30

Kahlan,' vroeg Richard, 'weet je nog toen we bij het Modder-volk waren en die man zei dat Rahl was gekomen, rijdend op een rode duivel? Weet jij waar hij het over had?' Ze hadden drie dagen over de vlakten gereisd, met Savidlin en zijn jagers, toen afscheid van hen genomen en de droevige man beloofd dat ze zouden doen wat ze konden om Siddin te vinden. De afgelopen week waren ze naar het hoogland geklommen, de Rang'Shada Bergen in, de enorme ruggegraat van steen die, zoals Kahlan had gezegd, achter langs het Middenland nadr het noordoosten liep en in zijn bergen de verafgelegen plek bakerde, bekend als de Vlakte van Agaden. Een plaats, zei ze, die omringd werd door getande bergtoppen, als een krans van doornen, bedoeld om alles weg te houden.
'Weet je het niet?' Ze keek enigszins verbaasd. Toen hij zijn hoofd schudde, liet ze zich op een stuk rots zakken om even te rusten. Richard liet met een vermoeide kreun zijn rugzak van zich afglijden en plofte op de grond, leunde tegen een kleine rots en legde zijn armen er achterwaarts op om ze in een andere positie te strekken. Ze zag er anders voor hem uit, nu de zwarte en witte modder van haar gezicht gewassen waren. Hij was er in die drie dagen aan gewend geraakt. 'Dus wat was het?' vroeg hij weer. 'Een draak.'
'Een draak! Zijn er draken in het Middenland? Ik dacht niet dat er echt van dat soort wezens bestonden!'
'Die bestaan wel.' Ze keek hem fronsend aan. 'Ik dacht dat je dat wel wist.' Hij schudde een keer met zijn hoofd. 'Je dacht natuurlijk van niet omdat Westland geen magie heeft. Draken hebben toverkracht. Ik denk dat ze op die manier vliegen, met behulp van toverkracht.'
'Ik dacht dat draken alleen maar legenden waren, oude verhalen.' Hij schoot een kiezel tussen zijn duim en wijsvinger weg en keek hoe die van een rots stuitte.
'Oude verhalen van dingen uit de herinnering misschien. In elk geval zijn ze echt genoeg.' Met haar duimen lichtte ze haar haren weg van de achterkant van haar nek, om die wat koelte te geven, en sloot haar ogen. 'Er zijn verschillende soorten. Grijs, groen, rood en een paar andere, minder gewoon. De grijze zijn het kleinst, nogal schuw. De groene zijn een stuk groter. De slimste en grootste zijn de rode draken. Sommige lieden in het Middenland houden de grijze als huisdieren en voor de jacht. Niemand houdt de groene; die zijn nogal dom, hebben een slecht humeur en kunnen heel gevaarlijk zijn.' Haar oogleden gleden open, ze hield haar hoofd schuin en keek van onder haar gewelfde wenkbrauwen omhoog. 'De roden zijn volkomen anders; zij roosteren je en eten je in een oogwenk op. En ze zijn slim.' 'Ze eten mensen!' Richard drukte de muis van zijn hand tegen zijn ogen en kreunde.
'Alleen als ze genoeg honger hebben of boos genoeg zijn. Wij zouden nauwelijks een maaltijd voor ze zijn.' Toen hij zijn handen wegnam en zijn ogen opende, keken haar groene ogen naar hem. 'Wat ik niet begrijp, is wat Rahl op zo'n draak deed.' Richard herinnerde zich het rode wezen in de hemel dat in de hoge Venwouden over hem heen was gevlogen, vlak voor hij Kahlan vond. Hij gooide nog een kiezeltje naar de rots. 'Op die manier bestrijkt hij natuurlijk zo'n groot gebied.'
Ze schudde langzaam haar hoofd. 'Nee, ik bedoel dat ik niet begrijp waarom een rode draak zich daaraan zou onderwerpen. Ze zijn ontzettend onafhankelijk, kiezen geen partij in menselijke aangelegenheden, feitelijk kunnen die hun niets schelen. Ze sterven liever dan dat ze zich onderwerpen. En ze zouden behoorlijk vechten ook, geloof me. Zoals ik zei, ze hebben magie en zouden zeker niet onderdoen voor die uit D'Hara, in elk geval voor een tijdje. Zelfs als hij hen met iets van zijn eigen magie met de dood zou bedreigen, zou het hun niet kunnen schelen; ze zouden liever sterven dan geregeerd worden.
Ze zouden eenvoudig vechten tot ze doodden of gedood werden.' Ze leunde een eindje naar hem toe en liet haar stem betekenisvol zakken. 'Het idee dat er een met Rahl op zijn nek rondvliegt is heel vreemd. Ik kan me onmogelijk voorstellen dat iemand een rode draak onderwerpt.'
Ze keek hem een ogenblik aan, ging toen rechtop zitten en plukte aan het mos op een rots.
'Vormen die draken een bedreiging voor ons?' Hij voelde zich dom door te vragen of een draak gevaarlijk was.
'Waarschijnlijk niet. Ik heb alleen rode een paar keer van dichtbij gezien. Een keer liep ik op een weg en kwam er een naar beneden zeilen, vlakbij in een veld naast me en greep twee koeien. Hij voerde ze mee, in elke klauw een. Als we een rode tegen zouden komen en als die een slechte bui had, zouden er grote moeilijkheden kunnen ontstaan, veronderstel ik, maar dat is niet erg waarschijnlijk.' 'We zijn al een rode tegengekomen,' hielp hij haar op rustige toon herinneren, 'en dat betekende grote moeilijkheden.' Ze gaf geen antwoord. Naar haar uitdrukking te oordelen deed de herinnering haar evenveel pijn als hem.
'Zo, daar zijn jullie tweeën!' riep de stem van een vreemdeling. Ze sprongen allebei op. Richard sprong overeind met zijn hand op het zwaard, Kahlan zat half gehurkt, op alles voorbereid. 'Ga zitten, ga zitten.' De oude man wenkte met beide handen toen hij over het pad naar hen toeliep. 'Het was niet mijn bedoeling jullie aan het schrikken te maken!' Hij lachte en zijn witte baard trilde. 'Het is de Oude John maar die jullie tweeën komt zoeken. Ga zitten. Ga zitten.'
Zijn grote ronde buik trilde onder zijn donkerbruine kleren toen hij lachte. Zijn witte haar was keurig in het midden gescheiden en lange krullende wenkbrauwen en lodderige oogleden overschaduwden zijn bruine ogen. Terwijl hij wachtte rimpelde zijn olijke ronde gezicht zich in een brede glimlach. Kahlan liet zich weer behoedzaam zakken. Richard liet zich gedeeltelijk zakken, om licht op de rots te gaan zitten waar hij tegenaan had geleund. Hij hield zijn hand op zijn zwaard. 'Wat bedoel je met dat je naar ons zoekt?' vroeg Richard op een niet geheel vriendelijke toon.
