DE LAATSTE DAG 'S MIDDAGS
'Heel slecht', beaamde dokter Korovin. 'Het wordt elke dag moeilijker hem te bereiken. De entropose verloopt progressief. De zieke wordt met de dag lustelozer en passiever. De nachtelijke hallucinaties zijn opgehouden, maar ik zie daar geen verbetering in maar een verslechtering: zijn psyche heeft geen behoefte meer aan opwinding, Berditsjevski heeft het vermogen verloren krachtige gevoelens als angst te ervaren, zijn instinct tot zelfbehoud is aangetast. Ik heb gisteren een experiment gedaan: ik zei hem geen eten te geven voor hij daar zelf om vroeg. Dat deed hij niet. Zo heeft hij de hele dag zitten verhongeren ... Hij herkent de mensen niet langer als hij ze een dag niet gezien heeft. De enige die hem in een samenhangend gesprek wist te betrekken, was zijn huisgenoot, Lampe, maar dat is ook een specifiek geval en geen meester van welsprekendheid -Polina Andrejevna heeft hem gezien, zij weet dat. Al mijn ervaring laat zien dat het alleen maar slechter zal gaan. Als u wilt kunt u de zieke meenemen, maar zelfs in de modernste kliniek in Zwitserland, die van Schwanger zelf desnoods, zal het resultaat hetzelfde zijn. Helaas, de moderne psychiatrie staat in dit soort gevallen machteloos.'
Gedrieën - de dokter, de monseigneur en Lisitsyna - stapten ze cottage zeven binnen. Ze namen een kijkje in de slaapkamer. Twee lege bedden -het ene verfomfaaid, dat van Berditsjevski, het andere keurig opgemaakt.
Ze liepen naar het laboratorium. Het was weliswaar dag, maar de gordijnen zaten dicht en er brandde geen licht. Het was stil. Boven de rugleuning van een stoel stak de kalende schedel van Matvej Bentsionovitsj uit, in vroeger tijden altijd bedekt met haar dat één kant op gekamd was, nu weerloos, kaal. De zieke draaide zich niet om op het geluid van de voetstappen.
'Waar is Lampe eigenlijk?' vroeg Polina Andrejevna fluisterend. Korovin liet zijn stem niet dalen: 'Geen idee. Wanneer ik ook kom, hij is er niet. Ik heb hem geloof ik al een paar dagen lang niet gezien. Sergej Nikolajevitsj is een zelfstandig baasje. Hij zal wel weer een of andere emanatie hebben ontdekt en zich hebben laten meeslepen door "veldonderzoek", zoals hij dat noemt.'
De hoogeerwaarde bleef in de deuropening staan. Hij keek naar het achterhoofd van zijn geestelijke zoon, vaak, heel druk met zijn ogen knipperend.
'Matvej Bentsionovitsj!' riep mevrouw Lisitsyna.
'U moet zo hard mogelijk praten', adviseerde Donat Savvitsj.
'Hij reageert nu alleen nog op sterke prikkels.'
Ze schreeuwde uit volle borst: 'Matvej Bentsionovitsj! Kijkt u eens wie ik voor u heb meegebracht!'
Polina Andrejevna had een kleine hoop dat als Berditsjevski zijn geliefde leermeester zag, hij wakker geschud zou worden en tot leven zou komen.
Op deze schreeuw keek de adjunct-procureur wel om, zocht ook naar de bron van het geluid. Die vond hij ook. Maar hij keek alleen naar de vrouw. Haar gezelschap keurde hij geen blik waardig.
'Ja?' vroeg hij lijzig. 'Wat wilt u, mevrouw?'
'Eerst vroeg hij aldoor naar u!' fluisterde ze wanhopig tegen Mitrofani. 'En nu kijkt hij niet eens ... En waar is meneer Lampe?'
vroeg ze voorzichtig, terwijl ze op de zittende man toeliep. Deze sprak toonloos, onbewogen: 'Onder de grond.'
