De Heer uit Parijs
De Heer uit Parijs zwierf doelloos rond door een van de straten van Luyanó. Zijn ongekamde haren met vettige pijpenkrullen wapperden in de wind. Aan zijn grijze baardje plakten resten vermicelli en bonenpuree. Met zwier droeg hij een smerige, rafelige zwarte cape. Als een koorddanser balanceerde hij op de rand van het trottoir terwijl hij in zichzelf praatte en zich daarbij gelukkig voelde. De kathedraal van Havana zag hij aan voor de Notre-Dame en zichzelf hield hij soms voor de reïncarnatie van Victor Hugo. De Heer uit Parijs was geen Parijzenaar maar Spanjaard. Zijn uitdagende pseudoniem had hij zelf verzonnen. Over zijn leven voordat hij bedelaar werd, was maar weinig bekend.
Terwijl hij sjokte door de plassen beweerde hij oeroude sterren te vertrappen en een huis te bezitten in de vorm van een glazen maan. Het was niet voor het eerst dat de vrouwen met open mond in de deuropeningen verschenen om verbaasd te luisteren naar zijn Franse gebrabbel. Toch lukte het hem met zijn nep-Frans bewonderaars aan te trekken. Een paar domkoppen die voor geletterd wilden doorgaan riepen enthousiast: 'Oooh! Wat geweldig! Hij spreekt zelfs een taal!'
Alsof Spaans geen taal was.
De Heer uit Parijs probeerde hun gedichten in de maag te splitsen, haalde een paar opgerolde papiertjes onder zijn cape vandaan en prees zijn mooie gedichten aan, maar niemand had belangstelling en allen vervolgden hun weg. Een jongeman die erg bemoeizuchtig was, bekeek de Heer uit Parijs, die kale neet met zijn verbeelding, van top tot teen en vroeg verwijtend: 'Waarom bent u zo arm?'
Terwijl de Heer uit Parijs zijn hoofd langzaam oprichtte totdat het boven de hoed van de brutale aap uitstak, antwoordde hij: 'C'est la vie, mon cher!' wat later de titel werd van een chachacha van het Orquesta Aragón, dat destijds nog niet bestond. Voor een bedelaar die zo geschift was deinsde de man terug. Een verlegen jongetje wilde een paar versjes van hem kopen en liep bedremmeld naar hem toe. De man bukte en het kind raakte zijn voorhoofd aan en voelde dat de huid gloeiend heet en ruw was. Het jongetje wilde weten hoe oud hij was en hoe Parijs was, maar de plotselinge regen belette hem door te gaan.
'Hij heeft hoge koorts, mama. Ik denk dat hij griep heeft,' stelde het kind vast.
De Heer uit Parijs liet zich vermoeid neervallen in een portiek en begon te kauwen op een steentje dat hij op het trottoir gevonden had. Het kind, over zijn verlegenheid heen, eiste zijn poëziefragment op, want hij had ervoor betaald.
De lippen van de Heer uit Parijs prevelden zachtjes:
La jeunesse a tout asservie
Par délicatesse j'ai perdu ma vie.