'Mijn oude vriend, de tovenaar, heeft me gestuurd om jullie te zoeken...'
Richard sprong weer overeind. 'Zedd! Zedd heeft je gestuurd?' De Oude John hield zijn buik vast en lachte. 'Hoeveel oude tovenaars ken je, mijn jongen? Nogal wiedes, de oude Zedd.' Hij greep zijn baard, trok er wat aan en staarde hen met één oog aan. 'Hij had een belangrijke zaak die zijn aandacht vroeg, maar hij heeft je nodig, hij moet je bij zich hebben, nu. Dus kwam hij me vragen of ik je wilde halen. Ik had niets beters te doen, dus zei ik hem dat ik het zou doen. Hij vertelde me waar ik je kon vinden. Ziet ernaar uit dat hij gelijk had, zoals gewoonlijk.'
Richard glimlachte om zijn woorden. 'Nou, hoe gaat het met hem? Waar is hij, waar heeft hij ons voor nodig?'
De Oude John trok nog wat harder aan zijn baard, knikte en lachte. 'Hij heeft het mij gezegd. Heeft me gezegd dat je een hoop vragen stelt. Hij maakt het uitstekend. De zaak is, ik weet niet waarom hij je nodig heeft. Wanneer de ouwe Zedd in alle staten is, stel je geen vragen, dan doe je gewoon wat hij vraagt. Dus heb ik dat gedaan. En hier ben ik.'
'Waar is hij? Hoe ver hier vandaan?' Richard was opgewonden bij het vooruitzicht om Zedd weer te zien.
De Oude John krabde aan zijn kin en leunde een beetje naar voren. 'Dat hangt ervan af. Hoe lang je van plan bent daar te blijven staan kletsen.'
Richard grinnikte, greep toen zijn rugzak en was zijn moeheid vergeten. Kahlan wierp hem een van haar speciale stille lachjes toe toen ze de Oude John een rotsachtig pad op volgden. Richard liet Kahlan voor zich uit lopen terwijl hij de omringende bossen in de gaten hield. Zij had hem verteld dat ze niet ver van de heks af waren. Hij was opgewonden om Zedd weer te zien. Hij had niet beseft hoe gespannen hij, diep vanbinnen, van bezorgdheid om zijn oude vriend was geweest. Hij wist dat Adie goed voor hem zou hebben gezorgd, maar ze had niet beloofd dat hij beter zou worden. Hij hoopte dat dit betekende dat Chase het ook goed maakte. Hij voelde zich overweldigd door vrolijkheid bij het vooruitzicht om Zedd weer te zien. Hij had hem zoveel te vertellen, te vragen. Zijn gedachten draaiden door.
'Dus hij maakt het goed?' riep Richard tegen de Oude John. 'Is hij genezen? Hij heeft geen gewicht verloren, wel? Zedd kan het zich niet veroorloven gewicht te verliezen.'
'Nee,' zei de Oude John lachend zonder zich om te draaien onder het lopen, 'hij ziet er net zo uit als altijd.' 'Nou, ik hoop niet dat hij jouw provisiekast heeft leeggegeten.' 'Maak je maar geen zorgen, mijn jongen. Hoeveel zou één magere oude tovenaar nou kunnen eten?'
Richard glimlachte bij zichzelf. Zedd mocht dan misschien in orde zijn, maar hij kon niet helemaal genezen zijn, anders zou de Oude John geen kruimel eten overhebben.
Na een paar uur waarin zij zich moesten haasten om de Oude John bij te houden, werden de bossen dichter, donkerder, de bomen groter en ze stonden dichter opeen. Het pad was rotsachtig en moeilijk begaanbaar, vooral in dit tempo. De roep van vreemde vogels weer-schalde uit het donker. Het drietal kwam bij een splitsing van het pad. De Oude John sloeg zonder stil te houden rechtsaf en ging verder. Kahlan volgde hem. Richard bleef staan, was ergens onzeker over, maar kon het niet helemaal uit zijn achterhoofd krijgen. Iedere keer dat hij het probeerde, merkte hij dat hij weer aan Zedd dacht. Kahlan hoorde dat hij bleef staan, draaide zich om en liep toen terug.
'Welke weg gaat naar de heks?' vroeg hij haar. 'Links,' antwoorde Kahlan met een toon van opluchting in haar stem omdat de oude man rechts was gegaan. Ze haakte een duim om de voorkant van de schouderriem van haar rugzak en wees met haar kin naar enkele grimmige stenen pieken die hij net door de bovenste takken van de bomen kon zien. 'Dat zijn enkele van de pieken die de Vlakte van Agaden omringen.' De met sneeuw bedekte toppen schenen fel in de hoge ijle lucht. Hij had nog nooit zulke onherbergzaam ogende bergen gezien. Het leken wel doornenkransen, vond hij.
Richard keek het linkerpad af. Het zag eruit alsof het weinig gebruikt werd en verdween snel in het dichte woud. De Oude John bleef staan en draaide zich om, zijn handen op zijn heupen. 'Komen jullie tweeën nog?'
Richard keek om langs het linkerpad. Ze moesten het laatste kistje zien te krijgen voor Rahl dat deed. Ook al had Zedd hen nodig, ze moesten erachter komen waar het kistje was. Dat was zijn eerste plicht.
'Denk je dat Zedd zou kunnen wachten?'
De Oude John haalde zijn schouders op, trok toen aan zijn baard. 'Weet niet. Maar hij zou me niet hebben gestuurd als het niet belangrijk was. Het is aan jou, mijn jongen. Maar Zedd is die kant uit.'
Richard wilde dat hij deze beslissing niet hoefde te nemen. Hij wilde dat hij wist of Zedd kon wachten. Hij wilde dat hij wist wat Zedd van hem wilde. Hou op met willen en begin te denken, zei hij tegen zichzelf.
Hij keek de oude man fronsend aan. 'Hoe ver is het?' De Oude John keek omhoog naar de late middagzon door de bomen en trok nog wat meer aan zijn baard. 'Als we niet vroeg stoppen en niet lang slapen, zullen we daar tegen morgenmiddag zijn.' Hij keek weer naar Richard en wachtte.
Kahlan zei niets, maar hij wist wat ze dacht. Ze zou liever niet dicht bij Shota komen en ook al gingen ze eerst naar Zedd, het was niet zo ver, ze konden altijd terugkomen als het moest. En misschien wist Zedd waar het kistje was, misschien had hij het laatste kistje zelf wel en dan zouden ze de Vlakte van Agaden niet op hoeven te gaan. Het was verstandiger om naar Zedd te gaan. Dat zou ze zeggen.
'Je hebt gelijk,' zei hij tegen haar. Ze zag er verward uit. 'Ik zei niets.'