'Ziet u wel?' zei Korovin schouderophalend. 'Hij reageert alleen op de intonatie en de grammatica van de vraag en zijn reactie is wartaal. Een nieuw stadium in de ontwikkeling van zijn geestesziekte.'
De bisschop beende naar voren en schoof de dokter kordaat opzij.
'Laat u mij maar eens. Fysieke hersenschade ligt ontegenzeglijk op het terrein van de geneeskunst, maar wat de ziekten van de ziel betreft, waar de duivel in gevaren is, zoals men in de Oudheid zei, dat is toch meer mijn afdeling, dokter.' En hij verhief zijn machtige stem en gelastte: 'Weet u wat u doet, u laat mij alleen met meneer Berditsjevski. En u komt niet voor ik u roep. Als ik u een week lang niet roep, dan komt u dus ook een week lang niet. Niemand, geen mens. Begrijpt u?'
Donat Savvitsj zei spottend: 'Ach, hoogeerwaarde, dat is niet uw sterkste kant, gelooft u mij. Deze duivel ban je niet uit met een beetje bidden en een wijwatertje. En ik sta het u ook niet toe om middeleeuwse toestanden in mijn kliniek te organiseren.'
'Staat u dat niet toe?' vroeg de bisschop en hij keek de dokter met toegeknepen ogen aan. 'En dat zieke mensen tussen gezonde rondwandelen, dat staat u wel toe? Wat hebben jullie hier in Ararat voor ratjetoe georganiseerd? Je weet gewoon niet welke mensen toerekeningsvatbaar zijn en welke niet. Je leeft evengoed al in een wereld waarvan je niet altijd weet wie er om je heen gek zijn en wie niet, maar bij u op het eiland is het helemaal een en al verleiding en verwarring. Dan gaat zelfs een gezond iemand aan zichzelf twijfelen. U kunt maar beter doen wat ik zeg. Anders verbied ik uw instelling haar verblijf op kerkelijk terrein.'
Korovin waagde zich niet aan verdere discussie. Hij hief de armen ten hemel, alsof hij zeggen wilde: zoals u wilt, en hij draaide zich om en liep de deur uit.
'Kom mee, Matjoesja.'
De monseigneur nam de zieke vriendelijk bij de arm, leidde hem uit het donkere laboratorium naar de slaapkamer.
'Jij gaat niet mee, Pelagia. Als het zover is, roep ik wel.'
'Goed vader, ik wacht wel in het laboratorium', zei Lisitsyna met een buiging.
De hoogeerwaarde liet Berditsjevski op het bed plaatsnemen en schoof zelf een stoel aan. Ze zwegen. Mitrofani keek naar Matvej Bentsionovitsj, deze naar de muur.
'Matvej, herken je me echt niet?' vroeg de hoogeerwaarde, die zich niet langer kon inhouden.
Pas toen liet Berditsjevski zijn blik naar hem gaan. Hij knipperde, zei onzeker: 'U bent toch een geestelijke? U hebt ook een panagia op uw borst. Uw gezicht komt me bekend voor. Ik moet over u gedroomd hebben.'
'Raak me maar aan. Je droomt niet. Ben je dan niet blij?'
Matvej Bentsionovitsj voelde gehoorzaam aan de mouw van de bezoeker. Hij antwoordde beleefd: 'Zeker, heel blij.'
Hij keek nog eens naar de hoogeerwaarde en begon opeens te huilen -zachtjes, zonder stem, maar met heel veel tranen. Mitrofani was blij met de gevoelsuiting, zelfs deze. Hij aaide de arme stumper over de bol en herhaalde steeds: 'Huil maar, huil maar, met je tranen verdwijnt het gif uit je ziel.'
