DE REDDING VAN EEN KATJE
Zoals gezegd was de gulle schenkster de meest onverwijlde audiëntie bij eerwaarde Vitali toegezegd, en toen ze het hotel verliet begaf de reizigster zich in de richting van het klooster. Met zijn witte muren en vele koepels was het van vrijwel elk punt in de stad zichtbaar, omdat het aan de rand stond, hoger gelegen was en zich boven het meer verhief. Van de laatste huizen tot de eerste bouwsels vóór de kloostermuren, die voor het meretv deel een economische bestemming hadden, liep de weg door een park dat op de hoge oever was aangelegd en onder de stenen steilte waarvan vredig de onvermoeibare, diepblauwe baren lagen. Terwijl ze langs het meer liep, trok Polina Andrejevna haar wollen talma steviger om zich heen, aangezien de wind een beetje koud was, maar ze verplaatste zich niet van de afgrond naar diep in het park, omdat ze van boven een wel buitengewoon fraai uitzicht over het waterbekken had, en de bolle wind haar niet zozeer verkleumde als wel verfriste.
Niet ver van de kloosterdomeinen, op een open weitje dat duidelijk als geliefde wandelplaats voor de plaatselijke bewoners diende, gebeurde iets ongewoons en de nieuwsgierige Lisitsyna wendde onmiddellijk haar schreden die kant op.
Eerst zag ze een drom mensen die om een of andere reden helemaal aan de rand van de oever bijeen stond, bij een oude, scheef gegroeide els, vervolgens hoorde ze een kind huilen en een ander soort schrille, doordringende geluiden, waarvan de herkomst niet helemaal thuis te brengen was, maar die eveneens heel klaaglijk klonken. Polina Andrejevna, door haar ervaring als lerares goed thuis in alle nuances van het kindergehuil, maakte zich meteen ongerust, omdat het huilen van het meest smartelijke en ongespeelde timbre was dat je maar kunt bedenken. De jongedame had aan een half minuutje genoeg om het gebeurde te plaatsen. Eerlijk gezegd betrof het een hoogst alledaags en deels zelfs komisch voorval. Een klein meisje dat met haar katje aan het spelen was geweest, had dit de boom in laten klimmen. Het donzige jong had zich met zijn klauwtjes aan de pokdalige schors vastgehaakt en was te ver gegaan en te hoog geklommen, zodat het nu niet meer terug naar beneden kon. Het gevaarlijke was dat de els over de steilte heen hing, terwijl het jonge katje op de langste en dunste tak was gestrand, waaronder ver beneden de golven klotsten en schuimden.
Je zag meteen dat het arme diertje niet te redden was. Zonde, het was een plaatje zo mooi: een wit vachtje, net zwanendons, ronde, lichtblauwe oogjes, om zijn halsje een liefdevol bevestigd satijnen lintje.
Nog meer te doen had ze met zijn baasje, het meisje van een jaar of zes, zeven. Zij was ook ontzettend schattig: in haar kleine, smetteloze sarafaan, haar fleurige hoofddoekje, waar haar lichte blonde lokken onderuit kwamen, op haar kleine, speelgoedachtige bastschoentjes.
'Koezja, Koezenjka!' snikte de kleine meid. 'Kom naar beneden, straks val je!'
Wat 'kom naar beneden'? Het katje hield zich met zijn laatste geringe krachten aan het puntje van de tak vast. De wind wiegde zijn witte lijfje, draaide het nu eens naar rechts, dan weer naar links; nog even en hij zou het er helemaal af schudden. Polina Andrejevna hield haar hart vast terwijl ze het droevige schouwspel aanzag. Haar herinneringen gingen terug naar een geval van niet zo lang geleden, waarin ze zelf in de situatie van dat katje had gezeten en het alleen Gods voorzienigheid was geweest die haar gered had. Toen ze aan die verschrikkelijke nacht terugdacht, bekruiste ze zich en prevelde een gebed -niet uit dankbaarheid echter voor haar wonderbaarlijke redding van toen, maar voor het arme, ten dode opgeschreven beestje: 'Here God, laat het ding nog een poosje leven! Wat betekent zoiets kleins nu voor u?'
