DE VERLEIDING VAN DE HEILIGE PELAGIA

'Leg dat steentje maar neer, dienstknecht Gods', zei de mooie man, terwijl hij met belangstelling de potige monnik opnam, en de jonge vrouw aan diens voeten. 'En kom maar eens hier, dan zal ik je eens even leren hoe je met een dame omgaat.'

Hij was eenvoudigweg geweldig terwijl hij deze woorden uitsprak: pezig, slank, met een spottende glimlach om de smalle lippen. David die Goliath uitdaagt, dat was de vergelijking die zich aan een door de snelheid van de gebeurtenissen uit het lood geslagen mevrouw Lisitsyna opdrong. Anders dan bij het bijbelse tweegevecht lag de steen echter niet in de handen van de fantastische held, maar in die van de reus. Met een doffe brul draaide deze laatste zich helemaal om en wierp het projectiel naar de uit het niets tevoorschijn gekomen toeschouwer. De zware steen zou de blonde man hoogstwaarschijnlijk ondersteboven hebben gekegeld, maar hij ontweek het ding behendig en de klinker sloeg tegen de vleugel van de openstaande deur, spleet deze in tweeën en viel daarna op de stoep, bonkte tree na tree op alle drie de traptreden en begroef zich in de modder.

'Ach, gaan we zo doen! Nou, wacht dan maar eens, langjurk.'

Het gezicht van de ridder veranderde van spottend in kordaat, zijn kin ging naar voren, zijn ogen glommen als staal. De wonderbaarlijke verdediger stormde op de monnik af, nam een elegante bokshouding aan en liet op de uiterst brede kop van de kapitein een stortvloed van rake, suizende klappen neerdalen, die spijtig genoeg geen enkele indruk op Iona maakten.

De boomlange kerel sloeg de opdringerige tegenstander als een vasthoudende vlieg van zich af, pakte hem vervolgens bij de schouders, tilde hem van de grond en smeet hem een goede twee vadem weg. De toeschouwster slaakte alleen een klein gilletje. De blonde was onmiddellijk weer op de been, rukte de bij deze stand van zaken ongepaste kamerjas van zijn lijf. Hij droeg geen hemd onder zijn kamerjas, zodat zich aan Polina Andrejevna's blik een pezige buik en een gespierde, met goudachtige haartjes begroeide borst openbaarde. Nu leek de strijder nog meer op David. Omdat hij kennelijk begreep dat hij een dergelijke beer niet met blote handen moest aanpakken, draaide de bewoner van de vuurtoren zich naar rechts, naar links -om te zien of er niet een wapen in de buurt te vinden was. Tot zijn geluk lag er bij de schuur met doorhangend dak en een gat een oude disselboom in het gras. In twee sprongen vloog David erop af, hij tilde het gevaarte met beide handen op en liet het boven zijn hoofd een fluitende cirkel beschrijven. De kansen van de duellisten leken gelijk. Polina Andrejevna vatte weer moed, kwam van de grond overeind en zette haar tanden in het touw. Ze moest zo snel mogelijk haar handen losmaken, zo snel mogelijk te hulp snellen!

Goliath was totaal niet bang van de disselboom -hij liep recht op zijn vijand af, met gebalde vuisten en gebogen hoofd. Toen het geïmproviseerde slaghout op zijn kruin neerdaalde dacht de kapitein er niet aan zijn koers te verleggen, wankelde alleen maar heel even. Terwijl de disselboom wel in tweeën gebroken was, als een luciferhoutje.

De kapitein pakte zijn tegenstander opnieuw bij de schouders, nam een aanloop en smeet hem weg, ditmaal echter niet tegen de grond maar tegen de muur van de vuurtoren. Het was gewoon verbluffend dat de blonde man van een dergelijke schok niet het bewustzijn verloor!

Hij klauterde waggelend het stoepje op, wilde zich in het huis terugtrekken, waar hij, heel wel mogelijk, een of ander wapen ter verdediging had, eentje dat effectiever was dan een vermolmde disselboom. Maar Iona raadde de bedoeling van de knappe heer, stormde met een schreeuw naar voren en greep hem bij de kladden. Er bestond geen twijfel meer aan de afloop van het duel. Met zijn ene grote hand drukte de monnik de arme paladijn tegen de deurpost, de andere deed hij zonder haast naar achter en balde die tot een vuist, klaar om een verwoestende en waarschijnlijk zelfs dodelijke klap uit te delen.

