DE LAATSTE STRIJDER

Toen ze eenmaal voorbij de drempel van Korovins huis was, versnelde Polina Andrejevna haar pas. Achter het struikgewas zette ze haar capuchon op, trok haar zwarte regenjas zo stijf mogelijk om haar lichaam en was in het donker bijna onzichtbaar. Hoezeer Korovin dat ook gewild mocht hebben, het zou nu niet meevallen zijn lichtgeraakte gast in de herfstnacht terug te vinden. Om de waarheid te zeggen was Polina Andrejevna helemaal niet gepikeerd door het gedrag van de dokter en stond het sowieso te bezien wie nu wie had gebruikt tijdens het onfortuinlijk afgesloten etentje. Ongetwijfeld had de dokter zijn eigen beweegredenen gehad om de zwartogige schone op stang te jagen, maar ook mevrouw Lisitsyna had haar rol van snob uit de hoofdstad niet zomaar gespeeld. Alles was precies gelopen zoals ze gepland had: Polina Andrejevna was helemaal alleen op het terrein van de kliniek achtergebleven, met een volledige vrijheid van handelen. Daarom had ze haar talma ook verruild voor haar lange regenjas, waarin ze zich vrijwel onzichtbaar door het duister kon bewegen. En dus was het doel van de komische act, die tot herrie en ruzie had geleid, bereikt. Wat haar nu te doen stond, was een minder ingewikkelde opdracht tot een goed einde brengen - in het struweel de oranjerie zien te vinden, waar de ongelukkige Aljosja Lentotsjkin zich tussen de tropische planten ophield. Ze moest hem zien, zonder dat iemand, in de eerste plaats de eigenaar van de kliniek, het wist.

Mevrouw Lisitsyna bleef midden op het paadje staan en probeerde zich te oriënteren. Toen ze zopas met Donat Savvitsj naar het huis van de krankzinnige schilder was gelopen, had ze rechts boven de levende scheidswand een glazen koepel gezien -die was vast van de oranjerie. Maar waar was dat geweest? Op honderd pas afstand? Of op tweehonderd?

Plotseling kwam iemand haar van om een bocht met krampachtige tred tegemoet - de verspiedster had amper tijd stokstijf te blijven staan en zich tegen de struiken te drukken. Een lange, voorover lopende slungel die met zijn lange armen liep te zwaaien. Opeens bleef hij op twee passen van de verstarde vrouw staan en hij mompelde: 'Juist. Weer wat exacter. De oneindigheid van het heelal betekent een eindeloze herhaalbaarheid van de varianten van koppeling van moleculen en dat betekent dat de koppeling van moleculen die ik ben nog een ontelbaar keren herhaald is, waaruit voortvloeit dat ik niet alleen ben in het heelal, maar dat er een ontelbaar aantal ikken is en dat je onmogelijk kunt vaststellen wie van deze legio ikken zich nu hier bevindt ...'

Nog iemand uit de verzameling 'interessante mensen' van dokter Korovin, begreep Lisitsyna. De patiënt knikte zichzelf tevreden toe en beende voorbij. Hij had haar niet gezien. Oei!

Polina Andrejevna haalde opgelucht adem en vervolgde haar weg.

Wat blonk daar rechts in het maanlicht? Een glazen dak, zo leek het. De oranjerie?

Inderdaad een oranjerie, maar wel een heel grote - een heus paleis van glas.

Heel zachtjes knarste de doorzichtige, bijna onzichtbare deur en een walm van wilde aroma's en vochtige warmte sloeg Lisitsyna in het gezicht. Ze zette een paar stappen op het paadje, bleef met haar voet achter een slang of liaan haken en kwam met haar hand tegen een soort stekels.

Ze schreeuwde het uit van de pijn, spitste haar oren.

Stil.

Ze ging op haar tenen staan en riep: 'Aleksej Stepanytsj!'

Niets, geen geritsel.

Ze probeerde het wat harder: 'Aleksej Stepanytsj! Aljosja! Ik ben het, Pelagia!'

Wat ritselde daar vlakbij? Voetstappen?

Ze ging snel op het geluid af, takken en stengels opzijschuivend.

'Zeg iets terug! Als u zich verstopt, kan ik u met geen mogelijkheid vinden!'

Haar ogen wenden van lieverlee aan het donker, dat nu ook weer niet zo ondoordringbaar was. Door het glazen dak viel voortdurend een bleek lichtschijnsel, dat op de brede glansbladeren weerspiegelde, dat op de druppels dauw fonkelde en zich tot grillige schaduwen verdichtte.

'Ah!' zei Polina Andrejevna met een gesmoorde kreet en ze greep naar haar hart.

Vlak voor haar neus hing, licht wiegend, een mensenvoet bloot, dun, roomwit in het vage schijnsel van de maan. Op een paar duim afstand bungelde ook een tweede voet, maar dan niet in het licht, maar in de schaduw.

'Mijn God, mijn God ...' zei Lisitsyna en ze bekruiste zich, bang haar ogen op te slaan - ze wist al wat ze daar zou zien: iemand die zich opgehangen had, met uitpuilende ogen, tong uit de mond, uitgerekte nek.

Ze zamelde al haar moed bijeen, voelde voorzichtig aan de voet - of die inmiddels koud was geworden.

Opeens ging de voet omhoog, klonk van boven gegiechel en Polina Andrejevna deinsde met een gil, nog doordringender dan de voorgaande, achteruit.

Op een dikke tak van een onbekende, wijdvertakte boom ... nee, hing niet, maar zat Aljosja Lentotsjkin onverstoorbaar met zijn voeten te bungelen. Zijn gezicht baadde in een fel maanlicht, maar Polina Andrejevna kende de oude Cherubino amper terug, zo mager was hij geworden. Zijn verwarde haren hingen in slierten neer, zijn wangen hadden hun kinderlijke molligheid verloren, zijn sleutelbeenderen en ribben staken uit, als de baleinen van een strakgespannen paraplu.

