Yarini en Radamés
Zoals alle Cubanen weten stond de wijk Colón bekend om zijn lichte zeden en zijn meisjes van plezier. De meeste madammen van de bordelen waren Frangaises. Maar over de wijk Colón sprak men niet alleen op een misnoegde toon en in verband met prostitutie; er kwamen daar veel studenten en intellectuelen, en zelfs politici. De schrijver Alejo Carpentier ging er omstreeks 1927 graag heen om piano te spelen en met de meisjes te praten over Pierre Loti. Zelf schreef hij dat het er erg gezellig was: 'We duidden de huizen aan met de superliteraire term "lupanaria", we zeiden dat we in een lupanar terecht waren gekomen. Je had intelligente meisjes, sommige waren zelfs belezen. Op een keer heb ik geïnformeerd naar hun lievelingsauteurs. Het merendeel koos voor Pierre Loti, ze waren dol op hem, vooral op zijn roman Las desencantadas. (De ontgoochelde vrouwen)
En dan was er nog de wijk San Isidro, de havenbuurt waar de zeelui rondhingen. Dat was het territorium van de Cubaanse vrouwen 'die in het leven zaten', er waren daar maar weinig Frangaises. Die buurt had een bijzonder slechte naam, men beweerde dat de vrouwen er werden mishandeld, dat er drankgelagen waren die eindigden in vecht-en steekpartijen. Dat gerucht deed de ronde, maar alles lijkt erop te wijzen dat het een van de favoriete plekken was van de grote Spaanse dichter Federico Garcia Lorca, die daar een zeeman aan wal met een donkere huid had leren kennen op wie hij stapelgek was.
De bijnaam van de Havaanse pooier die tot op de dag van vandaag bekendheid geniet is Yarini. Maar destijds had hij een rivaal, Radamés, de Fransman. Vanzelfsprekend hadden de beide wijken een eigen bende die geleid werd door een van de pooiers. De eigenaar van San Isidro was Yarini. En de baas in Colón was de genoemde Radamés, hoewel niet alle Franse hoeren zich lieten uitbuiten door de Fransoos. De vrouwen in de laatste wijk waren bijdehanter en ze ontvingen niet alleen uitgehongerde intellectuelen en jonge revolutionairen. Ze waren meer geïnteresseerd in graven en zonen van welgestelde Cubaanse families, die hen betaalden en behandelden als dames.
Die middag maakte Yarini een rit op zijn izabelkleurige paard in wiens zijdezachte staart gouddraad was gevlochten. Hij droeg een onberispelijk witlinnen pak en een panamahoed, precies zoals Carpentier hem heeft beschreven: 'Voor de scholieren die wij toen waren was Yarini de man. Julius Cesar, Augustus, Aeneas en Vergilius konden wel inpakken. Yarini was ons ideaal.' In gedachten verzonken verwijderde Yarini zich steeds verder van het centrum van Oud Havana, in de richting van Santa Maria del Rosario, waar hij badend in het zweet aankwam. Voor een merkwaardig houten huisje, bijna een bouwval, stapte hij van zijn geradbraakte paard. Zijn pak was gekreukt en de kraag van zijn jasje doorweekt. Hij bond het dier aan een lantaarnpaal, zette zijn hoed af en liep door de armetierige tuin naar de galerij. Alvorens aan te kloppen aarzelde hij even. Er werd opengedaan door een fris gebaad zwart jongetje dat talkpoeder op zijn borst en rug had en alleen een handdoek om zijn middel droeg. De jongen glimlachte vriendelijk waarbij hij zijn gave, spierwitte tanden liet zien. Hij liet Yarini binnen en deze werd verwelkomd door twee identieke, kaneelkleurige honden die speels tegen hem blaften en zijn handen likten. De jongen en de honden begeleidden Yarini naar een armoedig vertrek dat hij betrad na een gordijn van veelkleurige stroken stof opzij te hebben geschoven. Een zware, dikke vrouw met grijzend kroeshaar zat op een mat op de grond en begroette hem zonder op te staan. Haar ogen waren wit weggedraaid zodat het leek of ze geen pupillen had en ze nam herhaaldelijk een slok rum uit een fles om haar tandvlees te spoelen.