Toen was mevrouw Lisitsyna eindelijk klaar met haar boeien. Ze schoot overeind en snelde met een doordringende gil van de allerhoogste noot weg om haar verdediger uit de brand te helpen. Met een aanloopje sprong ze de kapitein op de schouders, sloeg haar armen daaromheen en beet ook nog eens in zijn keel, die zout bleek te smaken, en stug, als een gedroogde karper. Iona schudde de gewichtloze dame van zich af, zoals een beer een hond: met een abrupte beweging van zijn romp. Polina Andrejevna vloog opzij. Maar door de ruk verloor de kapitein, die op de rand van het stoepje stond, zijn evenwicht, wankelde, maaide met beide armen door de lucht en David liet de unieke gelegenheid, die zich geen tweede keer zou voordoen, niet voorbijgaan en stootte de boomlange man met zijn voorhoofd tegen de kin.

De val van de reus zag er, hoewel eigenlijk van geringe hoogte, monumentaal uit, als de omverwerping van de zuil van Vendóme (Polina Andrejevna had eens een plaatje gezien waarop Parijse communards de kolom van Bonaparte omgooiden). Broeder Iona stortte ruggelings ter aarde en sloeg met zijn achterhoofd tegen dezelfde hobbelige steen die hij niet lang daarvoor zelf als moordwapen had proberen te gebruiken. De aanraking ging vergezeld van een angstaanjagend gekraak; de reus bleef onbeweeglijk liggen, met zijn machtige armen wijd uitgespreid.

'Ik dank u, God', fluisterde mevrouw Lisitsyna vol gevoel. 'Dat is rechtvaardig.'

Maar op hetzelfde moment schaamde ze zich voor haar bloeddorst. Ze liep op de liggende man toe, hurkte bij hem neer, tilde een slap ooglid op - om te zien of hij nog leefde.

'Hij leeft nog', zuchtte ze opgelucht. 'Dan moet je wel een heel sterke schedel hebben!'

Haar medestrijder in het gevecht daalde de traptreden af, ging op het trapje zitten, keek kieskeurig naar zijn kapotte vingerkootjes.

'De duivel hale hem. Al was hij gecrepeerd.'

Op zijn gemak, met belangstelling, bekeek hij de dame in haar besmeurde ondergoed. Polina Andrejevna kleurde, deed haar hand voor haar beschamende blauwe plek.

'Ah, de weduwe en bruid', zei de knappe man, die haar dus toch herkende. 'Ik wist dat we elkaar nog eens zouden zien, en dat doen we dus ook. Wel, wel.' Hij deed haar hand opzij, floot.

'Wat een zacht huidje hebt u. Alleen maar gevallen en meteen een bloeduitstorting.'

Voorzichtig (teder - leek het zelfs) ging hij met zijn vinger over haar diepblauwe huid. Mevrouw Lisitsyna liet hem begaan. Uitleggen dat de blauwe plek niet vers was maar van gisteren deed ze niet.

De verbazingwekkende blonde man keek haar recht in de ogen, zijn lippen deden hun best in een vrolijke glimlach vaneen te gaan, maar dat lukte niet helemaal, omdat er vuurrode druppels uit zijn mondhoek liepen.

'U bent dapper, ik hou van zulke vrouwen.'

'Draait u zich even om', zei Polina Andrejevna zacht, terwijl ze haar blik van zijn gezicht naar zijn geschaafde schouder liet gaan.

'Zie je wel, uw hele rug is ontveld. Bloedt. Dat moet gewassen worden en verbonden.'

Toen schoot hij in de lach, zonder aandacht voor zijn kapotte lip. De spleten tussen zijn witte tanden zagen eveneens rood van het bloed.

'Ook nog eens voor verpleegster spelen. U zou uzelf eens moeten zien.'

