15
De paarden hadden geen aanmoediging nodig om te rennen. Ze
vluchtten in volle vaart over de weg zonder dat hun berijders een
poging deden ze af te remmen. Het gejank van de harthonden wakkerde
hun inspanning aan. Water en modder spatten op toen hun hoeven over
de weg stormden en regen in stroompjes over hun huid liep, maar het
was de modder die won, hun benen en buiken besmeurde en erop
vastkoekte. Toen de honden gilden, briesten de paarden op hun beurt
van angst. Richard liet Kahlan de leiding nemen, want hij wilde
tussen haar en hun achtervolgers blijven. De geluiden van de
harthonden waren nog ver weg, ergens bij de grens, maar hij wist
aan de manier waarop ze er met een bocht van links aankwamen dat
het slechts een kwestie van tijd was voor ze zouden worden
ingehaald. Als ze rechtsaf konden slaan en van de grens af zouden
gaan, was er een kans dat ze de honden voor zouden blijven, maar de
bossen waren dicht en ondoordringbaar; ze zouden maar langzaam
voortgaan als ze al een opening konden vinden en het zou zeker hun
dood betekenen. Hun enige kans was om op de weg te blijven en het
moeras te bereiken voor ze werden gepakt. Richard wist niet hoe ver
het was, of wat ze zouden doen wanneer ze het eenmaal bereikten,
hij wist alleen dat het noodzakelijk was.
De kleuren van de dag verbleekten in een dof grijs toen de
nacht naderbij kwam. Regen kletterde met kleine koude prikken op
zijn verhitte gezicht, vermengde zich met zweet en liep langs zijn
nek omlaag. Richard zag hoe de lichamen van zijn twee vrienden op
de paarden wipten en opsprongen en hoopte dat ze goed genoeg waren
vastgebonden, hoopte dat ze niet erg waren gewond, hoopte dat ze
weldra weer bij bewustzijn zouden zijn. De rit zou hun beslist
geen goed doen. Kahlan draaide zich niet om en keek niet
achterom. Ze wijdde zich aan haar taak, haar donkere gestalte
voorovergebogen over het rennende paard.
De weg boog alle kanten op en slingerde zich om indrukwekkende
misvormde eiken en door de aarde stekende rotsen heen. Er waren nu
minder dode bomen. Bladeren van de eik, es en ahorn ontnamen de
ruiters het laatste zicht op de hemel en maakten het pad nog
donkerder. De honden kwamen dichterbij toen de weg begon af te
dalen in een zompig bos van ceders. Een goed teken, dacht Richard,
ceders groeiden vaak waar de grond nat was.
Kahlans paard verdween over de rand van een helling. Richard
bereikte de rand van de steile helling en zag haar weer, toen ze
afdaalde in een kom in de aarde. De wirwar van boomtoppen spreidde
zich in de verte uit, tenminste voor zover hij ze kon zien in de
mist en het flauwe licht. Het was het Skow Moeras, eindelijk. De
geur van vocht en verrotting overviel hem toen hij haar haastig
volgde, omlaag door de wervelende slierten mist die in het
voorbijgaan bewogen en ronddraaiden. Uit de dichte vegetatie
klonken fel geroep en geschreeuw. Het gejank van de harthonden kwam
van achteren, dichterbij nu. Houtachtige ranken hingen aan de
gladde verwrongen stammen van bomen die in het water stonden op
wortels die er als klauwen uitzagen, en kleinere bladachtige ranken
wonden zich rond alles dat sterk genoeg was om hun houvast te
geven. Alles leek boven op iets anders te groeien, om er zijn
voordeel mee te doen. Water, donker en stil, stond in stilstaande
poelen, glipte onder bosjes struiken, omgaf groepen bomen met dikke
stronken. Eendekroos dreef in dikke matten op het water, en zag
eruit als een prachtig verzorgd gazon. De weelderige groei leek het
geluid van de hoeven van hun paarden op te slokken, en liet alleen
het inlandse geroep over het water weerkaatsen.
De weg versmalde zich tot een pad dat nauwelijks boven het
zwarte water bleef. Ze moesten de paarden intomen uit angst dat ze
tegen de wortels een been zouden breken. Toen Kahlans paard
voorbijreed, zag Richard dat de oppervlakte van het water in trage
rimpelingen golfde omdat er iets onder bewoog. Hij hoorde de honden
op de top van de kom. Kahlan draaide zich om toen ze het gehuil
hoorde. Als ze op het pad bleven, zouden de honden hen binnen
enkele minuten aanvallen. Terwijl Richard omkeek, trok hij het
zwaard uit de schede. Het duidelijke gerinkel klonk over het
donkere water. Kahlan bleef staan en keek naar hem om.
'Daar' - hij wees met het zwaard over het water rechts van hen
-'dat eiland. Het ziet er hoog genoeg uit om droog te zijn.
Misschien kunnen de harthonden niet zwemmen.'
Het was maar een geringe hoop, maar hij kon niets anders
bedenken. Chase had gezegd dat ze in het moeras veilig zouden zijn
voor de honden, maar hij had hun niet verteld hoe. Dit was het
enige dat hij kon bedenken. Kahlan aarzelde niet. Ze leidde haar
paard er regelrecht in en trok dat van Zedd achter zich aan.
Richard kwam vlak na haar met het paard van Chase, keek het pad af
en zag beweging door openingen in de bomen. Het water leek niet
meer dan een meter twintig diep, met een modderige bodem. Wier brak
van de bodem los en dreef naar de oppervlakte terwijl Kahlans paard
er voor hem doorheen waadde, langzaam maar zeker naar het eiland
stappend.
En toen zag hij de slangen.
Donkere lijven kronkelden vlak onder de oppervlakte van het
water en kwamen van alle kanten op hen af. Sommige tilden hun
koppen op en lieten hun rode tongen de vochtige lucht in schieten.