Richard wierp haar een brede grijns toe. 'Ik kon je horen denken. Je hebt gelijk. We gaan met de Oude John mee.' 'Ik wist niet dat mijn gedachten zo luid waren,' mompelde ze. 'Als we helemaal niet stilhouden,' riep hij naar de Oude John, 'zouden we er voor de ochtend kunnen zijn.'
'Ik ben een oude man,' klaagde hij en zuchtte toen luid. 'Maar ik weet hoe graag je wilt opschieten. En ik weet dat hij je hard nodig heeft.' Hij schudde zijn vinger tegen Richard. 'Ik had moeten luisteren toen Zedd me voor je waarschuwde.'
Richard lachte wat en liet Kahlan voor zich uit lopen. Ze liep vlug om de oude man, die al op weg was, in te halen. Hij keek afwezig naar haar terwijl ze liep, keek hoe ze een spinneweb van haar gezicht trok en iets ervan uitspoog. Iets zeurde aan hem; er was iets niet in de haak. Hij wou dat hij kon bedenken wat het was. Hij probeerde het even, maar het enige waaraan hij kon denken was Zedd, hoe graag hij hem weer wilde zien, dat hij niet kon wachten om met hem te praten. Hij negeerde het gevoel dat er ogen waren die hem gadesloegen.
'Het meeste mis ik mijn broer,' zei ze tegen haar pop. Ze keek de andere kant uit. 'Ze zeiden dat hij gestorven is,' vertrouwde zij haar zacht toe.
Rachel had haar pop gedurende het grootste deel van de dag over haar moeilijkheden verteld. Al de moeilijkheden die ze kon bedenken. Wanneer ze huilde, zei de pop dat ze van haar hield en dat maakte dat ze zich goed voelde. Soms maakte zij haar aan het lachen.
Rachel gooide nog een stokje op het vuur. Het voelde zo prettig aan om warm te kunnen worden en om licht te hebben. Maar ze hield het vuur klein, net zoals Giller haar had gezegd. Het vuur maakte dat ze niet zo bang hoefde te zijn in de bossen, vooral 's nachts. Het zou weldra weer nacht zijn. Soms waren er 's nachts geluiden in de bossen die haar bang maakten, die haar aan het huilen maakten. Maar het was toch beter om hierbuiten in de eenzame bossen te zijn dan in de kist te worden opgesloten.
'Dat was toen ik in dat huis woonde waarvan ik je verteld heb. Met de andere kinderen, voor de koningin kwam en mij uitzocht. Ik vond het daar veel prettiger dan bij de prinses. Daar waren ze aardig voor me.' Ze keek naar de pop om te zien of ze luisterde. 'Er was een man, Brophy, die kwam soms langs. Mensen zeiden slechte dingen over hem, maar voor ons kinderen was hij aardig. Hij was aardig, net als Giller. Hij gaf me ook een pop, maar ik mocht die niet meenemen van de koningin toen ik in het kasteel kwam wonen. Het kon me niet schelen, want ik was zo verdrietig omdat mijn broer was gestorven. Sommige mensen zeggen dat hij vermoord is. Ik weet dat dat betekent dat hij doodgemaakt is. Waarom maken mensen kinderen dood?'
De pop glimlachte slechts. Rachel glimlachte terug. Zij dacht aan het nieuwe jongetje dat ze op bevel van de koningin had zien opsluiten. Hij praatte raar en zag er raar uit, maar zijn aanwezigheid had haar toch aan haar broer herinnerd. Dat kwam omdat hij er zo bang uitzag. Haar broer werd ook altijd bang. Rachel kon altijd zien wanneer haar broer bang werd, omdat hij dan onrustig werd en zich ongemakkelijk voelde. Ze had zo'n medelijden met de nieuwe jongen; ze wou dat ze belangrijk was zodat ze hem kon helpen. Rachel bracht haar handen naar het vuur om ze even te warmen en stak er toen een in haar zak. Ze had honger. Een paar bessen was het enige dat ze te eten had kunnen vinden. Ze haalde een grote bes uit haar zak en gaf die aan haar pop. De pop leek geen honger te hebben, dus at ze hem zelf op, en daarna nog een handjevol, tot ze op waren. Ze had nog honger, maar ze wilde er niet meer gaan zoeken. De plaats waar ze groeiden was niet dichtbij en het begon donker te worden. Ze wilde niet buiten in de bossen zijn wanneer het donker was. Ze wilde in haar schuilden zijn met haar pop. Bij het warme vuur; bij het licht.
'Misschien zal de koningin aardiger zijn wanneer ze haar bondgenootschap krijgt, wat dat ook moge zijn. Dat is het enige waar ze over praat, hoe graag ze haar bondgenootschap wil. Misschien zal ze dan gelukkiger zijn en zal ze niet meer zeggen dat mensen onthoofd moeten worden. De prinses dwingt me om met haar mee te gaan, weet je, maar ik vind het niet prettig om te kijken. Ik doe mijn ogen dicht. Nu zegt zelfs prinses Violet dat mensen moeten worden onthoofd. Ze wordt met de dag gemener. Nu ben ik bang dat ze zal zeggen dat mijn hoofd eraf moet. Ik wou dat ik kon weglopen.' Ze keek naar haar pop. 'Ik wou dat ik kon weglopen en nooit meer terugkomen. En ik zou jou meenemen.' De pop glimlachte. 'Ik hou van je, Rachel.'
Ze pakte de pop op en gaf die een lange knuffel, kuste haar daarna op haar hoofd.
'Maar als wij weglopen, zou prinses Violet de wachters sturen om me te zoeken en dan zou ze jou in het vuur gooien. Ik wil niet dat ze jou in het vuur gooit. Ik hou van je.' 'Ik hou van jou, Rachel.'
Rachel drukte haar pop stevig tegen zich aan en kroop in het hooi, met de pop naast zich. Morgen moest ze teruggaan en de prinses zou weer gemeen tegen haar zijn. Als ze terugging moest ze haar pop achterlaten, wist ze, of anders zou ze in het vuur worden gegooid. 'Je bent de beste vriend die ik ooit heb gehad. Jij en Giller.' 'Ik hou van je, Rachel.'
Ze begon zich zorgen te maken, zorgen over wat er met haar pop zou gebeuren, helemaal alleen hier in de schuilden. De pop zou eenzaam zijn. Hoe moest het als de prinses haar nooit meer naar buiten stuurde: als ze erachter kwam dat ze naar buiten gestuurd wilde worden, en haar in het kasteel hield, alleen maar om gemeen te zijn? 'Weet je wat ik moet doen?' vroeg ze aan de pop terwijl ze opkeek naar het licht van het vuur dat op de donkere takken binnen in de boom flikkerde. 'Giller helpen,' zei de pop.
Ze rolde zich op een elleboog om en keek de pop aan. 'Giller helpen?'
De pop knikte. 'Giller helpen.'