Hij stond op, sloeg zijn ene arm om de schouders van de dame, pakte haar met de andere onder haar knieën, gooide haar omhoog in zijn armen en droeg haar het huis binnen. Polina Andrejevna wilde tegenstribbelen, maar na alle geestelijke en lichamelijke beproevingen had ze geen enkele kracht meer over en was het een rust en een vreugde zich tegen de warme, harde borst van de kordate man aan te vlijen. Zonet, een minuutje geleden, had alles er beroerd uitgezien, afschuwelijk gewoon, en nu was alles goed en in orde - zo'n soort gevoel was het dat zich van mevrouw Lisitsyna meester had gemaakt. Ze hoefde nergens meer over na te denken, zich druk over te maken. Er was iemand die wist wat hij moest doen, die bereid was alle beslissingen op zich te nemen.

'Dank u', fluisterde ze, toen ze besefte dat ze haar redder nog niet bedankt had. 'U hebt mij van een wisse dood gered. Het is een regelrecht wonder.'

'Inderdaad een wonder.' De knappe blonde man legde haar voorzichtig op een houten bank met een berenhuid. 'U hebt geluk gehad, mevrouw. Ik ben hier pas een week geleden ingetrokken. De vuurtoren is lange tijd onbewoond geweest. Vandaar de verwaarloosde staat, neemt u mij niet kwalijk.'

Zijn hand ging de kamer rond, die Polina Andrejevna in haar huidige gelukzalige toestand buitengewoon romantisch toescheen. In de ene helft van het enige raam was in plaats van de ontbrekende ruit een opgerolde kozakkenmantel vastgezet, maar door de andere helft opende zich een schitterend uitzicht op het meer en het in de verte blauw oplichtende Bijeiland. Het enige meubilair in het vertrek waren een manke tafel met een schitterend fluwelen kleed, een zachte Turkse leunstoel met een berg kussens en de reeds gememoreerde houten brits. In de roetzwarte haard knapten telkens houtblokken die in de nacht niet waren opgebrand. De enige versiering van de naakte kamermuren was een bontgekleurd oosters tapijt waarop een geweer, een dolk en een lange, fraai bewerkte Turkse pijp hingen.

'Waarom woont u hier zo alleen? Waarom?' vroeg de geredde vrouw een tikje onbeleefd. 'Ach, neemt u mij niet kwalijk, we hebben ons immers nog niet aan elkaar voorgesteld. Ik ben Polina Andrejevna Lisitsyna, uit Moskou.'

'Nikolaj Vsevolodovitsj', zei de gastheer met een buiging, zonder zijn achternaam te noemen. 'Ik woon hier werkelijk uitstekend. Wat de reden betreft ... Er zijn hier geen mensjes, alleen wind en golven. Maar praten doen we later wel.' Hij goot uit een samowar heet water in een schaal, pakte een schone zakdoek van tafel. 'We gaan ons eerst eens met uw verwondingen bezighouden. Wees zo goed uw hemd omhoog te doen.'

Polina Andrejevna weigerde natuurlijk haar hemd omhoog te doen, maar ze vond het wel goed dat de man haar gezicht waste, de blauwe plekken op haar ellebogen en zelfs haar door het touw geschaafde enkels. Nikolaj Vsevolodovitsj bleek geen al te bedreven verpleger, maar hij deed zijn best. Toen ze zag hoe voorzichtig hij de natte schoen van haar voet deed, knipperde mevrouw Lisitsyna geroerd met haar wimpers en nam het haar behandelaar niet kwalijk dat hij daarbij met zijn vinger pijnlijk op een beurs botje drukte.

'Ik heb er gewoon geen woorden voor hoe erkentelijk ik u ben. En het meest van al vanwege het feit dat u zonder nadenken en zonder te kijken wat er aan de hand was, toesnelde om een volkomen onbekende uit de brand te helpen.'

'Onzin', zei de gastheer met een wegwerpgebaar, terwijl hij een schram op haar enkel uitwaste. 'Het mag gewoon geen naam hebben.'

En je kon zien dat het geen ijdel vertoon was -hij kende daadwerkelijk geen enkele betekenis toe aan zijn opmerkelijke handelwijze. Hij was domweg op een voor hem natuurlijke manier te werk gegaan, net als toen met het katje. Dat boeide haar het meest van al.