Hun donkerbruine lichamen hadden koperkleurige vlekken en ze waren
bijna onzichtbaar in het donkere water, ze brachten de oppervlakte
nauwelijks in beroering. Richard had nog nooit zulke grote slangen
gezien. Kahlan keek naar het eiland en had de slangen nog niet
opgemerkt. Het droge land was te ver weg. Hij wist dat ze het niet
zouden halen voor de slangen hen bereikten.
Richard draaide zich om en keek achter zich om te zien of ze
terug konden gaan naar het hoge stuk grond. Waar zij het pad hadden
verlaten, stonden nu de donkere gedaanten van de harthonden,
grauwend en grommend. Met de koppen omlaag, liepen de grote zwarte
lijven heen en weer, ze wilden wel graag het water in gaan om hun
prooi te grijpen, maar deden het niet. In plaats daarvan jankten
ze.
Richard liet het puntje van het zwaard in het water zakken en
trok er een kleine opening in, klaar om de eerste slang die dicht
genoeg bij kwam dood te slaan. Toen gebeurde er iets verrassends.
Toen het zwaard in het water kwam, draaiden de slangen zich
plotseling om en kronkelden zo snel zij konden weg. Op de een of
andere manier joeg de toverkracht in het zwaard ze weg. Hij wist
niet precies waarom de toverkracht op deze manier werkte, maar was
blij dat het zo was.
Ze werkten zich tussen de grote boomstammen door die als
zuilen in de modder stonden en ieder veegde op de beurt in het
voorbijgaan wingerdranken en slingers mos opzij. Toen ze door
ondiepere stukken water gingen, was het puntje van zijn zwaard niet
meer in het water. De slangen kwamen onmiddellijk terug. Hij bukte
zich, zodat het puntje van het zwaard weer in het water kwam,
en de slangen weer rechtsomkeert maakten, alsof ze niets met hen te
maken wilden hebben. Richard vroeg zich af wat er zou gebeuren
wanneer ze droog land bereikten. Zouden de slangen hen daar volgen?
Zou de toverkracht van het zwaard werken om ze uit het water weg te
houden? De slangen zouden wel eens even lastig kunnen zijn als de
harthonden.
Water droop van de buik van Kahlans paard toen het op het
eiland klauterde. Er stonden een paar populieren op het hoge punt
in het midden en ceders aan de rand bij het water, aan de andere
kant van de kleine ophoging droge grond, maar het was voornamelijk
bedekt met biezen en hier en daar lissen. Om te zien wat er zou
gebeuren, haalde Richard het zwaard uit het water voor het nodig
was. De slangen kwamen op hem af. Toen hij het water verliet,
draaiden enkele zich om en gingen weg, sommige kronkelden naar de
kustlijn, maar geen enkele slang volgde hem het droge land op. Het
was bijna donker en Richard legde Zedd en Chase op de grond onder
de populieren. Hij haalde een zeil uit de zakken en spande het
tussen de bomen om een kleine schuilplaats te maken. Alles was nat,
maar omdat er geen wind was, beschutte het geïmproviseerde bouwsel
hen tegen de meeste regen. Er was voorlopig geen kans op een vuur,
want al het hout dat hij kon vinden was drijfnat. In elk geval was
het geen koude nacht. Kikkers kwaakten aan een stuk door uit de
natte duisternis. Richard zette een paar dikke kaarsen op een stuk
hout zodat ze wat licht hadden in hun schuilplaats. Samen keken ze
hoe Zedd er aan toe was. Er was geen enkel spoor van letsel te
zien, maar hij bleef bewusteloos. De toestand van Chase was ook
onveranderd^ maar gelukkig bloedde zijn wond niet meer. Kahlan
streelde Zedds voorhoofd. 'Het is geen goed teken wanneer de ogen
van een tovenaar op deze manier gesloten zijn. Ik weet niet wat ik
voor hen moet doen.'
Richard schudde zijn hoofd. 'Ik ook niet. We mogen blij zijn
dat ze geen koorts hebben. Misschien is er een heelmeester in
Southaven. Ik zal draagbaren maken die de paarden kunnen trekken.
Ik denk dat dat beter is dan ze weer te laten rijden zoals
vandaag.' Kahlan vond nog twee dekens om hun vrienden warm te
houden en toen gingen zij en Richard samen bij de kaarsen zitten
terwijl het water om hen bleef druppelen. Gloeiende gele ogenparen
wachtten op het pad, in de duisternis van achter de bomen. Terwijl
de harthonden op en neer liepen, bewogen de ogen heen en weer. Af
en toe hoorden Richard en Kahlan gekef van teleurstelling. Samen
keken ze naar hun achtervolgers aan de andere kant van het donkere
water.
Kahlan staarde naar de gloeiende ogen. 'Ik vraag me af waarom
ze ons niet gevolgd zijn.'
Richard keek haar van opzij aan. 'Ik denk dat ze bang zijn
voor de slangen.'
Kahlan sprong overeind, keek snel om zich heen en duwde haar
hoofd tegen het zeildoek. 'Slangen, wat voor slangen? Ik hou niet
van slangen,' zei ze snel.
Hij keek op. 'Een soort grote waterslangen. Ze zwommen weg
toen ik mijn zwaard in het water stak. Ik denk niet dat we ons
zorgen hoeven te maken, ze zijn niet met ons aan land gegaan. Ik
denk dat het veilig is.'
Ze keek behoedzaam om zich heen, trok haar mantel strak en
ging zitten, dichter bij hem deze keer. 'Je had me voor ze kunnen
waarschuwen,' zei ze met een frons.
'Ik wist het zelf niet tot ik ze zag, en de honden zaten vlak
achter ons. Ik denk niet dat we veel keus hadden, en ik wilde je
niet bang maken.'
Ze zei niets meer. Richard haalde een worst en een hard brood
te voorschijn, het laatste. Hij scheurde het brood doormidden,
sneed stukken worst af en gaf haar er wat van. Ze hielden ieder een
tinnen beker onder het regenwater dat van het zeildoek afdroop. Ze
aten zonder te spreken, keken rond of er een spoor van dreiging
was, luisterden naar het ritme van de regen.