Mevrouw Lisitsyna wendde haastig haar blik af, die onwillekeurig lager gezakt was dan toegestaan, maar meteen schaamde ze zich voor zichzelf: wat ze voor zich had was geen man maar een ongelukkige snotneus. Niet langer de olijke jonge hond die ooit gekeft had tegen de minzame vader Mitrofani, maar eerder een in de steek gelaten wolvenjong - ondervoed, ziek en schurftig;

'Het kietelde', zei Aleksej Stepanovitsj en hij giechelde nogmaals.

'Klim naar beneden, Aljosjenjka, kom daaruit', verzocht ze, ook al had ze Lentotsjkin eerder alleen bij zijn naam en vadersnaam genoemd en met 'u' aangesproken. Maar het zou vreemd zijn plichtplegingen in acht te nemen tegenover een doorgedraaide jongen die ook nog eens naakt was.

'Kom dan, kom.' Polina Andrejevna reikte hem beide handen aan. 'Ik ben het, zuster Pelagia. Herken je me?'

Vroeger hadden Aleksej Stepanovitsj en de geestelijke dochter van de hoogeerwaarde een grondige hekel aan elkaar gehad. Tot tweemaal toe had de brutale vlegel haar zelfs een gemene poets proberen te bakken, maar was op onverwacht sterk verzet gestuit en sindsdien deed hij net alsof hij geen aandacht aan haar schonk. Maar het was nu niet het moment voor oude jaloezie, voor oude, openstaande rekeningen. Polina Andrejevna's hart werd verscheurd door medelijden.

'Kijk eens wat ik voor je heb meegebracht', zei ze vriendelijk, als tegen een klein kind, en uit de handwerktas om haar nek haalde ze de taartjes, canapeetjes en mignonpasteitjes die ze tijdens het etentje behendig van de borden geroofd had. Het kwam erop neer dat de gast van dokter Korovin nu ook weer niet zo'n reuzenhonger had gehad. De ontklede faun stak gulzig zijn neus in de lucht en sprong naar beneden. Hij kon niet op zijn benen blijven staan, wankelde en viel om.

Zo slap als een vaatdoek, kreunde Polina Andrejevna, terwijl ze de jongen bij de schouders pakte.

'Toe, eet maar op.'

Dat liet Aleksej Stepanovitsj zich geen tweemaal zeggen. Hij pakte inhalig twee pasteitjes tegelijk en propte die in zijn mond. Voor hij ze verstouwd had, stak hij nogmaals zijn handen uit. Nog een week, hooguit twee, en hij gaat dood, herinnerde Lisitsyna zich de woorden van de arts, en ze beet op haar lip om niet te gaan huilen.

Had ze er wel goed aan gedaan wonderen van vindingrijkheid aan den dag te leggen en hier binnen te dringen? Waarmee kon ze helpen? En zo te zien kon Lentotsjkin haar ook niet behulpzaam zijn in haar onderzoek.

'Volhouden, arme jongen', zei ze terwijl ze hem door zijn verwarde haren streek. 'Als het hier om streken van de duivel gaat, is God toch sterker. En als het intriges van kwaadwillende mensen zijn, zal ik die wel eens ontwarren. Ik zal je onherroepelijk redden. Dat beloof ik!'

De betekenis van deze woorden zullen de gek amper duidelijk zijn geweest, maar de zachtaardige, tedere toon vond weerklank in zijn getormenteerde ziel. Aljosja drukte opeens zijn hoofd tegen de borst van zijn troosteres en vroeg heel zachtjes: 'Kom je nog eens?

Doen hoor. Anders neemt hij me binnenkort mee. Kom je?'

Polina Andrejevna knikte zwijgend. Ze kon niet spreken - ze werd gesmoord door tranen die ze met haar laatste krachten tegenhield. Pas toen ze de oranjerie uit kwam en zich een heel eind van de glazen wanden in de richting van het struikgewas had verwijderd, liet ze zich eindelijk gaan. Ze ging pardoes op de grond zitten en huilde in één keer voor iedereen tegelijk: voor de zieltogende Lentotsjkin, voor de uitgebluste, beschadigde Matvej Bentsionovitsj, voor de zelfmoordenaar Lagrange, voor het gebroken hart van hoogeerwaarde Mitrofani. Ze huilde lang -misschien wel een half uur, misschien wel een uur en kon maar niet tot bedaren komen.

De maan had inmiddels het midden van de hemelboog bereikt, ergens in het bos kraste een uil, in de ramen van de cottages van de kliniek doofden een voor een de lichten, terwijl de vermomde non nog steeds haar tranen vergoot.

Een onbekende maar vervaarlijke tegenstander sloeg feilloos toe, en elke klap bracht een verschrikkelijk, onherstelbaar verlies met zich mee. De koene, onverschrokken legermacht van de bisschop van Zavolzjsk, de verdediger van het goede en de bestrijder van het kwade, was in de pan gehakt en de veldheer zelf lag gevloerd op zijn sponde, met een zware, misschien wel dodelijke ziekte. Zij was als enige van Mitrofani's strijdmacht over, een zwakke en weerloze vrouw. De volle last der verantwoordelijkheid rustte nu op haar schouders, en ze kon zich nergens terugtrekken. Bij deze angstaanjagende gedachte stroomden de tranen niet nog harder uit mevrouw Lisitsyna's ogen, zoals dat gehoord zou hebben, maar hielden paradoxaal genoeg juist opeens op. Ze stopte haar doorweekte zakdoek weg, stond op en toog voorwaarts door het struikgewas.