Polina Andrejevna deed haar best de held niet de mismaakte helft van haar gezicht toe te keren en was daarom gedwongen hem aldoor schuins aan te kijken.

Ach, wat mocht ze hem graag! Indien Nikolaj Vsevolodovitsj van de intimiteit van de ontstane situatie gebruik had gemaakt om zich al was het maar één schalkse blik, één onbescheiden kneep te vergunnen, dan had mevrouw Lisitsyna zich onmiddellijk haar waakzaamheid en haar plicht herinnerd, maar de zorgen van haar gastheer waren ongespeeld broederlijk, en haar hart liet het moment voorbijgaan een verdediging op te werpen. Toen Polina Andrejevna besefte dat ze Nikolaj Vsevolodovitsj bezag met een blik die niet helemaal gepast was en daar danig van schrok, was het al te laat: haar hart sloeg veel sneller dan de bedoeling was, terwijl de aanraking van de vingers van de geïmproviseerde geneesheer een gevaarlijke loomte door haar lichaam deed vloeien.

Het was de hoogste tijd God te bidden om de versterking van haar geest en haar overwinning op de verleiding, maar er was geen icoon in de kamer, nog niet het kleinste schilderijtje.

'Zo', zei Nikolaj Vsevolodovitsj en hij knikte voldaan. 'Zo krijg je tenminste geen ontstekingen. En nu is het uw beurt.'

En hij draaide de liggende dame zijn naakte, geschaafde rug toe.

De beproeving werd nog groter. Op de brits gezeten wreef Polina Andrejevna over de blanke huid van haar redder, zich amper beheersend deze met haar handpalm te strelen.

Vooral het stilzwijgen dat telkens viel, was funest. Al haar jaren als non had ze wel onthouden dat die het gevaarlijkst van alles zijn, zulke onderbrekingen in het gesprek. Je hoort meteen je eigen versnelde ademhaling en je slapen beginnen te bonken. Polina Andrejevna schaamde zich opeens voor haar onaangeklede staat, keek om zich heen - naar iets wat ze kon aanschieten. Ze vond niets.

'Hebt u het koud?' vroeg Nikolaj Vsevolodovitsj zonder zich om te draaien. 'Gooit u die mantel maar over u heen, iets anders is er toch niet.'

Mevrouw Lisitsyna liep over de koude vloer naar het raam, hulde zich in de zware, stinkende schapenvacht. Ze kwam een beetje tot bedaren en de wind uit het gat verkoelde haar rood aangelopen gezicht.

In de verte, aan het begin van de Vastentong, stond een kluitje monniken op iets te wachten. Toen ging de deur van de Afscheidskapel open, kwam er een man zonder gezicht naar buiten, in zwarte, naar boven taps toelopende kleding. De omstanders maakten een diepe buiging voor hem. Hij bekruiste hen, richtte zijn schreden naar de waterkant. Nu pas zag Polina Andrejevna het bootje met de veerman. De zwarte man ging op de voorplecht zitten, met zijn rug naar Kanaan, en het scheepje voer naar het Bijeiland. Daar werd hij vlak aan de waterlijn verwelkomd door nog twee even gezichtloze, met kluizenaarsmutsen uitgedoste mannen.

'Broeder Kleopa brengt de nieuwe kluizenaar naar de kluizenarij', zei Lisitsyna tegen de naderbij gelopen Nikolaj Vsevolodovitsj en ze kneep haar ogen tot spleetjes (haar brillenkoker was op de vloer van het paviljoen blijven liggen, net als haar jurk). 'Hij heet vader Ilari. Hij weet niet hoe snel hij dit aardse tranendal moet verlaten. Een geleerd man, heeft jarenlang theologie gestudeerd, maar het voornaamste over God heeft hij niet begrepen. Niet onze dood wil God van ons, maar ons leven ...'

'Een zeer toepasselijke opmerking', fluisterde Nikolaj Vsevolodovitsj haar pardoes in het oor, en vervolgens pakte hij haar plots bij de schouders en draaide haar naar zich toe. Hij keek op haar neer en vroeg spottend: 'Wiens weduwe en wiens bruid bent u nu?'