Maar Berditsjevski scheen van plan lange tijd te huilen. Hij bleef tranen vergieten en ook nog heel monotoon. En het was ook een merkwaardig huilen, het leek wel op een eindeloze najaarsmotregen. De hoogeerwaarde maakte zijn hele zakdoek nat toen hij zijn geestelijke zoon diens gezicht afveegde, terwijl het toch een flinke zakdoek was, misschien wel een el groot. De monseigneur fronste zijn wenkbrauwen.
'Zo, nu heb je gehuild en is het welletjes. Ik heb immers goed nieuws voor je, heel goed nieuws.'
Matvej Bentsionovitsj knipperde gehoorzaam met zijn ogen en deze werden langzaam droog.
'Dat is mooi, goed nieuws', merkte hij op.
Mitrofani wachtte op een vraag, maar die kwam niet. Toen verklaarde hij plechtig: 'Je bevordering tot een volgende rang is binnen. Gefeliciteerd. Daar wachtte je immers al een tijd op. Je bent nu staatsraad.'
'Ik mag helemaal geen staatsraad zijn.' Berditsjevski trok een bezonnen rimpel in zijn voorhoofd. 'Gekken mogen deze rang van de vijfde klasse niet bekleden, dat is bij wet verboden.'
'Nou en of ze dat wel mogen', zei de hoogeerwaarde en hij probeerde een grapje te maken. 'Ik ken zelfs lui van de vierde en, het is zonde dat ik het zeg, van de derde die heel goed op hun plaats zouden zijn in het gekkenhuis.'
'Ja?' vroeg Matvej Bentsionovitsj een tikje verbaasd. 'Terwijl de desbetreffende paragraaf van de staatsdienst dat toch uitdrukkelijk verbiedt.'
Ze zwegen even.
'Maar dat is nog niet mijn grootste nieuws.' De monseigneur sloeg Berditsjevski op de knie -de man sidderde en fronste huilerig zijn voorhoofd. 'Je hebt immers een jongetje gekregen, een zoon! Blakend gezond, net als Masja.'
'Heel fijn', zei de adjunct-procureur knikkend, 'als iedereen gezond is. Zonder gezondheid brengt niets geluk, roem niet, rijkdom niet.'
'Er is ook al een naam uitgekozen. Er is lang, heel lang nagedacht en hij heet ...' Mitrofani liet een pauze vallen. 'Akaki. Dat wordt dus Akaki Matvejevitsj. Is me dat geen mooie naam?'
Matvej Bentsionovitsj keurde ook de naam goed.
En er viel weer een stilte. Nu zwegen ze wel een half uur, minstens. Je kon zien dat het stilzwijgen voor Berditsjevski allerminst een opgave was. Hij bewoog ook bijna niet, staarde recht voor zich uit. Een paar keer, als Mitrofani een beweging maakte, richtte hij zijn blik op hem, met een gelukzalige glimlach. Omdat hij niet wist hoe hij de blinde muur moest slechten, bracht de bisschop het gesprek op zijn gezin -hij had voor dat doel fotootjes uit Sineozjorsk meegenomen. Matvej Bentsionovitsj bekeek de kiekjes met beleefde interesse. Over zijn vrouw zei hij:
'Een lief gezichtje, er kan alleen geen lachje af.'
En zijn kinderen vond hij ook wel leuk.
'U hebt snoezig kroost, vader', zei hij. 'En zo veel. Ik wist niet dat personen die de kloostergelofte hebben afgelegd kinderen mochten hebben. Jammer genoeg mag ik geen kinderen, omdat ik krankzinnig ben. De wet verbiedt gekken te trouwen en als ze dat gedaan hebben, wordt zo'n huwelijk ontbonden verklaard. Ik geloof dat ik vroeger ook getrouwd ben geweest. Ik herinner me zo ...'
Op dat moment klonk er een voorzichtige klop op de deur en kwam het sproetengezicht van Polina Andrejevna om het hoekje -helemaal op het verkeerde moment. De hoogeerwaarde gebaarde zijn geestelijke dochter weg te gaan: ga weg, bemoei je er niet mee - en de deur ging weer dicht. Maar het moment was voorbij en Berditsjevski haalde geen herinneringen op - zijn aandacht verlegde zich naar een kakkerlak die langzaam over zijn nachtkastje kroop.
