemaal hun gang konden gaan! Bidden, met een bezem vegen, lange baarden laten groeien en in de pas lopen (Polina Andrejevna kwam een peloton van de 'vredebewaarders' van het klooster tegen). En toen kreeg ze medelijden met iedereen: met Nieuw Ararat, met de mannen, met de vrouwen. Maar toch meer met de mannen dan met de vrouwen, omdat die laatsten het nog een beetje zonder de eersten konden stellen, terwijl mannen duidelijk verloren waren als ze aan hun lot werden overgelaten. Ze zouden verwilderen en de beest gaan uithangen of tot zulke levenloze dorheid vervallen. Je wist niet wat erger was.