MaTeodora
Het atrium van de kerk lag te blakeren in het meedogenloze zonlicht. Teodora en haar zusje Micaela Ginés, van Hispaniola afkomstige, vrijgemaakte zwarte slavinnen, hadden met Pascual afgesproken die zondagmiddag om twaalf uur de vihuela (voorloper van de gitaar) en de vandola (soort mandoline) te bespelen. Pascual de Ochoa, een begenadigd bassist afkomstig uit Sevilla, was erin geslaagd een ensemble te vormen met de Portugees Jacomo Viseira, die optrad als klarinettist, en met de niet minder begaafde, uit Malaga afkomstige violist Pedro Almanza. We schrijven het jaar 1562. Teodora was een droomster, ze hulde zich in een wolk van fantasieën om de verveling van alledag te verdrijven. Haar zuster probeerde voortdurend haar met de voeten op de grond te krijgen. Teodora fantaseerde dat ze ontvoerd werd door een knappe Arabier die haar in zijn armen naar een stralend licht voerde. Daar zette hij haar voorzichtig tussen de bulten van een kameel, waarna ze samen op weg gingen naar de woestijn.
'Hoe denk je dat een Arabier hier kan komen om je mee te nemen naar die vervloekte woestijn? Op een kameel nog wel. Ik wed om mijn vandola dat je geen flauw benul hebt van wat een woestijn is. Zand, zand en nog eens zand, heb ik gehoord. Hou toch op met die onzin... Lieve hemel, wat blijven die jongens lang weg!'
De andere muzikanten waren in geen velden of wegen te bekennen en de meisjes begonnen ongeduldig te worden. Net toen ze van plan waren om weg te gaan, verscheen Pascual, gevolgd door Jacomo en Pedro, die allebei stomdronken waren.
'Goeiemorgen, meisjes. Excuus voor het oponthoud, maar deze twee hebben een heel vat wijn leeggezopen. Moet je nou zien, ze kunnen niet meer op hun benen staan, het is een schandaal.'
'Die kunnen niet spelen...' verzuchtte Teodora.
'Ze zullen spelen, daar zal ik voor zorgen, zowaar ik Pascual de Ochoa heet.'
De daad bij het woord voegend smeet hij ze in de rivier die langs de kerk stroomde en gaf ze er flink van langs, net zolang tot ze zich zelfs de voorouders herinnerden die ze niet hadden. Doorweekt maar nuchter kwamen ze uit het water, waarna Pascual hun de instrumenten in handen gaf.
'Maar er is helemaal geen publiek. Voor wie moeten we in godsnaam spelen?' vroeg Micaela.
'Voor de mensen die straks komen...' verzekerde Pascual. De groep nam plaats in het atrium en na een teken van Pascual begon de muziek met haar magische echo de leegte te vullen. Steeds meer dorpsbewoners werden aangetrokken door de son (Cubaans muzikaal genre met talloze varianten. De Son de la Ma Teodora, die dateert uit de zestiende eeuw, wordt beschouwd als de eerste son) die Afrika, Portugal en Valencia vermengden met het mysterie van Sevilla.
Toen ze enkele melodieën hadden gespeeld, dansten de mensen al om hen heen, openden de winkeliers hun deuren en zelfs de pastoor bleef niet achter. Onverwacht was er een bruisend feest losgebarsten. De muzikanten konden het niet geloven: een wonder. Blij keken ze elkaar aan en ze legden nog meer gevoel in hun spel. Jacomo stootte Teodora met zijn elleboog aan.
'Ginds in die groep, bij de visvrouw, staat een vent die naar je kijkt alsof hij je met zijn blikken zou willen verslinden. Ken je hem?'
Ze keek en ontdekte een man met lang, zwart haar, een olijfkleurige huid, diepzwarte ogen en een rode, vochtige mond. Hij had een halsdoek bij wijze van tulband om zijn hoofd gebonden, droeg een machete aan zijn gordel en een groene mantel over zijn bruine kleren. Mijn Arabier! riep ze bij zichzelf uit. Toen de man zag dat de smaragdkleurige ogen van het zwarte meisje zich liefdevol op hem vestigden, gaf hij haar een ondeugend knipoogje. Ze wendde haar blik af en concentreerde zich weer op haar instrument.
Het leek alsof er nooit een einde aan het feest zou komen, het publiek vroeg steeds om meer... Maar de muzikanten waren moe en stelden daarom voor om de volgende zondag terug te komen. En dat deden ze, zondag na zondag. De onbekende was altijd aanwezig en probeerde Teodora van een afstand het hof te maken. Op de derde zondag was ze al in zijn netten verstrikt en wachtte smachtend, maar de man deed zijn mond niet open.
'Als ik jou was ging ik naar hem toe om hem te vragen waarom hij daar zo stokstijf blijft staan, als een vogelverschrikker,' ried Micaela haar aan. Teodora vond dat haar zuster gelijk had en tijdens een pauze liep ze naar hem toe.
'Wie denkt u wel dat u bent om me zo aan te staren?'
Hij barstte in schaterlachen uit, op een mannelijk verleidelijke manier, zou mijn grootmoeder zeggen, en vroeg: 'Hoezo, "zo"?'