Er gingen minuten voorbij, uren. Het daglicht taande. Verdween. Het werd donker in de kamer. Er klopte niemand meer aan, niemand durfde de monseigneur en zijn geesteszieke pupil lastig te vallen.
'Zal ik jou eens wat zeggen', zei Mitrofani en hij stond met een zucht op. 'Ik word een beetje moe. Ik maak me klaar voor de nacht. Die natuurkundige van jou is er toch niet, en als hij komt, geeft de dokter hem wel een ander plaatsje.'
Hij ging op het tweede bed liggen, strekte zijn slaperig geworden leden. Voor het eerst legde Matvej Bentsionovitsj enige tekenen van onrust aan den dag. Hij deed de lamp aan, draaide zich naar de liggende man.
'U mag hier niet blijven', begon hij zenuwachtig. 'Dit is een vertrek voor krankzinnigen en u bent gezond.'
Mitrofani geeuwde, bekruiste zijn mond, zodat er geen boze geest naar binnen vloog.
'Wat ben jij nu voor krankzinnige? Je jammert niet, je rolt niet over de grond.'
'Ik rol niet over de grond, maar ik heb wel gejammerd', bekende Berditsjevski. 'Als ik heel erg bang was.'
'Nou, dan jammer ik met je mee.' De stem van de hoogeerwaarde was onverstoorbaar. 'Ik laat je nu nooit meer alleen, Matjoesja. We blijven altijd bij elkaar. Omdat je mijn geestelijke zoon bent en omdat ik van je hou. Weet je wat liefde is?'
'Nee', antwoordde Matvej Bentsionovitsj. 'Ik weet niets meer.'
'Liefde betekent altijd samen zijn. Vooral als het slecht gaat met degene van wie je houdt.'
'U mag hier niet zijn! Waarom begrijpt u dat nu niet! U bent immers monseigneur!'
Aha! Mitrofani balde zijn vuisten in het halfduister. Hij wist het weer! Mooi zo, mooi zo.
'Dat kan mij niets schelen, Matjoesja. Ik blijf bij je. Dan ben je niet bang meer, want samen hoef je niet bang te zijn. Dan zijn we samen gek, jij en ik. Dokter Korovin neemt me op, een interessant geval voor hem: de bisschop van het gouvernement van lotje getikt.'
'Nee!' zei Berditsjevski koppig. 'Je wordt niet samen gek!'
Dat leek de hoogeerwaarde eveneens een goed teken - tot dan toe was Matvej Bentsionovitsj het overal roerend mee eens geweest. Mitrofani ging op zijn bed zitten, liet zijn benen naar beneden bungelen. Hij begon te praten, keek de gewezen onderzoeker daarbij in de ogen: 'Ik denk niet dat jij gek bent geworden, Matvej. Gewoon een beetje de weg kwijt. Dat heb je met heel intelligente mensen. Heel intelligente mensen willen vaak de hele wereld in hun hoofd proppen. Maar die past daar niet helemaal in, Gods wereld. Die heeft veel kanten, en heel scherpe ook. Die puilen uit je schedeldak, ze drukken op je hersens, ze slaan wonden.'
Matvej Bentsionovitsj greep naar zijn slapen en zei klaaglijk: 'Ja, ze drukken. Weet u wat een pijn dat soms doet?'
'En of dat pijn doet. Als jullie intelligente mensen iets niet in je hoofd kwijt kunnen, nemen jullie afstand van je hersens, verliezen je verstand. Het is jullie niet gegeven je op iets anders te verlaten, terwijl de mens behalve zijn verstand maar één andere steun kan hebben: zijn geloof. Hoe vaak jij ook "Heer, ik geloof" herhaalt', Matjoesja, je kunt jezelf toch niet echt overtuigen. Het geloof is een gave Gods, dat wordt niet iedereen gegeven en heel intelligente mensen nog eens tien keer zo moeilijk. Het komt erop neer dat jij van je verstand vertrokken bent en nog niet bij je geloof bent aangekomen, vandaar je hele krankzinnigheid. Nou, het geloof kan ik je niet geven - dat ligt niet in mijn macht. Maar ik probeer je wel bij je verstand terug te brengen. Zodat Gods wereld weer tussen je oren past.'
