EEN LANGEAFSTANDSLOOP

Het waren de handen van de monnik die Polina Andrejevna in het oog sprongen. Zelfverzekerd en zonder haast stroopten ze de mouwen van zijn pij op. De betekenis van het gebaar was zo overduidelijk dat de nieuw herrezene meteen ophield de welriekende geur van het leven in te ademen en het voorbeeld van haar schichtige vriendje in het ongeluk volgde en zo snel ze kon naar de loopplank sprintte. Ze holde over de wankele plank naar het droge, dook onder de wijd uitgestoken arm van de kapitein door en liep zo hard ze kon over het kiezelstrand, over de stenen en daarna over het paadje naar waar volgens haar berekening de stad lag.

Toen ze omkeek zag ze dat Iona zwaar met zijn laarzen stampend achter haar aan kloste. Maar hoe zou hij de snelvoetige loopster kunnen inhalen! Bovendien was een lange pij één ding, maar de ultralichte, geen enkele beweging belemmerende lange damesonderbroek iets heel anders. Het leed geen enkele twijfel dat als er nu een olympische wedstrijd was gehouden, dat nieuwmodische Europese tijdverdrijf, de medaille voor hardlopen niet aan de achtervolger zou zijn toegevallen, maar aan zijn gemankeerde slachtoffer. Mevrouw Lisitsyna nam twintig passen voorsprong, vervolgens vijftig, honderd. Ze kon het gestamp al bijna niet meer horen. Maar elke keer als ze omkeek zag ze de koppige kapitein nog steeds hollen, almaar hollen en niet aan opgeven denken. Het pad was volkomen verlaten, aan weerszijden strekten zich naakte weiden uit - er stond niet één huis, er stonden slechts lage bedrijfsgebouwtjes - donker, onbewoond. Ze kon nergens anders op vertrouwen dan op haar eigen benen.

Haar voeten zetten zich voorbeeldig tegen de veerkrachtige aarde af: een-twee-drie-vier-inademen, een-twee-drie-vier-uitademen, maar het was wel zo dat haar armen haar hoe langer hoe meer in de weg zaten. Volgens de Engelse sportwetenschap veronderstelde een juiste hardloophouding een gespiegelde armzwaai, de energetische deelname van ellebogen en schouders, maar wat voor armzwaai kon ze maken, wat konden haar armen doen als haar geboeide polsen tegen haar borst waren gedrukt?

Toen het pad gaandeweg omhoog begon te lopen, raakte ze langzaam buiten adem. Tegen alle voorschriften in ademde Polina Andrejevna zowel door haar mond als door haar neus, en dan niet van de vierde op de vijfde pas, maar hoe het uitkwam. Een paar keer struikelde ze bijna en kon ze nog net op de been blijven. De stampende laarzen kwamen geleidelijk dichterbij en Lisitsyna herinnerde zich dat de gloednieuwe olympische paragraaf niet alleen voorzag in de sprint, dat wil zeggen het hardlopen ovef kleine afstand, maar ook in het stayerswerk, in een wedstrijd over grote afstand. Het leek erop dat in de duurloop de overwinning eerder aan broeder Iona zou toevallen.

De mist loste op en het ochtendgloren won stilletjes aan kracht, zodat duidelijk werd welke afstand ze nog precies moest overwinnen. Links, op een werst, zo niet anderhalf, grauwde slaperig de stad met zijn klokkentorens. Dat zou Polina Andrejevna, aan het eind van haar krachten gekomen, met geen mogelijkheid meer halen; haar enige hoop was dat ze iemand tegenkwam die haar zou redden. En als ze nu niemand tegenkwam?

Rechts, op niet meer dan driehonderd passen, stak op een rots een eenzaam wit torentje af, zo te zien een vuurtoren. Daar zou toch iemand moeten zijn!

Half hollend, half lopend, haastte ze zich hijgend naar het smalle stenen bouwwerk. Ze zou moeten roepen, om hulp moeten roepen, maar daar had ze geen kracht meer voor. Pas toen ze vlak bij de vuurtoren was, zag Lisitsyna dat de raampjes kruiselings dichtgetimmerd waren, dat de binnenplaats met grijsbruin gras begroeid was en de schutting half ingestort. De vuurtoren was verlaten, onbewoond!

Ze holde nog een klein stukje door - zonder enige zin, gewoon door haar snelheid. Ze struikelde over een kleine verhoging en viel pardoes voor de scheef hangende deur van de poort. Ze had geen kracht overeind te komen, en wat had het ook voor zin? In plaats daarvan steunde ze op haar ellebogen, gooide ze haar hoofd in haar nek en begon te schreeuwen. Niet om hulp (wie zou haar hier horen?), maar uit wanhoop. Hier ben ik, Heer, de non Pelagia, voor de wereld Polina Lisitsyna. Ik ben er geweest!

Toen ze haar angst had afgeworpen, wendde ze zich tot het naderende gestamp.

De kapitein hijgde niet zo van zijn achtervolging, alleen was zijn tronie nog roder geworden.

Met haar handen tegen haar borst gedrukt (het was net alsof ze om hulp smeekte) vroeg Polina Andrejevna aangedaan: 'Broeder Iona! Wat heb ik u misdaan? Ik ben uw zuster in Christus! Stort een levende ziel niet in het verderf!'

Ze dacht dat hij geen antwoord zou geven.

Maar de monnik bleef boven de liggende vrouw staan, veegde met zijn mouw zijn voorhoofd af en baste: 'Ik heb mijn eigen ziel al in het verderf gestort, wat moet ik dan voor medelijden met die van iemand anders hebben?'

Hij keek om zich heen, raapte uit de berm een grote geribbelde steen op en tilde die boven zijn hoofd. Mevrouw Lisitsyna kneep haar ogen niet dicht, keek omhoog. Niet naar haar moordenaar, maar naar de hemel. Deze was somber, streng, maar vervuld van licht.

'Hé, beste man!' klonk plotseling een welluidende, rustige stem.

Polina Andrejevna, inmiddels verzoend met het feit dat haar roodharige hoofd zo meteen aan diggelen zou gaan, staarde Iona verbaasd aan. Terwijl hij de straatklinker nog steeds boven zijn hoofd hield, draaide hij zich om in de richting van de vuurtoren. En inderdaad, de stem klonk van die kant.

De deur van de toren, die eerder dicht was geweest, stond wagenwijd open. Op het lage stoepje stond een deftige heer in een zijden kamerjas met kwastjes, op fraai bewerkte Perzische muilen. Je kon zien dat hij zo uit zijn bed kwam.

Lisitsyna herkende de deftige heer meteen. En hoe kon het ook anders! Hoe kon je dat dappere gezicht nu vergeten, die diepblauwe ogen en die gouden lok schuin over zijn voorhoofd?

Hij was het. De redder van jonge katten, de verstoorder van vrouwelijke rust.

Wat een bezoeking!