'Richard,' vroeg ze tenslotte, 'heb jij mijn zuster gezien, in
het grensgebied?'
'Nee. Wat het ook was dat je te pakken had, zag er voor mij
niet uit als een persoon, en ik durf te wedden dat het wezen dat ik
eerst neersloeg in jouw ogen ook niet op mijn vader leek.' Ze
schudde haar hoofd van nee. 'Ik denk,' zei hij, 'dat ze er gewoon
uitzien als degenen die je wilt zien om je te misleiden.'
'Ik denk dat je gelijk hebt,' zei ze met een zucht en nam een
hap van de worst. Toen ze klaar was met kauwen, voegde ze eraan
toe: 'Ik ben blij. Ik zou het vreselijk vinden als we hen pijn
zouden moeten doen.' Hij knikte instemmend en keek naar haar. Haar
haren waren nat en zaten deels tegen de zijkant van haar gezicht
geplakt. 'Maar er is nog iets anders dat ik vreeemd vind. Toen dat
wezen van de grens, wat het ook was, naar Chase uithaalde, was het
snel en sloeg hem meteen neer, en voor we iets konden doen greep
het jou zonder moeite. Met Zedd net zo, het had hem de eerste keer
meteen te pakken. Maar toen ik naar hen terugging, probeerde het
mij te grijpen, maar miste en daarna probeerde hij het niet eens
meer.' 'Dat heb ik gezien toen het gebeurde,' zei ze. 'Het miste je
ruim. Het was alsof het niet wist waar je was. Het wist
precies waar wij drieën waren, maar jou leek het niet te
kunnen vinden.'
Richard dacht een ogenblik na. 'Misschien kwam het door
het zwaard.'
Kahlan haalde haar schouders op. 'Wat het ook was, ik ben er
blij om.'
Hij was er helemaal niet zeker van dat het het zwaard was. De
slangen waren bang geweest voor het zwaard en waren ervoor
weggezwommen. Het wezen op de grens had geen angst getoond; het
leek alsof het hem eenvoudig niet kon vinden. Er was nog iets
anders waarover hij zich verbaasde. Toen hij het wezen op de grens
dat op zijn vader leek had neergeslagen, had hij geen pijn gevoeld.
Zedd had hem verteld dat er een prijs te betalen zou zijn voor
doden met het zwaard, en dat hij de pijn van wat hij had gedaan wel
zou voelen. Misschien was er geen pijn omdat het wezen al dood was.
Misschien zat het allemaal in zijn hoofd en was niets ervan echt.
Dat kon niet; het was echt genoeg om zijn vrienden neer te kunnen
slaan. Opeens was hij er niet meer zo zeker van dat het zijn vader
niet was geweest die hij had geveld.
Ze aten zwijgend de rest van de maaltijd en hij dacht na over
wat hij voor Zedd en Chase kon doen, maar kon niets bedenken. Zedd
had medicijnen bij zich, maar alleen Zedd wist hoe hij die moest
gebruiken. Misschien was het toverkracht van de grens die hem had
neergeslagen. Zedd had ook toverkracht, maar hij was ook de enige
die die wist te gebruiken.
Richard haalde een appel te voorschijn en sneed die in parten,
haalde de pitjes eruit en gaf de helft aan Kahlan. Ze kwam
dichterbij en legde haar hoofd op zijn arm terwijl ze de appel at.
'Moe?' vroeg hij.
Ze knikte en glimlachte. 'En ik heb pijn op plaatsen die ik
niet kan noemen.' Ze at nog een partje van de appel. 'Weet jij iets
over Sout-haven?'
'Ik heb andere gidsen die naam wel eens horen noemen toen ze
door Hartland trokken. Naar wat zij zeggen, is het een oord van
dieven en buitenbeentjes.'
'Zo te horen is het niet het soort plaats waar een heelmeester
woont.' Richard gaf geen antwoord. 'Wat moeten we dan doen?' 'Ik
weet het niet, maar ze worden heus beter, het komt wel goed met
ze.'
'En als dat niet gebeurt?' drong ze aan.
Hij nam de appel weg van zijn mond en keek haar aan. 'Kahlan,
wat wil je nou eigenlijk zeggen?'
'Ik zeg dat we erop voorbereid moeten zijn hen achter te
laten. Verder te gaan.'
'Dat kan niet,' antwoordde hij beslist. 'We hebben hen allebei
nodig. Weet je nog toen Zedd mij het zwaard gaf? Hij zei dat hij
wilde dat ik ervoor zou zorgen dat we over de grens kwamen. Hij zei
dat hij een plan had. Hij heeft me niet verteld wat dat plan
inhoudt.' Hij keek over het water naar de honden. 'Wij hebben hen
nodig,' herhaalde hij. Ze plukte aan de schil van het appelpartje.
'Wat als ze vanavond doodgaan? Wat moeten we dan doen? Dan moeten
we verder gaan.' Richard wist dat ze naar hem opkeek, maar hij keek
niet naar haar. Hij begreep haar behoefte om Rahl tegen te houden.
Hij voelde hetzelfde verlangen, en zou zich door niets ervan af
laten brengen, ook al betekende het dat hij zijn vrienden moest
achterlaten, maar zover was het nog niet. Hij wist dat ze alleen
probeerde zich ervan te vergewissen dat hij de nodige overtuiging,
de nodige vastberadenheid bezat. Ze had veel voor haar missie
opgegeven, veel aan Rahl verloren, net als hij. Ze wilde zeker
weten dat hij het vermogen had verder te gaan, tegen elke prijs hen
te leiden. De kaarsen wierpen een zacht licht op haar gezicht, een
kleine gloed in de duisternis. Haar ogen weerkaatsten de dansende
vlammen. Hij wist dat ze het niet prettig vond deze dingen tegen
hem te zeggen. 'Kahlan, ik ben de Zoeker, ik begrijp hoe groot die
verantwoordelijkheid is. Ik zal alles doen wat nodig is om Darken
Rahl tegen te houden. Alles. Je kunt daarop vertrouwen. Maar ik zal
de levens van mijn vrienden niet gemakkelijk verspillen. We hebben
nu genoeg om ons zorgen over te maken. Laten we geen nieuwe dingen
bedenken.'