Berditsjevski hoorde hem weliswaar ongelovig, maar buitengewoon aandachtig aan.
'Ben je het lezen nog niet verleerd? Hier dan, lees maar eens wat een ander intelligent mens schrijft, nog intelligenter dan jij. Lees over de doodskist, over de kogel, over Basiliscus op stelten.'
De hoogeerwaarde haalde de brief van zopas uit zijn mouw, reikte hem zijn buurman aan.
Deze pakte hem aan, schoof naar de lamp. Eerst las hij langzaam, in zichzelf, maar daarbij bewogen zijn lippen zich vlijtig. Op de derde pagina voer er een huivering door hem heen, hield hij op zijn lippen te bewegen, begon hij met zijn wimpers te knipperen. Toen hij naar de volgende bladzijde ging, haalde hij zenuwachtig zijn hand door zijn haar.
Mitrofani keek hoopvol toe en bewoog eveneens met zijn lippen - hij bad. Toen hij alles gelezen had, wreef Matvej Bentsionovitsj verwoed in zijn ogen. Hij begon ritselend terug te bladeren, opnieuw te lezen. Zijn vingers gingen naar het puntje van zijn lange neus - in zijn vroegere leven had de adjunct-procureur op momenten van spanning deze gewoonte gehad.
Opeens kwam hij met een ruk overeind, legde de brief weg en draaide zich met zijn hele bovenlijf naar de hoogeerwaarde.
'Hoezo "Akaki"?! Mijn zoon -Akaki? Wat is dat nu voor naam! Vond Masja dat ook goed?!'
De bisschop maakte het kruisteken, prevelde een dankgebed, drukte met gevoel zijn lippen tegen de kostbare panagia. En hij zei luchtig, vrolijk: 'Dat was een leugentje, Matvejoesjka. Ik wilde je in beweging krijgen. Masja heeft nog niet gebaard, ze loopt op alle dag.'
Matvej Bentsionovitsj fronste zijn wenkbrauwen: 'Is dat van die staatsraad ook niet waar?'
Op de klaterende, met hijgen en snikken doorspekte lach die uit de slaapkamer opklonk, werd om het hoekje van de deur gekeken, zonder kloppen, zij het niet door mevrouw Lisitsyna, maar door dokter Korovin en een assistent, beiden in witte jas - kennelijk na hun bezoekronde. Geschrokken staarden ze naar de paars aangelopen, zich de tranen afvegende hoogeerwaarde, naar de patiënt met zijn verwilderde haren.
'Ik had niet gedacht, collega, dat entropische schizofrenie besmettelijk was', mompelde Donat Savvitsj. De assistent riep uit: 'Een heuse ontdekking, collega!'
Toen ze uitgelachen waren en hun tranen hadden afgeveegd, zei Mitrofani tegen de verbouwereerde adjunct-procureur: 'Over je rang heb ik niet gelogen, dat zou een onvergeeflijke zonde zijn. Dus gefeliciteerd, excellentie.'
Donat Savvitsj keek eens goed naar de gelaatsuitdrukking van zijn patiënt en stormde naar binnen.
'Mag ik even?' Hij hurkte voor het bed neer, pakte Matvej Bentsionovitsj met zijn ene hand bij diens pols, tilde met de andere zijn oogleden op. 'Wat een wonder! Wat hebt u met hem gedaan, hoogeerwaarde? Hé, meneer Berditsjevski! Hier! Naar mij!'