Ze begreep natuurlijk zelf wel dat alleen een wonder het katje kon redden en dat dit geen aanleiding voor de Voorzienigheid was met wonderen te strooien. Het zou zelfs een beetje lachwekkend uitpakken, weinig verheven.
De omstanders speelden natuurlijk geen stommetje -sommige probeerden het meisje te troosten, andere overlegden hoe het redeloze diertje gered kon worden.
Iemand zei: 'Je zou erin moeten klimmen, met je voet op een tak steunen en hem dan met een schepnet moeten opvissen', hoewel het duidelijk was dat je hier in het park onmogelijk ergens een netje vandaan kon halen. Een ander ging hardop bij zichzelf te rade: 'Je zou op die tak kunnen gaan liggen en erbij proberen te komen, alleen zou die dan wel afbreken. Het zou nog wat zijn om je leven voor iets waardevols op het spel te zetten, maar toch niet voor zo'n beestje.' En hij had gelijk, helemaal gelijk. Polina Andrejevna wilde al doorlopen, om niet te hoeven zien hoe het witte pluizenbolletje met een kreet naar beneden zou vliegen en niet te hoeven horen hoe verschrikkelijk het kleine meisje zou gaan schreeuwen (je zou haar daar misschien wel weg moeten halen), maar op dat moment sloot zich een nieuw personage bij de omstanders aan, en wel een zo interessant iemand dat de vermeende Moskouse van gedachte veranderde en bleef staan. De toeschouwers zonder plichtplegingen opzij duwend baande een lange, tengere heer in een dandyachtige sneeuwwitte jas en een eveneens witte linnen pet zich een weg naar de els. De kordate man behoorde zonder enige twijfel tot de categorie der 'bloedmooie mannen', waar mannen zoals bekend helemaal niet in terechtkomen vanwege de klassieke regelmaat van hun trekken (hoewel de deftige heer lang niet lelijk om te zien was, in een Slavische stijl met blonde lokken en blauwe ogen), maar vanwege hun algehele indruk van kalme zelfverzekerdheid en betoverende doortastendheid. Deze twee eigenschappen, die op bijna alle vrouwen een feilloze uitwerking hebben, waren zo duidelijk op het gezicht en in de manieren van de elegante heer te lezen dat de dames, de juffers, de wijven en de meiden in de menigte meteen hun bijzondere aandacht op hem richtten.
Mevrouw Lisitsyna, die daarop geen uitzondering vormde, dacht bij zichzelf: nee maar, wat een types kom je in Ararat tegen. Zou deze ook op bedevaart zijn?
Vervolgens gedroeg de nieuwkomer zich echter op een manier waardoor de aandacht voor zijn persoon van bijzonder in betoverd veranderde (wat, merken wij op, niet zelden het geval is met 'bloedmooie mannen').
Nadat hij met één enkele blik de stand van zaken in ogenschouw genomen en doorgrond had, smeet de knappe man zonder de geringste aarzeling zijn pet tegen de grond, terwijl zijn getailleerde jas daar eveneens heen vloog.
Aan een van de toeschouwers, zo te zien een ambachtsman, gaf de deftige heer de opdracht: 'Hé, jij daar, mars, in de boom. Niet bang zijn, je hoeft niet op een tak te klimmen. Zodra ik "Toe maar!" roep, schud je er uit alle macht aan.'
Het was onmogelijk hieraan geen gehoor te geven. De ambachtsman gooide eveneens zijn smoezelige pet met klep voor zijn voeten neer, spuugde in zijn handen en klom in de boom. Het publiek hield de adem in - goed, en nu?
Nu liet de knappe man zijn geklede jas in het gras vallen, die eveneens wit was, nam een korte aanloop en sprong in de peilloze diepte.
Ach!