Zonder het antwoord af te wachten omhelsde hij haar en kuste haar op de lippen.

Op dat ogenblik moest Polina Andrejevna merkwaardig genoeg terugdenken aan een verschrikkelijk tafereel dat ze heel lang geleden gezien had, als kind nog. De kleine Polinjka ging met haar ouders ergens op visite, naar een naburig landgoed. Ze snelden voort, windje mee, over de besneeuwde rivier de Moskva. Voor hen reed de slee met cadeautjes (het was kersttijd). Opeens klonk er een droge knal, trok er een zwarte barst in het gladde witte oppervlak en sleurde een onoverwinnelijke kracht het span daarin - eerst de slee met de koetsier, vervolgens het snuivende, met zijn voorbenen spartelende paard ...

Dezelfde knal, die zich voor altijd in haar geheugen had gegrift, hoorde Polina Andrejevna ook nu. Ze zag het opnieuw, als voor haar ogen: onder het maagdelijke wit kwam het donkere, verschrikkelijke, verzengende naderbij, dat steeds wijder en wijder uitstroomde.

Met een huivering zette ze zich met haar handen tegen de borst van de verleider af en vroeg smekend: 'Nikolaj Vsevolodovitsj, mijn beste, heb medelijden ... Kwelt u mij niet! Ik kan dit niet. Echt niet!'

Het kwam er zo oprecht, zo kinderlijk ongekunsteld uit dat haar zoete verleider zijn armen om haar vandaan haalde, een stap achteruit deed en gekscherend een buiging maakte.

'Ik eerbiedig uw toewijding aan uw echtgenoot en waag het niet die verder op de proef te stellen.'

En nu kuste Polina Andrejevna hem, niet op zijn lippen echter, maar op zijn wang. Ze zei met een snik: 'Dank u, dank u ... Voor

... voor uw barmhartigheid.'

Nikolaj Vsevolodovitsj slaakte een droefgeestige zucht.

'Ja, mijn offer is groot, want u bent ongewoon verleidelijk, mevrouw, vooral met die blauwe plek van u.' Hij glimlachte toen hij merkte dat de dame haastig haar gezicht opzij deed en hem schuin aankeek. 'Maar uit dank voor mijn heroïsche zelfbeheersing moet u toch ten minste zeggen wie de geluksvogel is. Voor wie bewaart u een zo onvoorwaardelijke trouw, ongeacht de afgelegen locatie, het gevoel van oprechte dankbaarheid waaraan u refereerde en, neemt u mij niet kwalijk, uw ervarenheid -want u bent toch geen juffrouw?'

Ondanks de luchtige toon voelde je dat de eigenliefde van de knappe blonde man gekwetst was. Daarom, en ook omdat ze op zo'n moment niet wilde liegen -bekende Polina Andrejevna: 'Hij is mijn bruid.'

En toen Nikolaj Vsevolodovitsj niet-begrijpend zijn wenkbrauwen omhoog deed, verduidelijkte ze: 'Jezus. U hebt mij in een wereldse jurk gezien, maar ik ben non. Zijn bruid.' '

Ze had alles verwacht, maar niet wat er nu volgde. Het gezicht van de knappe man, tot dan toe rustig en spottend, vertrok opeens: de ogen schoten vuur, de wimpers begonnen te trillen, op zijn jukbeenderen kwamen roze vlekken.

'Non?!' schreeuwde hij uit. 'Christus' bruid?'

Zijn bloedrode tong likte opgewonden zijn bovenlip. Met een woest, onheilspellend lachje kwam de getransformeerde Nikolaj Vsevolodovitsj vlak tegen haar aan staan.

'Ik zou voor iedereen plaats hebben gemaakt, vooruit. Maar niet voor hem! Dat zullen we nog wel eens zien! Ik zou mijn bruid tenminste kunnen verdedigen, maar zal hij dat ook doen?'

En zonder enige tederheid inmiddels, met louter grove wellust, stortte hij zich op de verbouwereerde dame. Hij scheurde het hemd op haar borst aan flarden, begon haar hals, haar schouders en haar borst met kussen te bedekken. De verraderlijke kozakkenmantel gleed onmiddellijk op de grond.