De regen viel van de bomen in het water en zond holle echo's
door de duisternis. Ze legde haar hand op zijn arm, alsof ze wilde
zeggen dat het haar speet. Hij wist dat ze niets had om spijt over
te hebben; ze probeerde alleen de waarheid onder ogen te zien, één
mogelijke waarheid in elk geval. Hij wilde haar geruststellen. 'Als
zij niet beter worden,' zei hij, terwijl hij haar blik met de zijne
vasthield, 'en als er een veilige plaats is om hen achter te laten,
bij iemand die we kunnen vertrouwen, dan zullen wij dat doen en
verder gaan.'
Ze knikte. 'Dat is het enige dat ik bedoelde.'
'Ik weet het.' Hij at zijn appel op. 'Waarom ga je niet wat
slapen? Ik zal de wacht houden.'
'Ik kan niet slapen,' zei ze, met een knik van haar hoofd in
de richting van de harthonden, 'niet terwijl ze zo naar ons zitten
te kijken. En met slangen overal om ons heen.'
Richard glimlachte tegen haar. 'Goed dan, wat zou je ervan
zeggen als jij mij helpt de draagbaren te maken die de paarden dan
kunnen trekken? Op die manier kunnen we hier morgenochtend, zodra
de honden weg zijn, vertrekken.'
Ze glimlachte ook tegen hem en stond op. Richard haalde een
kwaadaardig uitziende strijdbijl van Chase en merkte dat die even
goed in hout hakte als in vlees en botten. Hij was er allerminst
zeker van dat Chase het goed zou vinden dat een van zijn
gekoesterde wapens op die manier werd gebruikt; eigenlijk wist hij
wel zeker van niet. Hij glimlachte in zichzelf. Hij kon niet
wachten om het hem te vertellen. In zijn geest kon hij zich de
afkeurende frons van zijn grote vriend al voorstellen. Natuurlijk
zou Chase het verhaal iedere keer dat hij het vertelde mooier
maken. Voor Chase was een verhaal zonder verfraaiing als vlees
zonder jus; gewoon gortdroog. Zijn vrienden moesten beter worden,
zei hij bij zichzelf. Dat moest gewoonweg. Hij zou het niet kunnen
verdragen als ze stierven. Het duurde enige uren voor ze klaar
waren. Kahlan bleef vlak bij hem, want ze was bang voor de slangen,
en de harthonden sloegen hen de hele tijd gade. Even had Richard
overwogen om de kruisboog van Chase te gebruiken om te proberen een
paar van de honden te doden, maar tenslotte besloot hij toch om het
niet te doen; Chase zou boos op hem zijn dat hij zijn kostbare
pijlen voor zoiets had verkwist. De honden konden hen nu toch niet
pakken, en zouden met het licht zijn verdwenen.
Toen ze klaar waren, keken ze hoe de twee mannen eraan toe
waren en gingen toen weer bij de kaarsen zitten. Hij wist dat
Kahlan moe was, hij kon zijn eigen ogen nauwelijks openhouden, maar
ze wilde nog steeds niet gaan liggen om te slapen, dus liet hij
haar tegen hem aan leunen. In een mum van tijd vertraagde haar
ademhaling en sliep ze. Het was een onrustige slaap; hij kon zien
dat ze nare dromen had. Toen ze begon te jammeren en te schokken,
maakte hij haar wakker. Ze haalde snel adem en huilde bijna.
'Nachtmerries?' vroeg hij en streelde haar haren geruststellend met
de achterkant van zijn vingers.
Kahlan knikte met haar hoofd tegen hem aan. 'Ik droomde over
het wezen uit de grens dat om mijn benen zat. Ik droomde dat het
een grote slang was.'
Richard sloeg zijn arm om haar schouders en drukte haar dicht
tegen zich aan. Zij maakte geen bezwaar, maar trok haar knieën op
en sloeg haar armen eromheen terwijl ze zich tegen hem aan
nestelde. Hij was bang dat zij zijn hart kon horen bonzen. Als dat
al zo was, zei ze er niets van en was weldra weer vast in slaap.
Hij luisterde naar haar ademhaling, naar de kikkers en naar de
regen. Ze sliep vredig. Hij sloot zijn vingers om de tand onder
zijn hemd. Hij keek naar de harthonden. Die keken op hun beurt naar
hem. Ze werd tegen de ochtend wakker, het was nog donker. Richard
was zo moe dat hij er hoofdpijn van had. Kahlan stond erop dat hij
zou gaan slapen terwijl zij de wacht hield. Hij wilde dat niet, hij
wilde haar blijven vasthouden, maar had te veel slaap om haar tegen
te spreken.
Toen ze hem zachtjes wakker schudde, was het ochtend. Zwak,
grijs licht filterde door het donkergroen van het moeras en door de
zware mist waardoor de wereld klein en benauwend leek. Het water
rondom hen zag eruit alsof het vol zat met rotte planten, een
brouwsel dat af en toe rimpelde doordat zich iets onzichtbaars
onder de oppervlakte bewoog. Starre zwarte ogen kwamen omhoog door
het kroos en sloegen hen gade.
'De harthonden zijn weg,' zei ze. Ze zag er droger uit dan de
vorige avond.
'Hoe lang al?' vroeg hij en probeerde de kramp uit zijn armen
te wrijven.
'Twintig, misschien dertig minuten. Toen het licht werd gingen
ze er ineens als de weerlicht vandoor.'
Kahlan gaf hem een tinnen beker met hete thee. Richard wierp
haar een vragende blik toe.
