VERDRIETIG
We mochten van de bevelhebber geen gedruis maken, dus we gingen, nadat we wat mondvoorraad bij ons gestoken hadden, sluipend op de vijand af om stiekem te horen wat z'n plannen waren. Daarom vermeden we de vele kiezelpaden, want dat veroorzaakte lawaai zoals je begrijpen zult. We maakten een omweg door te kiezen voor de zandvlakte.
We bereikten behoedzaam de vijand en legden het oor te luisteren.
Maar hij sprak niet, de vijand. Hij zat een beetje voor zich uit te staren. Geen nood, dachten we, op den duur gaat hij volop praten. We wachtten uren en uren, maar de vijand bleef zwijgen.
Wat moesten we doen. Teruggaan? Ja, laten we maar teruggaan, want we kunnen toch niet eeuwig wachten tot de vijand iets zegt, laat staan dat ie iets zegt over z'n aanvalsplannen.
De bevelhebber had zich zorgen gemaakt omdat we zo lang weggebleven waren. We vertelden hem dat we de vijand beslopen hadden, dat ie geen aanvalsplannen koesterde, dat ie zat te suffen.
Natuurlijk was de bevelhebber teleurgesteld. Hij was zelfs verdrietig, hij kon z'n tranen nauwelijks bedwingen. 'Zijn er dan helemaal geen vijandelijkheden meer?' riep hij uit.
'Nee,' zeiden wij, 'er zijn geen vijandelijkheden meer. Het is, vrezen wij, vrede.'
Inderdaad, we zagen de toekomst somber tegemoet.