De stralen van de ondergaande zon weerkaatsten op de laag bladeren en maakten het pad licht en glanzend tussen de donkere bomenmassa aan weerskanten. Richard kon Kahlans laarzen over rotsen horen schuren die schuilgingen onder de kleurige mat. Een lichte geur van verrotting hing in de lucht; gevallen bladeren lagen op de diepe vochtige plaatsen en de dikke stapels in de kommen van rotsen waar de wind ze had verzameld, te ontbinden. Hoewel het koud begon te worden, droegen Richard noch Kahlan een jas, ze waren warm van de inspanning omdat de Oude John zo'n hoog tempo aanhield. Richard bleef proberen aan Zedd te denken, maar zijn gedachtengang werd voortdurend onderbroken doordat hij zich moest haasten om hem bij te houden. Het besef dat hij buiten adem raakte, maakte dat hij Zedd tenslotte uit zijn gedachten bande. Maar één gedachte kon hij niet van zich afzetten: er was iets niet in orde.
Tenslotte stond hij die behoedzaamheid toe in zijn geest te ontbloeien. Hoe kon een oude man hem zo hard laten lopen, maar er toch fris en ontspannen uitzien? Richard voelde aan zijn voorhoofd en vroeg zich af of hij ziek was, of koorts had. Hij voelde zich warm.
Misschien was hij niet in orde; misschien was er iets aan de hand met hem. Ze hadden zich dagenlang hard ingespannen, maar niet zo hard. Nee, hij voelde zich uitstekend, alleen kortademig. Een tijdlang sloeg hij Kahlan die voor hem liep gade. Zij had ook moeite om het tempo bij te houden. Ze trok nog een spinneweb van haar gezicht, draafde toen om weer bij te komen. Hij kon zien dat ze, net als hij, zwaar ademde. Om de een of andere reden sloeg Ri-chards behoedzaamheid om in een akelig voorgevoel. Hij zag heel even iets links, in de bossen, terwijl hij het tempo bijhield. Alleen maar een klein dier, dacht hij. Maar het zag eruit als iets met lange armen, dat over de grond snelde; toen was het verdwenen. Zijn mond voelde droog aan. Het was gewoon zijn verbeelding, zei hij bij zichzelf.
Hij richtte zijn aandacht weer op de Oude John. Het pad was op sommige plaatsen breed, op andere smal, met takken die naar binnen staken. Toen Kahlan en Richard er langsgingen, streken zij er soms tegenaan, of duwden ze eenvoudig uit de weg. Maar de oude man niet. Hij bleef midden op het pad, ging iedere uitstekende tak uit de weg en hield met zijn armen zijn mantel dicht om zich heen. Richards oog werd getroffen door het rag van een spinneweb, goud glinsterend in de ondergaande zon, dat zich over het pad voor Kahlan uitstrekte. Het web scheurde tegen haar bovenbeen toen ze erdoorheen liep.
Het zweet op zijn gezicht werd onmiddellijk ijskoud op zijn huid. Hoe was het mogelijk dat de Oude John het web niet gebroken had? Hij keek omhoog en zag een tak waarvan de punt over het pad uitstak. De oude man ging erlangs, maar niet de punt. De punt ging door zijn arm zoals hij door rook zou gaan.
Sneller ademend keek hij omlaag naar de voetafdrukken die Kahlan op een open stuk zachte grond had gemaakt. Er waren er geen van de Oude John.
Richards linkerhand schoot naar voren, pakte een handvol van Kahlans hemd en rukte haar achter zich, waardoor ze verbaasd schreeuwde. Hij gooide haar achteruit terwijl zijn rechterhand het zwaard lostrok.
De Oude John bleef staan en draaide zich half om bij het rinkelend geluid van het zwaard.
'Wat is er, mijn jongen? Zie je iets?' Zijn stem klonk als het gesis van een slang.
'Inderdaad.' Richard pakte het zwaard in beide handen, zijn benen in een verdedigende stand, terwijl zijn borst op en neerging. Hij voelde de woede zijn angst overspoelen. 'Hoe komt het dat jij geen spinnewebben breekt wanneer je erdoorheen loopt, of voetafdrukken achterlaat?'
De Oude John glimlachte traag en sluw en nam hem met een taxerend oog op. 'Verwachtte je niet dat een oude vriend van een tovenaar bijzondere talenten zou hebben?'
'Misschien,' zei Richard, terwijl zijn ogen controlerend naar links en naar rechts schoten. 'Maar, vertel mij, Oude John, hoe heet je oude vriend?'
'Nou, Zedd natuurlijk.' Zijn wenkbrauwen gingen omhoog. 'Hoe zou ik dat moeten weten als hij niet mijn oude vriend was?' Zijn mantel was dicht om hem heen getrokken. Zijn hoofd was tussen zijn schouders gezakt.
'Ik ben degene die zo dwaas was om je te vertellen dat hij Zedd heet. Vertel jij me nu maar wat de achternaam van je oude vriend is.' De Oude John keek hem met een donkere frons aan, bewoog zijn ogen langzaam, schattend, metend. De ogen van een dier. Met een plotseling gebrul dat Richard deed terugdeinzen, draaide de oude man zich om, zijn mantel zwaaide open. In de tijd die ervoor nodig was om de draai te voltooien, waaierde hij uit tot tweemaal zijn vorige grootte.
Een onmogelijke nachtmerrie kwam tot leven: bont, klauwen en slagtanden waar een ogenblik eerder een oude man had gestaan. Een grommend en bijtend wezen.
Richard snakte naar adem toen hij omhoogkeek naar de gapende muil van het beest. Het brulde en deed ineens een gigantische stap naar voren. Richard deed er drie achteruit. Hij greep het zwaard zo stevig vast dat het pijn deed. De bossen galmden van de oorverdovende kreet van het wezen, diep, woest, boosaardig. De bek sperde zich wijd open bij elke brul. Het boog zich over hem heen, met gloeiende diepliggende ogen en klapte met zijn enorme kaken. Richard ging snel achteruit en verschanste zich achter het zwaard. Hij keek vlug even, maar zag Kahlan niet achter zich. Ineens viel het hem aan. Richard had geen kans om het zwaard te zwaaien. Hij struikelde over een wortel, viel achterover en lag wijdbeens op de grond. Hij kon geen adem krijgen. Instinctief hief hij het zwaard op om het wezen te doorboren, verwachtend dat het op hem zou vallen.
Scherpe, vochtige tanden reikten over het zwaard heen en beten kwaadaardig naar zijn gezicht. Hij joeg het zwaard omhoog, maar raakte het beest niet. Woedende rode ogen keken woest naar het zwaard. Het ging achteruit en keek naar de bossen rechts van hem. Zijn oren gingen achterover terwijl hij tegen iets grauwde.