Ze glimlachte. 'Ik heb hem boven de kaars gehouden tot hij
heet was.'
Haar vindingrijkheid verbaasde hem. Ze gaf hem een stuk
gedroogd fruit en at er zelf ook iets van. Hij merkte op dat de
oorlogsbijl tegen haar been rustte en dacht bij zichzelf dat ze
wist hoe ze de wacht moest houden. Het regende nog steeds een
beetje. Vreemde vogels lieten schel hun snelle, rauwe kreten horen
van de andere kant van het moeras, en kregen van andere vogels,
verder weg, antwoord. In-sekten zweefden centimeters boven het
water en af en toe was er een onzichtbaar gespetter.
'Enige verandering in Zedd of Chase?' vroeg hij.
Het leek even of ze niet wilde antwoorden. 'Zedds ademhaling
is trager.'
Richard ging vlug kijken. Het leek wel of Zedd nauwelijks nog
in leven was. Zijn gezicht zag er ingevallen en grauw uit. Hij
legde een oor op de borst van de oude man en hoorde dat het hart
normaal klopte, maar dat hij trager ademde. Hij voelde koud en klam
aan. 'Ik denk dat we nu veilig voor de honden zijn. We moesten maar
op weg gaan, en zien of we hulp voor hen kunnen vinden,' zei
hij.
Richard wist dat ze bang was voor slangen; dat was hij ook, en
dat zei hij tegen haar, maar ze liet het datgene wat ze moesten
doen niet in de weg staan. Ze vertrouwde op wat hij zei, dat de
slangen niet in de buurt van het zwaard zouden komen, en stak het
water zonder aarzeling over toen hij haar zei te gaan. Ze moesten
het water twee keer over, een keer met Zedd en Chase, en nog een
keer om de onderdelen van de draagbaren op te halen, want die
konden alleen op het droge worden gebruikt.
Ze bevestigden de disselbomen aan de paarden, maar konden ze
nog niet gebruiken want de wirwar van wortels op het moeraspad zou
een te hotsende rit veroorzaken. Ze zouden moeten wachten tot ze op
een betere weg waren wanneer ze het moeras eenmaal hadden
verlaten.
De ochtend was al half om voor ze op een beter pad kwamen. Ze
hielden lang genoeg stil om hun twee gevelde vrienden op de
draagbaren te leggen en hen met dekens en oliedoek te bedekken.
Richard ontdekte tot zijn genoegen dat de disselboom goed werkte;
die vertraagde hen helemaal niet en door de modder konden ze
behoorlijk voortglijden. Hij en Kahlan nuttigden het middagmaal op
hun paarden, gaven het eten aan elkaar door en bleven naast elkaar
rijden. Ze hielden alleen stil om te kijken hoe Zedd en Chase het
maakten, en gingen dan door de regen weer verder.
Voor het vallen van de avond bereikten ze Southaven. De stad
was weinig meer dan een verzameling krakkemikkige gebouwen en
huizen die scheef tussen de eiken en berken pasten, bijna als om
zich van de weg, van vragen en van deugdzame ogen af te wenden.
Geen enkel huis zag eruit alsof het ooit een verfje had gehad.
Sommige hadden tinnen platen die roffelden in de regen die maar
bleef vallen. In het midden van die troep stond een magazijn en
daarnaast een gebouw van twee verdiepingen. Een primitief
uitgesneden uithangbord liet weten dat het een herberg was, maar er
stond geen naam op. Geel lamplicht dat uit de benedenramen kwam was
de enige kleur die zich aftekende tegen de grijsheid van de dag en
van het gebouw. Tegen de zijkant van het gebouw lag een liederlijke
berg vuilnis en het huis ernaast leunde daar in sympathie weer
tegenaan. 'Blijf dicht bij me,' zei Richard toen ze afstegen. 'De
mannen hier zijn gevaarlijk.'
Kahlan glimlachte vreemd met één mondhoek. 'Ik ben gewend aan
hun soort.'
Richard vroeg zich af wat dat betekende, maar zei niets.
Stemmen verstomden toen ze door de deur gingen, en alle
gezichten draaiden zich om. De gelegenheid was ongeveer wat
Richard verwachtte. Olielampen verlichtten een vertrek dat blauw
stond van een doordringende pijp-rook. De tafels, her en der
neergezet, waren ruw, soms bestonden ze uit niet meer dan een plank
op een ton. Er stonden geen stoelen, alleen maar banken. Aan de
linkerkant was een dichte deur, die waarschijnlijk naar de keuken
leidde. Aan de rechterkant, in de schaduw, voerde een trap zonder
leuning naar de kamers boven. Tussen de rommel op de vloer waren
een paar paden gebaand. De vloer zat onder de donkere vlekken en
gemorste drank. De mannen waren een onbehouwen troep pelsjagers,
reizigers en herrieschoppers. De meesten hadden onverzorgde baarden
en waren groot. Het vertrek stonk naar bier, rook en zweet. Kahlan
stond rijzig en trots naast hem; zij was iemand die zich niet
gemakkelijk liet intimideren. Richard redeneerde dat ze misschien
wel geïntimideerd zou moeten zijn. Ze viel op tussen het canaille
als een gouden ring aan de vinger van een bedelaar. Haar houding
maakte het vertrek nog smeriger.
Toen ze de capuchon van haar mantel achteroverduwde, begon
iedereen te grijnzen, waardoor een verzameling gebitten met scheve
en ontbrekende tanden zichtbaar werd. De hongerige blikken in de
ogen van de mannen pasten niet bij hun glimlach. Richard wilde dat
Chase wakker was.
Met een bedrukt gevoel besefte hij dat er moeilijkheden op
komst waren.
Een dikke man kwam naar hen toe en bleef voor hen staan. Hij
droeg een hemd zonder mouwen en een schort dat eruitzag alsof het
nooit wit was geweest. De bovenkant van zijn glanzende geschoren
hoofd weerkaatste in het lamplicht en het krullende zwarte haar op
zijn dikke armen leek te wedijveren met zijn baard. Hij veegde zijn
handen aan een smerig vod af en gooide dat toen over zijn schouder.