Het spreekt vanzelf dat men doorgaans over 'peilloze diepte' schrijft, om het effect te vergroten, want iedereen weet dat behalve die enige en definitieve Peilloze Diepte alle andere afgronden, van land, van water, onherroepelijk een of ander einde hebben. Ook deze afgrond, onder aan de steile oever, was ook weer niet zo peilloos diep -een meter of twintig, vijfentwintig misschien. Maar ook deze hoogte zou volkomen volstaan hebben om tegen de oppervlakte van het meer te pletter te slaan en te verdrinken, om nog maar te zwijgen van het feit dat er van het water toch al een ijzige koude optrok.
Kortom, hoe je het ook bekeek, het was een waanzinnige daad. Niet heldhaftig, maar inderdaad waanzinnig - dit was nu echt iets om te laten zien hoe heldhaftig je was!
Met het boven vermelde 'ach' dromde ieder boven de steilte bijeen om te zien of er geen vermetel blond hoofd uit de golven opdook.
Dat deed het! Als een kleine tennisbal deinde het tussen de verbaasde kammetjes heen en weer.
Vervolgens kwam er ook een hand uit het water, die zwaaide. Een heldere, door de wind behulpzaam voortgedragen stem riep: 'Toe maar!'
De ambachtsman schudde uit alle macht aan de tak en het katje stortte met een klaaglijke kreet naar beneden. Het kwam een paar meter van de zwakzinnige deftige heer terecht, was binnen een seconde opgepakt en boven het water getild.
De toeschouwers vergaten zichzelf en krijsten en joelden van verrukking.
Klauwend met zijn vrije arm zwom de held (toch een held en geen gek - dat was wel duidelijk uit de reactie van het publiek) naar de voet van de steile afgrond, klauterde met moeite op een natte kei en liep over de uiterste rand van de branding naar het pad dat in de rotsen was uitgehouwen. Van boven rende men al naar hem toe -om hem onder de armen te nemen, te drogen, te omhelzen.
Een paar minuten later was de knappe man boven en werd hij met algemeen gejubel ingehaald. Hij liet zich door niemand bij de hand nemen of droogwrijven, laat staan omhelzen. Hij liep zelf, helemaal blauw, rillend van de kou, met een schuine lok op zijn voorhoofd geplakt. Aldus, nat en verre van elegant, scheen hij Polina Andrejevna nog schitterender toe dan in zijn sneeuwwitte uitmonstering. En niet alleen haar -dat kon je wel zien aan de dromerige gezichten van de vrouwen.
De wonderbare redder keek verstrooid om zich heen en liet zijn blik opeens rusten op de knappe, roodharige dame die hem niet zozeer met verrukking aanstaarde, zoals alle anderen, als meer met angst.
Hij liep op haar toe, met het iele, verzopen katje nog steeds in zijn handen. Hij keek haar recht in de ogen en vroeg: 'Wie bent u?'
'Lisitsyna', antwoordde Polina Andrejevna zacht. De pupillen van de held waren zwart, en wijd, terwijl de rondjes daaromheen helblauw waren, met een azuren tint.
'Weduwe Lisitsyna', voegde de vrouw, die verlegen werd onder die blik, er zonder te weten waarom aan toe.
'Weduwe?' vroeg de deftige heer lijzig en hij glimlachte op een bijzondere manier: alsof Polina Andrejevna op een schotel voor hem lag, versierd met peterselie en selderij.
Lisitsyna deinsde onwillekeurig een stap achteruit en zei snel:
'Ik heb een Bruidegom.'
'Wat is het nu, weduwe of bruid?' vroeg de vleier lachend, en zijn witte tanden schitterden. 'Ach, wat maakt het ook uit.'
Hij draaide zich om, liep door.
Och, wat was die man knap! Polina Andrejevna voelde onder haar jurk, op haar borst, naar het kruisje, drukte er met haar vingers op. Ze voelde een steek. De held gooide het geredde katje voor de voeten van het gelukkige meisje neer, zonder ook maar een blik op haar te werpen en zonder het verwarde, dankbare gehakkel aan te horen.
Hij gooide de hem gedienstig aangereikte jas (die niet meer zo oogverblindend wit was als daarvoor) over de schouders, zette zijn pet op zoals het hoorde, op half zeven.
Hij liep weg en keek niet eenmaal om.