Het pakte een steen op die twee keer zo groot was als Richards hoofd, stak zijn stompe snuit hoog in de lucht, haalde diep adem en drukte met een brullend geluid de steen in zijn klauw. Spieren als kabeltouwen spanden zich. De steen spleet met een hard gekraak dat door het woud weerklonk. Stof en steenschilfers vervulden de lucht. Het beest keek om zich heen, draaide zich om en verdween snel tussen de bomen.
Richard lag hijgend op zijn rug, keek met grote ogen naar de bossen en verwachtte dat het beest weer zou verschijnen. Hij riep Kahlans naam. Zij antwoordde niet.
Voor hij helemaal overeind kon krabbelen, sprong iets vaals met lange armen op hem en gooide hem weer op zijn rug. Het schreeuwde van woede. Machtige, knoestige handen grepen de zijne en probeerden het zwaard uit zijn greep te rukken. Een van de armen gaf hem met de rug van de hand een klap op zijn kaak en sloeg hem bijna bewusteloos. Bloedeloze witte lippen krulden zich om, lieten scherpe tanden zien, terwijl het huilde. Uitpuilende gele ogen wierpen hem blikken toe. Het probeerde wanhopig hem in het gezicht te schoppen. Richard hield het zwaard uit alle macht vast en probeerde het los te wrikken uit de pijnlijke greep van de lange vingers. 'Mijn zwaard,' grauwde het. 'Geef me. Geef me mijn zwaard.' Wanhopig verstrengeld rolde het tweetal over de grond, waarbij bladeren en stokjes rondvlogen. Een van de machtige handen reikte achteruit, pakte Richard bij de haren, bonkte zijn hoofd op de grond en probeerde hem op een steen terecht te laten komen. Met een grom reikte hij plotseling weer naar het gevest, trok een van Richards zweterige handen van het zwaard en sloeg zijn eigen hand met Richards andere hand om het gevest. Zijn schrille kreten spleten de stilte van het bos. Pezige vingers klauwden zijn linkerhand van het gevest; scherpe nagels groeven zich in zijn vlees. Richard wist dat hij aan het verliezen was. Het gespierde kleine wezen was, ondanks zijn afmetingen, sterker dan hij. Hij moest iets doen, of hij zou het zwaard weldra verliezen.
'Geef me het,' siste het en draaide in een flits zijn bleke hoofd naar het zijne terug, hapte, probeerde in zijn gezicht te bijten. De ruimten tussen zijn tanden zaten vol met sponsachtige, grijze rommel. Zijn zware ademhaling stonk naar verrotting. De kale, wasachtige kop had donkere vlekken.
De volgende keer toen ze over de grond rolden, reikte Richard wanhopig naar zijn riem en trok zijn mes. In een oogwenk had hij het tegen de plooien van de hals van het wezen. 'Alsjeblieft!' huilde het. 'Niet doodmaken! Niet doodmaken!'
'Laat het zwaard dan los! Nu!'
Het wezen liet zijn greep langzaam, met tegenzin verslappen. Richard lag op zijn rug met het naar etter ruikende schepsel op zijn borst. Het hing slap tegen hem aan. 'Alsjeblieft, niet doden mij,' herhaalde het jankend. Richard maakte zich van het weerzinwekkende schepsel los en legde het op zijn rug. Hij zette de punt van zijn zwaard hard tegen zijn borst. Zijn gele ogen gingen wijd open.
De boosheid van het zwaard, die op de een of andere manier verward en verloren had geleken, maakte zich tenslotte van hem meester.
'Als ik ook maar denk dat je op het punt staat iets te doen dat mij niet aanstaat' - Richard prikte - 'steek ik. Begrepen?' Het knikte krachtig. Richard boog zich verder naar voren. 'Waar is je vriend heen gegaan?' 'Vriend?'
'Dat grote wezen dat me bijna te pakken had voor jij me greep!' 'De Calthrop. Niet vriend,' jammerde het. 'Gelukkige man. Cal-throp doodt 's nachts. Wachtte tot nacht. Om je te doden. Het heeft 's nachts macht. Gelukkige man.' 'Ik geloof je niet! Jij was bij hem!'
'Nee,' jankte het. 'Ik volgde alleen maar. Tot hij je doodt.' 'Waarom?'
Uitpuilende ogen gingen naar het zwaard. 'Mijn zwaard. Geef me.
Alsjeblieft?'
'Nee!'
Richard keek om zich heen of hij Kahlan zag. Haar rugzak lag op de grond een eindje van hem af, maar haar zag hij niet. Plotseling was Richard koud van bezorgdheid. Zijn ogen zochten het gebied met korte rukken af. Hij wist dat de Calthrop haar niet had; die was alleen in de bossen verdwenen. Hij bleef de punt van het zwaard tegen het wezen op de grond houden, terwijl hij haar naam riep, in de hoop dat ze zijn wanhopige kreten zou beantwoorden. Geen antwoord. 'Meesteres heeft de mooie dame.'
Richards gezicht schoot terug naar de gele ogen. 'Waar heb je het over?'
'Meesteres. Zij nam knappe dame.' Richard zette meer druk op het zwaard om duidelijk te maken dat hij meer wilde horen, en wel meteen. 'We volgden u. Keken hoe de Calthrop met u speelde. Om te zien wat er zou gebeuren.' Zijn uitpuilende gele ogen gingen weer naar het zwaard.
'Om het zwaard te stelen,' zei Richard woedend.
'Niet stelen! Van mij. Geef me!' Zijn handen gingen er weer naartoe tot Richard het zwaard dichter tegen hem aan duwde, waardoor het schepsel verstijfde. 'Wie is je meesteres!'
'Meesteres!' zei hij beverig, smekend om redding. 'Meesteres is Sho-ta!'
Richards hoofd schokte een eindje achteruit. 'Je meesteres is de heks Shota?'
Het wezen knikte krachtig.
Zijn hand omklemde het gevest steviger. 'Waarom heeft ze de mooie dame meegenomen?'
'Weet niet. Misschien om met haar te spelen. Misschien om haar te doden.' Het wezen staarde naar hem op. 'Misschien om jou te krijgen.'
'Draai je om,' zei Richard. Het wezen kromp ineen. 'Draai je om of ik doorsteek je.'
Het draaide zich bevend om. Richard zette zijn laars in zijn lendenen, onder de scherpe opstaande uitsteeksels van zijn ruggegraat. Hij stak zijn hand in zijn rugzak en haalde er een stuk touw uit. Hij liet een lus met een slipsteek om zijn nek glijden. 'Heb je een naam?'
'Metgezel. Ik ben de metgezel van de meesteres. Samuel.' Richard trok hem overeind; bladeren bleven aan de grijze huid van zijn borst hangen. 'Welnu Samuel, we gaan je meesteres achterna. Jij loopt voorop. Eén verkeerde beweging en ik breek je nek met dit touw. Begrepen?'