'Kan ik iets voor jullie doen?' vroeg de man op droge toon. Met
zijn tong rolde hij een tandenstoker over zijn lippen, hij wachtte.
Op zijn eigen toon en met zijn ogen liet Richard de man weten dat
hij geen moeilijkheden zou maken. 'Is er een heelmeester in deze
stad?'
De waard verplaatste zijn blik naar Kahlan en keek toen
Richard weer aan. 'Nee.'
Richard zag dat de man, in tegenstelling tot de andere mannen,
zijn ogen hield waar ze behoorden te zijn wanneer hij naar Kahlan
keek. Het zei hem iets belangrijks. 'Dan willen we graag een
kamer.' Hij ging zachter praten. 'Buiten hebben we twee vrienden
die gewond zijn.'
Nadat hij de tandenstoker uit zijn mond had genomen, vouwde de
man zijn armen. 'Ik heb geen behoefte aan moeilijkheden.' 'Ik ook
niet,' zei Richard opzettelijk op dreigende toon. De kale man
bekeek Richard van top tot teen, en zijn ogen bleven even op het
zwaard rusten. Met zijn arm nog gevouwen, taxeerde hij Richards
ogen. 'Hoeveel kamers wilt u? Ik zit behoorlijk vol.' 'Eén kamer is
genoeg.'
In het midden van het vertrek stond een grote man. Hij had een
enorme dos lang vlassig rood haar en gemene ogen die te dicht bij
elkaar stonden. De voorkant van zijn zware baard was nat van het
bier. Hij droeg een wolfsvel over één schouder. Zijn hand rustte op
het hecht van een lang mes.
'Dat hoertje dat je daar bij je hebt ziet er duur uit,
jongen,' zei de roodharige man. 'Ik neem aan dat je het niet erg
vindt als we naar je kamer komen en haar van hand tot hand laten
gaan?' Richard bleef de man nijdig aankijken. Hij wist dat dit een
uitdaging was die alleen met bloed kon worden beslecht. Zijn ogen
bewogen niet. Zijn hand wèl - langzaam - naar het zwaard. Zijn
woede bonsde en was volledig ontwaakt nog vóór zijn vingers het
hecht bereikten. Dit was de dag waarop hij andere mensen zou moeten
doden. Een heleboel andere mensen.
Richards greep verstevigde zich rond het hecht van gevlochten
draad tot zijn knokkels wit waren. Kahlan trok kalmerend aan de
mouw van zijn zwaardarm. Ze sprak zijn naam zacht uit en verhief
haar stem op het laatst, zoals zijn moeder dat had gedaan wanneer
ze hem waarschuwde dat hij zich ergens niet mee moest bemoeien. Hij
keek heimelijk naar haar. Zij wierp de roodharige man een
wellustige blik toe.
'Jullie mannen hebben het allemaal mis,' zei ze met een
schorre stem. 'Zie je, dit is mijn vrije dag. Ik ben degene die hem
voor de nacht heeft gehuurd.' Ze sloeg Richard op zijn achterste.
Hard. Hij was zo verbaasd dat hij helemaal verstijfde. Ze likte
haar bovenlip en keek naar de roodharige man. 'Maar als ik geen
waar voor mijn geld krijg, nou, dan zul jij de eerste zijn die ik
roep om in de bres te springen.' Ze glimlachte wulps.
Er was een ogenblik van zware stilte. Richard kon met moeite
zijn behoefte onderdrukken om het zwaard te trekken. Hij hield zijn
adem in en wachtte wat er zou gebeuren. Kahlan bleef tegen de
mannen lachen op een manier die zijn woede alleen maar erger
maakte.
Leven en dood taxeerden elkaar in de ogen van de roodharige
man. Niemand verroerde een vin. Toen trok er een grijns over zijn
gezicht en brulde hij van het lachen. Alle anderen
schreeuwden, riepen en lachten. De man ging zitten en de mannen
begonnen weer te praten, zonder verder nog acht te slaan op Richard
en Kahlan. Richard slaakte een zucht. De eigenaar leidde het
tweetal omzichtig een eindje weg. Hij wierp Kahlan een eerbiedige
glimlach toe. 'Dank u, mevrouw. Ik ben blij dat uw hoofd vlugger is
dan de hand van uw vriend. Misschien hebt u geen hoge dunk van dit
etablissement, maar het is van mij en u hebt het heel voor me
gelaten.' 'Graag gedaan,' zei Kahlan. 'Hebt u een kamer voor ons?'
De eigenaar stak de tandenstoker terug in zijn mondhoek. 'Er is er
een boven, aan het eind van de gang rechts, met een grendel op de
deur.'
'Wij hebben twee vrienden buiten,' zei Richard. 'Ik zou wel
wat hulp kunnen gebruiken om ze naar boven te krijgen.' De man
knikte in de richting van de kamer vol mannen. 'Het zou niet goed
zijn als dat stel zou zien dat u belast bent met gewonde
metgezellen. Gaan jullie tweeën maar naar boven naar de kamer, net
zoals zij verwachten. Mijn zoon staat in de keuken. We zullen uw
vrienden de achtertrap opdragen, zodat niemand hen ziet.' Het idee
stond Richard niet erg aan. 'Heb een weinig vertrouwen, vriend,'
zei de ander, 'anders zou je je vrienden kwaad kunnen doen. Tussen
twee haakjes, ik heet BilL'
Richard keek Kahlan aan; haar gezicht was ondoorgrondelijk.
Hij keek weer naar de eigenaar. De man was hard, ongevoelig, maar
leek niet onbetrouwbaar. Toch waren het de levens van zijn vrienden
die op het spel stonden. Hij probeerde ervoor te zorgen dat zijn
stem niet zo dreigend klonk als hij zich voelde. 'Goed Bill, we
zullen doen wat je vraagt.'
