De acht studenten medicijnen
De lucht klaarde op na de storm die twee dagen onafgebroken had gewoed. Op de begraafplaats Espada wierp het zonlicht een gouden schijnsel op de grafstenen, waardoor ze een naar mos ruikende damp uitwasemden die zich vermengde met de geur van de bloeiende jasmijn. Er klonken gehaaste voetstappen gevolgd door gelach. Een van de stemmen, die van Anacleto, legde de anderen het zwijgen op: 'Een beetje respect, heren! U weet toch dat we op een begraafplaats zijn?'
De stilte die volgde duurde nauwelijks twee minuten.
'Ik ben verliefd, ik zweer je dat ik verliefd ben...'
'Sst, ik hoorde een geluid, daar ergens...'
'Welnee, dat is de wind in de bomen. Jullie schijten in je broek van angst!'
'Kijk eens wat ik heb meegebracht, de brancard van het lijkhuis!'
'Zullen we een ritje maken?'
Twee jongelui klommen op de brancard, twee anderen duwden en de rest volgde op een holletje. Acht vrolijke studenten. De zon scheen en het leven was mooi. Maar in datzelfde Havana woonde in 1871 de gouverneur-generaal van Cuba, don Bias Villate, graaf van Valmaseda. Al vanaf het begin van de opstand had deze man, die bekendstond om zijn wreedheid, de militaire operaties tegen de rebellen geleid. Op 4 april 1869 vaardigde hij het volgende bevel uit: 'Elke man van vijftien jaar en ouder die zich van nu af aan zonder geldige reden buiten zijn district bevindt, zal worden terechtgesteld.' Dat voorwendsel gebruikte hij om een waanzinnig aantal burgers te laten fusilleren.
De jongelui reden een helling af, de anderen lachten, beurtelings klommen ze op de brancard en maakten plezier, weliswaar op een ingehouden manier, maar in hun uitgelatenheid lieten ze zo nu en dan toch een kreet ontsnappen. Uiteindelijk gingen ze in de buurt van het graf van een Spaanse soldaat zitten om een poosje uit te rusten. De jongeman die eerder had verklaard dat hij verliefd was, plukte een paar bloempjes en probeerde vervolgens een hart in de tombe te kerven, wat niet lukte omdat de steen te hard was. Na een poosje verlieten ze arm in arm de begraafplaats, zich van geen kwaad bewust. Enkele dagen daarna werden alle eerstejaarsstudenten van de faculteit geneeskunde uit hun aula's en huizen gehaald. Op beschuldiging van het schenden van het graf van een politiek verslaggever werden ze gevangengenomen. Uit onderzoek bleek echter dat het graf ongeschonden was en dat alleen blinde, bloeddorstige machtswellust had geleid tot de arrestatie van de jongelui. Bij het proces werd geen rekening gehouden met het eindresultaat van het onderzoek, dat de verdachten vrijpleitte. Lukraak, een beetje op goed geluk, selecteerde men acht studenten; toevallig dezelfde jongelui die op een zonnige middag een wandeling over de begraafplaats hadden gemaakt. Vier uur nadat een krijgsraad hen op basis van mondelinge verklaringen schuldig had verklaard, werden ze gefusilleerd. Hoewel Valmaseda zich niet in Havana bevond, werd het vonnis door hem gelast en uitgevoerd op het kruispunt waar de calle San Lazaro en de Malecón samenkomen. De overige vierendertig studenten werden tot gevangenisstraf veroordeeld en moesten, twee aan twee aan elkaar geketend, steenhouwen in de buitenwijken van de stad, onder toezicht van met stokken gewapende Spaanse soldaten.
Op een middag in 1970 bevonden zich acht kinderen op de plek waar destijds de studenten waren terechtgesteld. Ze speelden en gooiden naar elkaar met stenen. Het was zo heet dat het ruiterbeeld in de verte schitterde door de duivelse effecten van de weerspiegeling.
'Vanavond komt mijn tante me halen, mijn zusje en ik gaan met haar mee naar Santiago,' zei een jongen terwijl hij met krijt een hart op het plaveisel tekende.
'Waarom ga je zo ver weg?'vroeg zijn dikke vriendje.
'Omdat mama en papa suikerriet moeten gaan kappen.'
'Mijn ouders zijn gisteren al opgehaald!' riep een derde.
'En ik vertrek volgende week naar een school in de provincie. Mama wilde me niet laten gaan, ze heeft verschrikkelijk gehuild.'
'Mijn ouders doen helemaal niet mee met de suikeroogst,' zei een vierde dapper, terwijl hij stenen in de lucht gooide.
De anderen drongen nieuwsgierig om hem heen, verbaasd over het nieuws. De grootste bracht zijn gezicht dreigend dicht bij dat van de jongen die zo'n enormiteit had gezegd.
'Hoe kan dat nou, jochie? Dus jij drukt je. Hé jongens, hij is een verrader. Hij moet een pak slaag hebben!'
'Tegen de muur! Tegen de muur!' schreeuwden de jongens in koor. Ze duwden hem tegen een van de pilaren van de koepel. Twee van hen bonden hem vast met een touw, terwijl hij tegenspartelde en hun smeekte hem te laten gaan, want hij had zo'n dorst, zo'n verschrikkelijke dorst. De anderen vatten post op twee meter afstand van hem, gewapend met stokken die geweren moesten voorstellen. Ze mikten en schoten, waarbij ze het geluid van fluitende kogels nabootsten. Omdat de verdachte weigerde te doen alsof hij dood neerviel, gaven ze hem een pak slaag en lieten hem achter.