Samuel knikte vlug, wierp een zijdelingse blik op het touw en knikte toen langzaam. 'Vlakte van Agaden. Metgezel je daar brengen. Mij niet doodmaken?'
'Als je me daarheen brengt, naar je meesteres, en als de mooie dame in orde is, zal ik je niet doden.'
Richard spande het touw enigszins om Samuel te laten weten wie de baas was en liet het zwaard toen in de schede glijden.
'Hier, je kunt de rugzak van de mooie dame dragen.'
Samuel griste de zak uit Richards handen. 'Van mij. Geef me!' Grote handen begonnen hem te doorzoeken.
Richard gaf een harde ruk aan het touw. 'Die is niet van jou. Hou je handen eruit!'
Uitpuilende gele ogen vervuld van haat keken naar hem op. 'Wanneer meesteres je doodt, dan eet Samuel je op.' 'Als ik jou niet eerst opeet,' sneerde Richard. 'Ik ben nogal hongerig. Misschien dat ik onderweg wat Samuel-hutspot eet.'
De blik van haat veranderde in een blik van wijde, geelogige ontzetting. 'Alsjeblieft! Niet doodmaken mij! Samuel brengt je bij Meesteres, bij mooie dame. Beloof het.' Hij gooide de zak over zijn schouder en deed een paar stappen, tot er geen speling meer in het touw zat. 'Volg Samuel. Haast je,' zei hij, want hij wilde bewijzen wat hij levend waard was. 'Niet Samuel koken alsjeblieft,' mompelde hij telkens weer toen ze het pad af liepen.
Richard kon zich in de verste verte niet voorstellen wat voor soort schepsel Samuel was. Hij had iets vertrouwds, verwarrends. Hij was niet erg groot, maar hij was geweldig sterk. Richards kaak klopte nog steeds waar Samuel hem had geraakt en zijn nek en hoofd deden pijn doordat zijn hoofd tegen de grond was geslagen. Samuels lange armen kwamen bijna tot op de grond terwijl hij met een vreemde waggelende gang voortliep, al maar mompelend dat hij niet gekookt wilde worden. Een korte, donkere broek die met riemen omhoog werd gehouden was het enige dat hij droeg. Zijn voeten waren even onevenredig groot als zijn handen en armen. Zijn buik was rond en vol en Richard kon zich alleen maar afvragen wat daar dan wel in zat. Hij had nergens haar en zijn huid zag eruit alsof die jarenlang het zonlicht niet had gezien. Af en toe pakte Samuel een stok op, of een steen, en zei dan tegen niemand in het bijzonder: 'Van mij. Geef me,' en verloor dan spoedig zijn belangstelling en liet zijn jongste vondst weer vallen.
Terwijl hij zowel de bossen als Samuel scherp in de gaten hield, volgde Richard de metgezel en spoorde hem aan om sneller te lopen. Hij was bezorgd om Kahlan en hij was woedend op zichzelf. De Oude John, of de Calthrop, wat het ook was, had hem volledig in de luren gelegd. Hij kon nog niet geloven dat hij zo stom was geweest. Hij had het verhaal voor zoete koek aangenomen omdat hij het had willen geloven, omdat hij Zedd zo graag had willen zien. Precies datgene dat hij anderen altijd had gezegd om niet te doen. En nu zat hij ermee en gaf hij het monster de inlichtingen die het toen als bewijs tegenover hem herhaalde. Hij was woedend om zijn stupiditeit. Hij schaamde zich ook vreselijk.
Mensen geloven dingen omdat ze dat willen, had hij tegen Kahlan gezegd, en dat had hij ook gedaan, en nu had de heks haar. Precies datgene waar zij zo bang voor was geweest, en omdat hij zo stom geweest was, was hij niet op zijn hoede geweest. Het leek wel alsof elke keer dat hij niet op zijn hoede was, zij degene was die ervoor moest boeten. Als de heks Kahlan kwaad deed, zou ze de woede van een Zoeker leren kennen, beloofde hij zichzelf plechtig. Opnieuw berispte hij zichzelf. Hij liet zich door zijn verbeelding meeslepen. Als Shota haar wilde doden, zou ze dat ter plekke hebben gedaan. Ze zou haar niet mee terugnemen naar de Vlakte van Agaden. Maar waarom haar naar de Vlakte mee terugnemen? Tenzij, zoals Samuel zei, ze met haar wilde spelen. Richard probeerde die gedachte van zich af te zetten. Hij moest degene zijn die ze wilde hebben, niet Kahlan. Dat was waarschijnlijk de reden waarom de Calthrop zo snel was verdwenen; de heks had hem schrik aangejaagd.
Toen ze de splitsing bereikten waar ze eerder langs waren gegaan, nam Samuel hem meteen langs het linkerpad mee omlaag. Het begon donker te worden, maar de metgezel vertraagde zijn gang niet. Het pad begon steil omhoog te kronkelen, en weldra waren ze uit het bos en op een open pad over de rots en klommen ze gestadig naar de getande, met sneeuw bedekte toppen. In de door de maan beschenen sneeuw kon Richard twee stel voetafdrukken zien; een ervan was van Kahlan. Een goed teken, meende hij; ze leefde nog. Het zag er niet naar uit dat Shota haar wilde doden. Tenminste niet meteen.
Het pad ging vlak langs de onderzijde van de sneeuwkappen en voerde over de laagste randen van de sneeuw die nat, zwaar en moeilijk begaanbaar waren. Richard besefte dat als Samuel, die wist waar deze pas liep, de weg niet wees, er dagen voor nodig zouden zijn om over deze toppen heen te trekken. De koude wind zwiepte door de opening in de rots en trok lange dunne wolken van hun ademhaling weg in de ijskoude lucht. Samuel rilde. Richard trok zijn mantel aan en haalde toen die van Kahlan uit de rugzak die Samuel droeg.
'Deze behoort aan de mooie dame toe. Je mag die dragen, voorlopig, om je warm te houden.'
Samuel rukte de mantel uit zijn handen. 'Van mij. Geef me!'
'Als je zo doet, zal ik je hem niet laten dragen.' Richard trok het touw strak en rukte de mantel terug.
'Alsjeblieft! Samuel koud,' jammerde hij. 'Alsjeblieft? De mantel van de mooie dame dragen?'
Richard gaf hem terug. Deze keer nam de metgezel hem langzaam aan en sloeg hem om zijn schouders. Het kleine schepsel bezorgde Richard kippevel. Hij haalde een stuk tavabrood te voorschijn en at ervan terwijl ze verder liepen. Samuel keek almaar over zijn schouder om Richard te zien eten. Toen hij het niet langer kon verdragen, bood Richard Samuel een stuk aan.
De grote handen strekten zich uit. 'Van mij! Geef me!' Richard trok het brood terug, buiten zijn bereik. Smekende gele ogen keken hem
in het maanlicht aan. 'Alsjeblieft?' Richard legde het brood zorgvuldig in zijn begerige handen.