Bill lachte flauw en knikte terwijl hij de tandenstoker weer
over zijn lippen liet rollen.
Richard en Kahlan gingen naar boven naar de kamer en wachtten.
Het plafond was onbehaaglijk laag. De muur naast het eenpersoonsbed
was bedekt met spuug van jaren her. In de tegenovergelegen hoek
stonden een tafel met drie poten en een bankje. Een enkele olielamp
op de tafel gaf een zwak schijnsel. De kamer had geen raam, was
verder kaal en voelde naakt aan. Hij rook zuur. Richard ijsbeerde
en Kahlan zat op het bed naar hem te kijken. Ze zag er een beetje
onbehaaglijk uit. Tenslotte liep hij naar haar toe. 'Ik kan maar
niet geloven wat je daarbeneden deed.' Ze stond op en keek hem in
de ogen. 'Het resultaat is wat telt, Richard. Als ik je had laten
doen wat je op het punt stond te doen, zou je leven groot gevaar
hebben gelopen. Voor niets.'
'Maar die mannen denken...'
'En kan het jou iets schelen wat die mannen denken?' 'Nee...
maar...' Hij voelde dat hij bloosde.
'Ik heb gezworen dat ik het leven van de Zoeker met mijn eigen
leven zal beschermen. Ik zou alles doen om je te beschermen.' Ze
keek hem veelbetekenend aan, met opgetrokken wenkbrauwen. 'Alles.'
Hij voelde zich gefrustreerd en probeerde te bedenken hoe hij onder
woorden moest brengen hoe boos hij was zonder te maken dat het
klonk alsof hij boos was op haar. Hij had op de rand gestaan van
dodelijke betrokkenheid. Eén verkeerd woord had fataal geweest
kunnen zijn. Terugtrekken was verschrikkelijk moeilijk. Hij voelde
het verlangen naar geweld nog in zijn bloed bonzen. Het was
moeilijk te begrijpen hoe de woede zijn eigen redelijkheid zo
brandend wist om te draaien, laat staan dat hij het aan haar kon
uitleggen. Maar het ontspande hem en koelde zijn woede toen hij in
haar groene ogen keek.
'Richard, je moet je geest daar houden waar hij thuishoort.'
'Wat bedoel je?'
'Darken Rahl. Daar hoort je geest thuis. Die mannen beneden
gaan ons niets aan. We moeten alleen maar langs hen heen zien te
komen, dat is het enige. Verder niets. Verspil je gedachten niet
aan hen. Dat is verkwisting. Wijd je energie aan onze taak.' Hij
zuchtte en knikte. 'Je hebt gelijk. Het spijt me. Je hebt vanavond
iets dappers gedaan. Ook al vond ik het niet prettig.' Zij sloeg
haar armen om hem heen, haar hoofd tegen zijn borst, en drukte hem
langzaam tegen zich aan. Er werd zacht op de deur geklopt. Na zich
ervan te hebben verzekerd dat het Bill was, deed hij de deur open.
De eigenaar en zijn zoon droegen Chase naar binnen en legden hem
voorzichtig op de grond. Toen de zoon, een slungelige jongeman,
Kahlan zag, werd hij op slag hopeloos verliefd op haar. Richard
begreep het gevoel; niettemin stelde hij het niet op prijs. Bill
wees met zijn duim. 'Dit is mijn zoon, Randy.' Randy was in trance
en staarde naar Kahlan. Bill wendde zich tot Richard en veegde de
regen met de doek die hij over zijn schouder had hangen van zijn
kruin. Hij had de tandenstoker nog steeds in zijn mond. 'Je hebt me
niet verteld dat je vriend Dell Brandsteen was.' Richards
voorzichtigheid vlamde op. 'Is dat een probleem?' Bill glimlachte.
'Voor mij niet. De wachter en ik hebben wel eens verschil van
mening gehad, maar hij is een eerlijk mens. Hij bezorgt me geen
last. Hij verblijft hier soms wanneer hij voor dienstzaken in de
streek is. Maar de mannen beneden zouden hem in stukken scheuren
als ze wisten dat hij hierboven was.'
'Ze zouden het misschien proberen,' verbeterde Richard hem.
Een lichte glimlach krulde Bills mondhoeken. 'We zullen de andere
man gaan halen.'
Toen ze weggingen, gaf Richard Kahlan twee zilveren
geldstukken. 'Geef, als ze terugkomen, de jongen er een om de
paarden voor ons op stal te zetten en te verzorgen. Zeg hem dat als
hij ze vannacht wil bewaken en ze bij zonsopgang voor ons klaar
heeft, je hem het andere ook zult geven.' 'Waarom denk je dat hij
dat zal doen?'
Richard lachte kort. 'Maak je geen zorgen, hij zal het doen
als jij het vraagt. Glimlach alleen maar.'
Bill kwam terug met Zedd in zijn stoere armen. Randy volgde
met bijna al hun tassen. Bill legde de oude man voorzichtig naast
Chase op de grond. Hij wierp Richard van onder zijn krullende
wenkbrauwen een blik toe, en richtte zich toen tot zijn zoon.
'Randy, ga voor deze jongedame een kom en een kan met water halen.
En een handdoek. Een schone handdoek. Misschien wil ze zich
opknappen.'
Randy liep achterwaarts de kamer uit, glimlachend en over zijn
voeten struikelend. Bill keek hem na en draaide zich toen met een
gespannen blik naar Richard om. Hij haalde de tandenstoker uit zijn
mond. 'Deze twee zijn er slecht aan toe. Ik zal u niet vragen wat
er met hen gebeurd is, want een slimme vent zou het mij niet
vertellen, en ik denk dat u een slimme vent bent. We hebben hier
geen genezer in de buurt, maar er is iemand die misschien kan
helpen, een vrouw die Adie heet. Ze noemen haar de bottenvrouw. De
meeste mensen zijn bang van haar. Dat stel beneden mijdt haar huis
als de pest.' Richard herinnerde dat Chase had gezegd dat Adie zijn
vriendin was. Hij fronste. 'Waarom?'