'Wat doet u nu?' riep mevrouw Lisitsyna ontzet, haar hoofd in haar nek gooiend. 'Dat is misdadig!'

'Ik ben gek op misdadig!' gromde de heiligschenner, haar over haar rug en haar lendenen strelend. 'Dat is mijn ambacht!' Hij schaterde het opnieuw uit. 'Mag ik u voorstellen: de satan van Nieuw Ararat! Ik ben hierheen gezonden om deze stille wateren in beroering te brengen, de duivels die hier in overvloed aanwezig zijn daaruit los te laten!'

Nikolaj Vsevolodovitsj was zeer ingenomen met zijn eigen grapje. Hij verloor zich in een sidderende, maniakale lach, terwijl er een rilling door Polina Andrejevna voer, omdat ze door een nieuwe gedachte werd overvallen.

Wat was die hele geschiedenis met de herrezen Basiliscus immers? Een monsterlijk, godslasterlijk spektakel voor goedgelovige sukkels! Een dergelijke, op het publiek van buitenstaanders berekende schijnheiligheid was niets voor een vrouw. Die heeft altijd behoefte aan een bepaald, concreet iemand, niet aan toevallige toeschouwers of toevallige slachtoffers. Hier was een waarlijk mannelijke, onpersoonlijke wreedheid voelbaar, een spel van verdorven mannelijke eerzucht. En wat een behendigheid en vindingrijkheid was er nodig geweest om die komedie met geestverschijningen en waterwandelingen te organiseren! Nee, 'de koningin van Kanaan' en haar niet al te snuggere slaaf hadden er niets mee te maken.

'Dus u bent dat allemaal?' vroeg Polina Andrejevna met een gesmoorde zucht. 'U ...?! Wat een afschuwelijke, genadeloze grap!

Hoeveel kwaad hebt u niet gesticht, hoeveel mensen de dood in gejaagd! En dat allemaal zomaar, uit verveling? U bent echt de Satan!'

'Ja, ja, ik ben de Satan!' fluisterden de smalle bloedrode lippen.

'Geef jezelf aan de Satan, bruid van Christus!'

Hij tilde de vrouw in zijn armen, gooide haar op de berenhuid en liet zich boven op haar vallen. Polina Andrejevna deed haar hand omhoog om haar verkrachter de ogen uit te krabben en voelde opeens dat ze dat niet kon -dat was het ergst en beschamendst van alles. Geef me de kracht, smeekte ze haar beschermvrouwe, de heilige Pelagia. De adellijke, aan de zoon van de keizer gekoppelde Romeinse, verkoos een verschrikkelijke dood boven de zondeval met de schone heiden. Maar beter nog te trappelen in een gloeiend hete koperen stier dan schandelijk krachteloos te zijn in de armen van een verleider!

'Vergeef me, vergeef me, red mij', lispelde de arme mevrouw Lisitsyna, zichzelf voor haar vervloekte vrouwelijke zwakheid tegenover haar Eeuwige Verloofde beschuldigend.

'Graag!' bromde Nikolaj Vsevolodovitsj, terwijl hij haar de lange onderbroek van het lijf rukte. Maar het bleek dat ook de Hemelse Bruidegom de eer van zijn aanstaande wist te beschermen.

Toen Polina Andrejevna meende dat alles verloren was, dat er geen redding meer was, klonk van buiten een luide stem: 'Hé, Childe Harold! Verstijft u hier niet van de kou? Nu is uw deur ook al ingeslagen. Ik heb een plaid voor u meegenomen en een ontbijtmand van maitre Armand! Hé, meneer Terpsichorov, wat is er, slaapt u nog?'

Als door een orkaan werd Nikolaj Vsevolodovitsj van zijn slachtoffer geblazen.

Het gezicht van de torenheer veranderde weer, voor de tweede keer inmiddels, zodat het bijna onherkenbaar werd -van demonisch werd het dodelijk geschrokken, als bij een jongetje dat stout is geweest.

'Ai, ai! Donat Savvitsj!' jammerde de vervaarlijke godslasteraar, terwijl hij zijn kamerjas aanschoot. 'Wel, er zal wel weer wat voor me zwaaien!'