Terwijl ze door de sneeuw verder sjokten, praatte Samuel over koetjes en kalfjes. Hij had het brood in één hap opgegeten. Richard wist dat Samuel, als hij de kans kreeg, zijn keel zonder erbij na te denken door zou snijden. Hij leek een schepsel zonder enige verzoenende eigenschappen te zijn.
'Samuel, waarom houdt Shota je bij zich?'
Hij keek over zijn schouder, zijn gele ogen gefixeerd in een verbaasde frons. 'Samuel metgezel.'
'En zal je meesteres niet boos zijn dat je mij naar haar toe brengt?' Samuel maakte een gorgelend geluid dat Richard voor lachen hield. 'Meesteres niet bang voor Zoeker.'
Tegen de dageraad, aan de rand van een afdaling in een donker bos, wees Samuels lange arm naar beneden. 'Vlakte van Agaden,' gorgelde hij. Hij keek met een uitdagende grijns achterom, over zijn schouder. 'Meesteres.'
De hitte was drukkend in het bos. Richard trok zijn mantel uit, deed die in zijn rugzak en stopte toen die van Kahlan weer in de hare. Richard deed alsof hij kon zien waar ze heen gingen, want hij wilde de metgezel niet het idee geven dat hij bijna blind was in de dichte duisternis. Richard liet zich als een blinde leiden door het touw. Samuel holde verder alsof het klaarlichte dag was. Telkens wanneer hij zijn haarloze hoofd naar Richard omdraaide, straalden zijn gele ogen als twee lantarens.
Toen het licht van de dageraad zich langzaam in het bos verspreidde, begon Richard overal in het rond grote bomen te zien, slierten mos die omlaagwaaierden, modderige plekken waar damp uit het zwarte, vunzige water opsteeg, ogenparen die uit de schaduwen keken en knipperden. Holle roepen weerkaatsten door de mist en damp terwijl hij voorzichtig over de wirwar van wortels stapte. De plek herinnerde hem een beetje aan het Skow Moeras. Het rook hier even zuur. 'Hoeveel verder?' 'Vlakbij.' Samuel grijnsde.
Richard haalde het touw aan. 'Denk erom, als er iets misgaat, ga jij er als eerste aan.'
De grijns vervaagde van zijn bloedeloze lippen. Hier en daar zag Richard in de modder hetzelfde paar voetafdrukken dat hij in de sneeuw had gezien. Kahlan had hier nog gelopen. Donkere gestalten volgden hen, bleven in de schaduwen en het dichte struikgewas en ze stootten soms kreten uit en jankten. Richard vroeg zich bezorgd af of het nog meer wezens zoals Samuel waren. Of erger. Enkele volgden in de boomtoppen, net buiten zijn gezichtsveld. Hoewel hij zijn best deed om het te doen ophouden, liepen de rillingen over zijn rug.
Samuel liep vlak langs het pad, rond de verwrongen wortels van een lage boom met een dikke stam.
'Wat doe je?' vroeg Richard en liet de metgezel stoppen. Samuel grijnsde tegen hem. 'Kijk.' Hij raapte een dikke stok op, dik als zijn pols, en gooide die met een onderhandse zwaai in de wortels van de boom. De wortels schoten naar buiten, verstrengelden zich om de stok en trokken hem onder de verwarde massa. Richard hoorde hem breken. Samuel lachte gorgelend. Toen de zon hoger klom, leken de bossen van de Vlakte van Agaden nog donkerder te worden. Dode takken verstrengelden zich boven hun hoofden en af en toe dreef mist hun kant uit. Soms kon Richard Samuel niet eens zien aan het andere eind van het natte touw. Maar hij kon altijd dingen horen: gekrabbel, geklauw, fluiten, dingen die net uit het gezicht tegen hen klikten. Soms draaide de mist rond en wervelde naar passerende wezens die langsschoten, dichtbij maar onzichtbaar.
Richard herinnerde zich wat Kahlan had gezegd: ze gingen sterven. Hij probeerde die gedachte uit zijn hoofd te zetten. Ze had hem verteld dat zij de heks nooit had ontmoet, dat zij alleen anderen over haar had horen spreken. Maar wat ze had gehoord, had haar doodsbang gemaakt. Zij die naar binnen gingen, kwamen er nooit meer uit. Zelfs een tovenaar zou de Vlakte van Agaden niet opgaan, had ze gezegd. Maar toch, het was kennis uit de tweede hand; zij had Shota nog nooit ontmoet. Misschien waren de verhalen overdreven. Zijn ogen zochten de dreigende, onverbiddelijke bossen af. Maar misschien ook niet.
Voor hen, door de verwarde boommassa, scheen licht, zonlicht en klonk het geluid van stromend water. Hoe verder ze gingen, hoe lichter het werd. Weldra bereikten ze de rand van het donkere woud. Het pad eindigde gewoon. Samuel gorgelde van blijdschap. Ver beneden hen strekte zich een lange vallei uit, groen, kleurrijk, verlicht door de zon. Gigantische rotsachtige pieken rezen er bijna rechtstandig omheen op. Velden met blonde grassoorten tussen groepen eiken, beuken en esdoorns in rijke herfstkleuren rimpelden in de bries. In het donkere woud waar zij zich bevonden, hadden ze het gevoel alsof ze in de nacht stonden en op de dag uitkeken. Water viel van de rotsen naast hen verticaal omlaag, verdween geluidloos
door de lucht tot het de heldere plassen en stromen beneden bereikte, waar het van ver brulde en ruiste. Stuifnevel zweefde langs hen heen en maakte hun gezichten nat. Samuel wees omlaag naar het dal. 'Meesteres.' Richard knikte en liet hem doorlopen. Samuel leidde hen door een doolhof van kreupelhout, dicht opeenstaande bomen en met varens begroeide rotsblokken, naar een plaats die Richard zonder zijn kleine gids nooit zou hebben gevonden: een pad verscholen achter rotsen en klimplanten, aan de rand van de afgrond, langs de wand van het dal omlaag. Terwijl ze afdaalden, bood het pad panoramische vergezichten over het mooie land beneden; de groepjes bomen die er op de vriendelijke heuvels klein uitzagen, de stromen die zich tussen de velden en oevers slingerden, de hemel felblauw daarboven. Te midden van dit alles, gevat tussen een tapijt van grootse bomen, stond een prachtig paleis van adembenemende bevalligheid en schoonheid. Fijne spitsen verrezen in de lucht, ijle bruggen overspanden de hoge openingen tussen torens, trappen wonden zich rond torentjes. Boven op iedere punt wapperden kleurige vlaggen en wimpels. Ze waaiden loom in de wind. Het schitterende paleis leek vreugdevol naar de hemel te reiken.