Bill keek naar Kahlan en toen weer naar Richard, met
toegeknepen ogen. 'Omdat ze bijgelovig zijn. Ze denken dat ze
ongeluk brengt. En omdat ze bij de grens woont. Ze zeggen dat
mensen die zij niet mag de slechte gewoonte hebben dood neer te
vallen. Nou ja. Ik zeg niet dat het waar is. Zelf geloof ik het
niet. Ik denk dat ze het zelf allemaal in hun hoofd halen. Zij is
geen genezeres, maar ik weet van mensen die ze geholpen heeft.
Misschien kan ze je vrienden helpen. In elk geval kun je maar beter
hopen dat ze dat kan, want zonder hulp zullen ze het niet veel
langer meer maken.' Richard haalde zijn vingers door zijn haar.
'Hoe vinden we de bottenvrouw?'
'Sla bij het pad voor de stallen linksaf. Het is ongeveer vier
uur rijden.'
'En waarom help je ons?' vroeg Richard.
Bill glimlachte en vouwde zijn gespierde armen voor zijn
borst. 'Laten we maar zeggen dat ik de wachter help. Hij houdt
sommigen van mijn klanten weg, en de wachters bezorgen mij een
inkomen van de regering met hun besognes, in de herberg en in mijn
winkel met textiel en kleding hiernaast. Als hij het haalt, vergeet
dan niet te vertellen dat ik degene ben geweest die geholpen heeft
zijn leven te redden.' Hij giechelde. 'Dat zal 'm behoorlijk
dwarszitten.' Richard glimlachte. Hij begreep wat Bill bedoelde.
Chase vond het erg als iemand hem hielp. Bill kende Chase
inderdaad. 'Ik zal hem zeker laten weten dat je zijn leven hebt
gered.' De ander keek blij. 'Goed, aangezien die bottenvrouw
misschien helemaal alleen woont daar bij de grens, en ik haar om
hulp moet vragen, denk ik dat het een goed idee zou zijn als ik het
een en ander voor haar meeneem. Kun jij een partij levensmiddelen
voor haar verzorgen?' 'Zeker. Ik ben een erkend leverancier; ik
krijg het geld terug van Hartland. Natuurlijk pakt die diefachtige
raad het meeste terug met de belasting. Ik zal opschrijven dat dit
voor rekening van de regering komt, als dit een officiële
aangelegenheid is.' 'Dat is het.'
Randy kwam terug met de kom, de kan met water en handdoeken.
Kahlan stopte hem een zilveren geldstuk in de hand en vroeg hem of
hij voor de paarden wilde zorgen. Hij keek naar zijn vader, of die
het goedvond. Bill knikte.
'Vertel me maar welk paard van u is, dan zal ik er extra goed
voor zorgen,' zei Randy met een brede glimlach.
Kahlan glimlachte ook. 'Ze zijn allemaal van mij. Pas goed op
ze allemaal, mijn leven hangt ervan af.'
Randy's gezicht werd ernstig. 'U kunt op me rekenen.' Omdat
hij niet kon besluiten wat hij met zijn handen moest doen, stak hij
ze maar in zijn zakken. 'Ik zal niemand in hun buurt laten komen.'
Hij liep weer achteruit naar de deur, en toen hij er op zijn hoofd
na helemaal door was, voegde hij eraan toe: 'Ik wil u alleen maar
laten weten dat ik geen woord geloof van wat die mannen beneden
over u zeggen. En dat heb ik ze gezegd ook.'
Kahlan moest onwillekeurig glimlachen. 'Dank je, maar ik wil
niet dat jij jezelf ter wille van mij in gevaar brengt. Blijf
alsjeblieft weg van die mannen. En zeg niet dat je met mij
gesproken hebt. Het zal hen alleen maar nog meer
aanmoedigen.'
Randy grinnikte, knikte en ging weg. Bill rolde met zijn ogen
en schudde zijn hoofd. Hij wendde zich met een glimlach tot Kahlan.
'U wilt zeker niet in overweging nemen om hier te blijven en
dan met de jongen te trouwen? Het zou hem goed doen om een
gezellin te hebben.'
Een vreemde uitdrukking van paniek flitste in Kahlans ogen.
Ze ging op het bed zitten en keek naar de grond.
'Het was maar een grapje, meisje,' zei Bill verontschuldigend.
Hij wendde zich weer tot Richard. 'Ik zal jullie allebei een
bord met avondeten brengen. Gekookte aardappelen met
vlees.'
'Vlees?' vroeg Richard achterdochtig.
Bill giechelde. 'Maak je geen zorgen, ik zou die mannen geen
slecht vlees durven geven. Het zou me mijn kop kunnen kosten.' Na
enkele minuten kwam hij terug en zette twee borden met dampend eten
op de tafel. 'Dank je voor je hulp,' zei Richard.
Bill trok een wenkbrauw op. 'Maak je geen zorgen, het komt
allemaal in mijn rekeningenboek. Ik zal het je morgenochtend
brengen om te tekenen. Is er iemand in Hartland die je handtekening
herkent?' Richard glimlachte. 'Ik denk van wel. Mijn naam is
Richard Cypher. Mijn broer is Eerste Raadsman.'
Bill deinsde terug, plotseling geschokt. 'Het spijt me. Niet
dat je broer Eerste Raadsman is. Dat wist ik niet. Ik bedoel, als
ik dat had geweten zou ik je betere kamers hebben gegeven. Je kunt
bij mij thuis logeren. Het is niet veel, maar het is beter dan dit.
Ik zal je spullen er meteen heen brengen...'
'Bill, het is goed zo.' Richard ging naar de man toe en legde
zijn hand op zijn rug om hem gerust te stellen. De waard keek
plotseling minder fel. 'Mijn broer is Eerste Raadsman, ik niet. De
kamer is uitstekend. