***

Proloog
Toen we een keer allemaal van een rustig moment genoten, niemand iets van ons verlangde en we klaar waren met onze slopende taken, zaten we naar de lucht te kijken die van diepblauw veranderde in lila en turkoois.
Een musje landde op de omheining rond de paardenkraal en trippelde even heen en weer voor het ging zitten en ons drietal aanstaarde. Teal was de eerste die het zag.
'Weetje,' zei ze, 'zouden vogels in een kooi zich ooit afvragen waarom ze in een kooi leven?'
Robin keek haar aan of ze op het punt stond een sarcastische opmerking te maken, maar toen keek ze naar de vogel en haar gezicht verzachtte.
'Ik denk dat we ons dat zelf ook wel eens afvragen,' zei Robin. 'Niet, Phoebe?'
'Hoe bedoel je?' vroeg ik. 'Ik hoef me niets af te vragen. Ik weet wel zeker dat ik hier niet hoor.'
'Phoebe, we kunnen zo goed tegen iedereen liegen, dat we ook onszelf kunnen voorliegen,' antwoordde Robin.
Teal glimlachte.
'Ze heeft gelijk, weet je.'
'Nee, dat weet ik niet.'
'Dan zal ik het je vertellen, Phoebe. Ze hoeven ons niet uit te leggen waarom we als vogels in een kooi leven. We weten allemaal heel goed waarom we hier zijn.'
'Ik weet waarom ik hier ben,' zei Robin. 'Luister maar.'
En ze begon...