Richard bleef een ogenblik met open mond zwijgend staan, starend, hij kon zijn ogen nauwelijks geloven. Hij hield van zijn thuis in Hartland, maar daar was geen enkele plek die hiermee te vergelijken was. Dit was gewoonweg het mooiste kasteel dat hij ooit had gezien. Hij had er geen flauw idee van gehad dat iets van zo'n verfijnde schoonheid ook echt bestond.
Het tweetal ging weer op weg, omlaag langs de rand van de vallei. Hier en daar waren duizenden treden uit de steen van de wand gehakt, slingerden, spiraalden en gingen omlaag, draaiden soms weer naar zichzelf terug en liepen onder de treden erboven. Samuel sprong de treden af alsof hij dit al duizend keer eerder had gedaan. Het was duidelijk dat hij opgewonden was om weer thuis te zijn, in de buurt van de bescherming van zijn meesteres. Onderaan, in het zonlicht, liep een weg door de met bomen bespikkelde heuvels en warme grasvelden. Samuel holde voort met zijn vreemde gang, in zichzelf gorgelend. Richard trok af en toe aan het touw om hem eraan te herinneren wie het andere eind nog steeds in handen had.
Toen ze de bodem van het dal overstaken, volgden ze enige tijd een heldere stroom en ze kwamen steeds dichter bij het paleis. De bossen werden iets dichter, de bomen stonden dichter bijeen, allemaal schitterende exemplaren die weg of veld tegen de felle zon beschutten. De weg voerde hen lichtelijk heuvelopwaarts. Boven op de top van een heuveltje leek het wel of de bomen verzameld waren, een plaats voor hen beschutten, hen omringden. Richard kon de hoge torens van het paleis door de takken in de verte zien. Ze gingen een beschaduwde, stille, omhullende kathedraal van bomen binnen.
Richard kon het zachte geluid van water horen dat over met mos begroeid steen liep. Zonlicht drong in nevelige wimpels tot het rustige, verstilde gebied door. Er hing een zoete geur van gras en bladeren.
Samuel strekte een arm uit. Richard keek waar hij wees, naar het midden van de open, beschutte plek. Daar stond een rots; water borrelde uit het midden van een bron op en liep langs de zijkanten in een kleine stroom bespikkeld met weelderige, groene, met mos begroeide rotsen. Een vrouw in een lange, witte japon, zachtbruin haar, met haar rug naar hem toegekeerd, zat aan de rand van de rots in het gespikkelde zonlicht en trok haar vingers door het heldere water. Zelfs van achteren zag ze er op de een of andere manier vertrouwd uit.
'Meesteres,' zei Samuel met dweperige ogen. Hij wees opnieuw, naar de kant van de weg, dichter bij hen. 'Mooie dame.' Richard kon Kahlan stijf zien staan. Er was iets vreemds aan haar. Er zat iets op haar, dat bewoog. Samuel draaide zijn vlekkerige hoofd weer om en wees met een lange grijze vinger naar het touw. Hij keek met een geel oog naar Richard op. 'Zoeker beloofd,' zei hij met een zachte grom. Richard maakte het touw los, haalde Kahlans rugzak van de schouder van de metgezel en legde hem op de grond. Samuel krulde zijn bloedeloze lippen omhoog tegen Richard, siste, snelde toen ineens weg de schaduwen in en ging op zijn hurken zitten kijken. Richard slikte zwaar toen hij naar Kahlan toeliep. Hij had een knoop in zijn maag. En met een ruk zag hij tenslotte wat er op haar bewoog. Slangen.
Kahlan was overdekt met een wriemelende massa slangen. De slangen die hij herkende waren allemaal giftig. Grote, dikke, hadden zich om haar benen gewonden, één strak om haar middel, zich samentrekkend; andere slingerden zich om haar nek; nog meer gleden langs de voorkant van haar hemd en staken hun koppen tussen de knopen uit. Hij deed zijn best om zijn ademhaling te beheersen toen hij haar naderde. Zijn hart bonsde. Tranen liepen over Kahlans wangen en ze beefde.
'Hou je stil,' zei hij met een kalme stem. 'Ik zal ze eraf halen.' 'Nee,' fluisterde zij terug. Haar ogen, wijd open van paniek, ontmoetten de zijne. 'Als je ze aanraakt, of als ik beweeg, zullen ze mij bijten.'
'Het is in orde,' probeerde hij haar gerust te stellen. 'Ik krijg je hier wel uit.'
'Richard,' zei ze met een smekende fluistering, 'ik ben dood. Laat me. Ga hier weg. Vlucht.'
Hij had het gevoel alsof een onzichtbare hand zich om zijn keel klemde. In haar ogen kon hij zien hoe zij zich inspande om haar paniek de baas te blijven. Hij probeerde er zo kalm mogelijk uit te zien, om haar moed te geven. 'Ik ga niet van je weg,' fluisterde hij. 'Alsjeblieft, Richard,' fluisterde ze hees, 'voor mij, voor het te laat is. Vlucht.'
Een dunne, giftige kousebandadder, met zijn staart in haar haren opgerold, liet zijn kop vlak voor haar gezicht zakken. De rode tong schoot voor haar heen en weer. Kahlan sloot haar ogen en er rolde een traan over haar wang. De slang kronkelde rond de zijkant van haar gezicht, omlaag over haar sleutelbeen. Het gestreepte lichaam verdween in haar hemd. Ze jankte bijna onhoorbaar. 'Ik ga dood. Jij kunt me nu niet redden, Alsjeblieft, Richard, red jezelf. Alsjeblieft. Vlucht. Vlucht zolang je nog een kans hebt.' Richard was bang dat ze opzettelijk zou bewegen, om gebeten te worden, om te proberen hem te redden, denkend dat hij dan geen reden zou hebben om te blijven. Hij moest haar ervan overtuigen dat dat niets zou uithalen. Hij keek haar nuchter aan. 'Nee, ik ben hier gekomen om erachter te komen waar het kistje is. Ik ga niet weg voor ik het weet. Wees nu stil.' Ze opende haar ogen wijd vanwege wat de slang in haar hemd deed. Ze beet hard op haar onderlip; haar wenkbrauwen gingen rimpelend omhoog. Richard slikte om speeksel in zijn droge mond te krijgen. 'Kahlan, hou vol. Probeer aan iets anders te denken.' Woedend liep hij naar de vrouw die nog steeds met haar rug naar hem toe op de rots zat. Iets waarschuwde hem het zwaard niet te trekken^ maar hij kon en wilde zijn woede om wat zij Kahlan aandeed niet weerhouden. Hij ademde door opeengeklemde tanden. Toen hij bij haar was, stond ze op en keerde zich rustig naar hem om en sprak zijn naam uit met een stem die hij herkende. Zijn hart sprong in zijn keel toen hij het gezicht zag dat bij de stem hoorde.