Teodora haalde haar schouders op.
'Ik heet Felipe en ik wil je onmiddellijk meenemen.'
'Wat een grap! Weet u niets beters te bedenken? Ik ga alleen mee als u me naar een zandduin in de woestijn brengt.'
'Dat kun je wel vergeten. Maar ik zou je een comfortabel leventje kunnen bezorgen, met nieuwe japonnen en schoenen, juwelen en personeel... Daarvoor zouden we wel de zee moeten oversteken en je zou geen muziek meer mogen maken. Hoewel je uitstekend musiceert, kleintje.'
De man sloeg zijn arm om haar middel en trok haar naar zich toe. Van dichtbij vond ze hem minder aantrekkelijk, maar ze was nu eenmaal al verliefd. Ze dacht enkele seconden na, het idee de oceaan te moeten oversteken trok haar helemaal niet aan en nooit van haar leven zou ze haar vihuela opgeven en haar zuster in de steek laten. Nee, dit was niet de juiste man voor haar.
'Nee, meneer, ik kan niet met u meegaan.'
Hij drukte haar tegen zijn dijen, ze voelde de plotselinge erectie van zijn penis als een zweepslag tegen haar clitoris en viel bijna in zwijm, van genot en omdat ze het zo romantisch vond. Maar in een oogwenk had ze zich hersteld.
'Laat me gaan!' smeekte ze, want de muzikanten zaten alweer op het podium en wachtten op haar.
Voordat Felipe haar losliet zei hij dreigend: 'Ooit zul je met me meegaan, stomme negerin, zo nodig gekneveld. Ik zal je wel leren in het gareel te lopen.' En hij vertrok, vervuld van die gedachte.
De ochtend van de volgende zondag verschilde niet van de vorige, het was afschuwelijk heet en de hemel was zo blauw dat het pijn deed aan je ogen als je er bewonderend naar keek. Zoals gewoonlijk maakten Teodora en Micaela zich op een eenvoudige manier mooi voor het bal. Ze aten rijst met bonen, gestoofde maniok en plakken varkensvlees bereid met bittere sinaasappels. Alvorens te vertrekken spoelden ze hun mond met water uit een kruik en spuwden de muntblaadjes uit waarop ze hadden gekauwd om hun tandvlees en prachtige tanden te verfrissen. Ze sloegen het pad naar het dorp in en terwijl ze spraken over Felipe en over de onbeschofte manier waarop hij Teodora het hof had gemaakt en tegelijk angst had aangejaagd, verscheen hij plotseling in levenden lijve, op een koperkleurig paard en in gezelschap van vier dikke kerels die spottend lachten en schuine opmerkingen tegen de meisjes maakten. Ze probeerden door te lopen, maar de ruiters versperden hun de weg.
Felipe, die niet wilde wachten tot Teodora uit eigen wil met hem meeging, stapte van zijn rijdier, tilde de vrouw woest op en smeet haar voorover op het zadel. Haar lijfje scheurde en het slijmerige zweet van de manen plakte aan haar huid. Felipe sprong op het paard, gaf het de sporen en verdween in volle galop in de heuvels. Teodora schreeuwde en trappelde van woede; ze had altijd gedacht dat ontvoeringen met wederzijds goedvinden plaatsvonden.
Micaela rende naar de kerk, luidkeels schreeuwend om hulp. Toen Pascual hoorde wat er was gebeurd, werd hij razend. Hij slaagde erin een groep van zevenenvijftig man bij elkaar te krijgen, onder wie Jacomo en Pedro. Algauw werd bekend wie de vreemdeling was, meerdere mensen kenden hem: hij was opzichter van een Spaanse plantage op een paar kilometer afstand van het dorp. De mannen sprongen op hun paarden en trokken galopperend de jungle in. Micaela vergezelde hen, uiterlijk kalm maar inwendig kokend van woede. Zij was het die de eerste son uit de geschiedenis van de Cubaanse muziek begon te zingen: Wat doet Ma Teodora?
De geesten antwoordden in koor: Ma Teodora hakt spaanders.
Toen ze aankwamen op de plantage, bij het huis van de opzichter, troffen ze daar Ma Teodora aan, gekneveld en vastgebonden op een eettafel. Felipe was gaan jagen, in de overtuiging dat niemand het zou wagen haar te komen halen. Ze maakten Teodora los en gingen er met haar vandoor. Ze moesten haar dragen, want ze kon nauwelijks lopen omdat Felipe haar in zijn bijzijn had laten geselen. Gelukkig werden er die avond geen slachtpartijen aangericht. Felipe kon zijn schone gevangene niet komen opeisen. Hij stierf aan een hartaanval, aan de voet van een jatia (inheemse boom) Te veel woede had zich opgehoopt in zijn binnenste. Na die verschrikkelijke gebeurtenis voegden Ma Teodora, Micaela, Pascual, Jacomo en Pedro een nieuw nummer aan hun zondagse repertoire toe. Wat doet MaTeodora?
En de dorpelingen antwoordden in koor, samen met de geesten: Ma Teodora hakt spaanders.