'Voorspel me de toekomst met je schelpen, Tatica,' vroeg Yarini met grote eerbied. 'Ik ben ongerust, petemoei. Radamés wordt met de dag brutaler en ik kan niet toestaan dat die impertinente Franse uitvreter de Cubaanse vrouwen uitbuit. Nu wil hij zich ook nog mijn wijk toe-eigenen, hij heeft niet genoeg aan de zijne, terwijl die Frangaises meer dan de helft van wat zeverdienen aan hem afstaan. Gelukkig zijn er ook veel vrouwen die zich niets van hem aantrekken.'
'Ach, jongen, waarom wil je dat ik de schelpen raadpleeg, je weet alles al.' De oude vrouw nam een flinke trek van de sigarenpeuk die ze op het altaar van Santa Barbara had gelegd, naast dat van San Lazaro.
Yarini knielde voor haar neer, op de mat. Het oudje haalde een zak tevoorschijn en begon de ceremonie voor te bereiden.
'Oei, oei, oei, hemeltjelief! Dat ziet er slecht uit, mijn jongen, heel erg slecht. Je moet goed op jezelf passen. Héél goed!'
Yarini stond op na samen met de vrouw een paar slokken uit de fles te hebben gedronken en aan haar sigarenpeuk te hebben gelurkt. Tatica blies een paar blauwe rookwolken over hem heen.
'Pas op voor donkere hoeken, jongen. Ik vind het verschrikkelijk, maar ik moet het je zeggen, je verkeert in gevaar.'
Yarini boog zijn hoofd om te voorkomen dat de oude vrouw de tranen in zijn ogen zag. Ze kwam met moeite overeind, drukte hem tegen haar kolossale tieten als kokosnoten. Met zijn hoofd tegen die borsten barstte hij in snikken uit.
'Je zou moeten ophouden met dat gepooier.'
Onmiddellijk richtte Yarini zich op, kuste de vrouw op beide wangen en vertrok zonder een woord te zeggen. Bij de voordeur stond het zwarte jongetje, nu in een korte broek, op een sinaasappelschil te sabbelen. Yarini gaf hem een cadeautje, een leren buidel met zilveren muntstukken. Daarna sprong hij op zijn paard en nam de kortste weg terug. De middag liep ten einde, maar de zon brandde nog. Laat in de avond arriveerde hij in de calle Obispo.
Een maand later kwam de voorspelling uit, dat wil zeggen, de oorlog tussen de bendes van Yarini en Radamés brandde los. Moord-en schietpartijen volgden elkaar op. Yarini werd bij een vuurgevecht met kogels doorzeefd. De belangrijkste verdachte heette Radamés. Op de dag van de begrafenis van de Cubaanse pooier was er een grote menigte, bestaande uit zijn vrienden en de mensen die hem aanbaden, naar de begraafplaats Colón gekomen om afscheid van hem te nemen. Ook Tatica en haar kleinzoon waren aanwezig, maar ze hielden zich afzijdig, half verscholen tussen de graven. Zijn vijanden posteerden zich bij de ingang van de begraafplaats en begonnen provocerende kreten te roepen toen de begrafenisstoet voorbijkwam. Maar Yarini's jongens lieten zich niet opjutten, ze besloten te wachten tot de plechtigheid voorbij was. En inderdaad, na afloop hingen de aanhangers van Radamés daar nog steeds rond. Een van de dragers van de kist, een jonge knaap, werd door hen onderuitgehaald. Toen sloeg de vlam in de pan, eerst kwam het tot een handgemeen en daarna werden de pistolen getrokken. De hel brak los tussen Fransen en Cubanen.