'Wat zit u toch te schreeuwen, dokter?' zei de nieuwbakken staatsraad fronsend en hij schoof naar achteren. 'Ik ben toch niet doof, geloof ik. Trouwens, dat wilde ik u al lang zeggen. U denkt ten onrechte dat de zieken de "terzijdes" van u niet horen die u met artsen, zusters en bezoekers heeft. U staat niet op het toneel.'
Korovins mond viel open, wat in combinatie met het spottende, zelfverzekerde masker dat de dokter eigen was een nogal potsierlijk gezicht was.
'Donat Savvitsj, kunnen wij wat te eten krijgen?' vroeg de hoogeerwaarde. 'Ik heb sinds de vroege morgen geen hap meer gegeten. En jij, Matvej, ben jij niet uitgehongerd?'
Deze zei niet al te zelfverzekerd, maar zonder de eerdere lauwheid: 'Het zou misschien geen kwaad kunnen iets te eten. Maar waar is mevrouw Lisitsyna? Ik herinner me vaag dat ze hier was, maar ze heeft me toch wel bezocht, dat heb ik toch niet gedroomd?'
'Dat eten komt later wel! Later!' begon Korovin in opperste opwinding te schreeuwen. 'U moet mij onmiddellijk vertellen wat u zich precies herinnert van de gebeurtenissen van de laatste twee weken! Tot in de kleinste bijzonderheden! En u moet elk woord stenograferen, collega! Dat is heel belangrijk voor de wetenschap!
U moet mij beslist uw behandelmethode uit de doeken doen, hoogeerwaarde. U hebt een shocktherapie toegepast, niet? Maar welke precies?'
'Nee hoor', zei Mitrofani kortaf. 'Eerst avondeten. En laat u Pela... Polina Andrejevna sturen. Waar is ze gebleven?'
'Mevrouw Lisitsyna is vertrokken', antwoordde Donat Savvitsj in verwarring en hij schudde opnieuw zijn hoofd. 'Nee, ik heb absoluut nooit iets dergelijks gehoord of gelezen! Zelfs niet in het Jahrbuch für Psychopathologie und Psychotherapie'
'Waar is ze heen gegaan? Wanneer?'
'Het was nog licht. Ze vroeg me haar naar het hotel te laten brengen. Ze wilde u iets zeggen, maar u liet haar niet binnen. Ach ja. Daarvóór heeft ze iets in mijn werkkamer zitten schrijven. Ze vroeg me u de envelop te overhandigen en een of andere tas. De envelop heb ik hier, die had ik in mijn zak gestoken. Alleen in welke? En de tas staat achter de deur, op de gang.'
Zonder het verzoek daartoe af te wachten droeg de assistent de tas al binnen - een groot, geruit, maar zo te zien niet zwaar geval.
Terwijl Donat Savvitsj zich op zijn talloze zakken van witte jas en geklede jas klopte, nam de hoogeerwaarde een kijkje in de tas. Hij haalde een paar hoge rubberlaarzen tevoorschijn, een elektrische zaklamp van een ongewone constructie (bedekt met blikken schilden die taps een klein gaatje vormden) en een opgerolde zwarte lap. Hij vouwde die open - het bleek een pij met een monnikskap, waarvan de randen met een stugge draad slordig naar elkaar toe waren getrokken. Op de borst zat een opening -om hem over je hoofd te kunnen gooien terwijl de muts zelf aan de randen was dichtgenaaid en er twee gaatjes voor de ogen in waren gemaakt. Mitrofani stak zijn vinger eerst door het ene en toen door het andere gat. Hij begreep er niets van.
'En, dokter, de brief gevonden? Geeft u maar hier.'
Hij zette zijn pince-nez op. Terwijl hij de dichtgeplakte envelop openmaakte, mompelde hij: 'Sinds de vroege morgen doen we niks anders dan brieven van een zeker persoontje lezen ... Jeetje, wat een gekrabbel, wat een hanepoten. Kennelijk had ze veel haast.