DE NAAM
Ik ging naar haar toe. Ze ontving me met honend gelach, want mijn rechterarm was niet bekleed, dat had ik in de haast vergeten. Ik ben weer naar huis gegaan om mijn fout te herstellen.
Toen ik bij haar terugkwam, werd de deur opengedaan door een meneer. Hij vroeg wat ik wilde. Ik vroeg of zij thuis was en ik noemde haar naam. Hij zei dat hij die naam nog nooit gehoord had. Ik overigens ook niet, ik moest in de gauwigheid een naam verzinnen, want ik was vergeten hoe ze heette.
De meneer vroeg nogmaals wat ik wilde. Ik antwoordde dat ik het eigenlijk niet wist. Hij zei dat hij dan de deur weer dichtdeed en of ik daar bezwaar tegen had. Ik zei dat ik me goed voorstellen kon dat hij de deur dicht wilde doen. Hij sloot langzaam en geluidloos de deur.
'Prikkeldraad,’ mompelde ik, toen ik alleen achterbleef, 'prikkeldraad.'
Nou moet ik oppassen, ik wil geen misverstanden wekken, jij denkt natuurlijk dat ik uit wraak 'prikkeldraad' zei. Nee, ik mompelde dat altijd. Vreemd, hè?