III
DE MACHT EN DE GLORIE
(1541-1322 VOOR CHRISTUS)
Het Dal der Koningen, de tempel van Luxor, de Kolossen van Memnon en het gouden masker van Toetanchamon: de verbluffende culturele prestaties van het oude Thebe roepen een verloren wereld op, die gekenmerkt wordt door een adembenemende overdaad en artistieke patronage van een immense omvang. Deze ongeëvenaarde monumenten en oogverblindende schatten, tot stand gekomen gedurende acht generaties, zijn de nalatenschap van één enkele koninklijke familie, de Achttiende Dynastie, die bijna tweeënhalve eeuw over de Nijlvallei heerste. De periode dat deze dynastie aan de macht was markeert het hoogtepunt van de faraonische beschaving, toen Egyptes zelfvertrouwen en geloof in de eigen lotsbestemming geen grenzen leken te kennen.
Nadat koning Ahmose en zijn nakomelingen het juk van de buitenlandse overheersing hadden afgeworpen, propageerden zij met hernieuwd elan de cultus van de monarchie. Als het goddelijk koningschap het op te voeren drama was, dan was Thebe het toneel. Met behulp van de rijkdom die voortkwam uit buitenlandse handel en veroveringsoorlogen werd dit bescheiden provinciestadje in Boven-Egypte veranderd in de religieuze en koninklijke hoofdstad van een groot rijk, een stad ‘met honderd poorten’ waarvan de skyline in alle richtingen werd gedomineerd door obelisken, tempels en enorme standbeelden. Vanuit de paleizen en kantoren bestuurden hovelingen en ambtenaren het rijk van de koning met een meedogenloze efficiëntie; elk aspect van het leven van de onderdanen werd gecontroleerd. Terwijl de koning grootse staatsceremoniën uitvoerde, bleef zijn volk op de akkers werken en veranderde hun lot nauwelijks. In de gesloten wereld van de Achttiende Dynastie hadden de enige revoluties betrekking op het koningschap zelf. Hoewel hun regimes abrupte breuken met de gebrui kelijke praktijk vormden, was noch de vrouwelijke koning Hatsjepsoet noch de ketterse farao Achnaton in staat een einde te maken aan een gedurende eeuwen gegroeide traditie.
Deel III beschrijft de opkomst en ondergang, de triomf en tragedie van de Achttiende Dynastie, de ontwikkeling van nationale herleving tot decadentie en verval. Het laat zien hoe, onder dynamisch en vastbesloten leiderschap en een niet geringe mate van zelfverzekerdheid, een groep Thebaanse loyalisten, tegen alle verwachtingen in, erin slaagde de gehate Hyksosvorsten te verdrijven en de Nijlvallei te herenigen. Na de schande van de buitenlandse overheersing te hebben uitgewist begon Egypte weer te expanderen en ontpopte het zich tot een imperiale grootmacht, die heerste over een gebied dat zich uitstrekte over meer dan drieduizend kilometer. De farao’s braken met hun voormalige naar binnen gekeerde houding en ontdekten dat ze een rol konden spelen op het wereldtoneel. Buitenlandse afgezanten uit verafgelegen streken kwamen aan het hof exotische tributen brengen terwijl het Egyptische leger in de heuvels en op de vlakten van het Nabije Oosten alles en iedereen voor zich uit dreef. In het zuiden resulteerde de systematische kolonisatie en exploitatie van Nubië in een minerale rijkdom die zich kon meten met de militaire macht van Egypte, en die de koninklijke werkplaatsen voorzag van de grondstoffen waarmee kostbare en verfijnde kunstwerken vervaardigd konden worden. Het was letterlijk een gouden tijdperk.
Niettemin bleek de gestage uitbreiding van het koninklijk gezag, gesteund door zo veel macht en welvaart, uiteindelijk rampzalig. Toen een heerser met een voorliefde voor radicale theologie besloot de godgelijke status van de monarchie door te voeren tot zijn meest extreme, logische conclusie, werd Egypte op z’n kop gezet doordat in een orgie van autocratische en puriteinse hartstocht allerlei geheiligde culten en gebruiken werden weggevaagd. Alleen de dood van de ketterse koning en snel ingrijpen van contrarevolutionairen zorgde ervoor dat de oude gewoontes in ere werden hersteld en er een stabieler bewind kwam. Maar in dit proces kwijnde de sterk verzwakte en in diskrediet geraakte Achttiende Dynastie weg, om uiteindelijk te verdwijnen. Hiermee maakte zij de weg vrij voor een nieuwe imperiale macht, een die niet gebaseerd was op fijn goud, maar op koud brons.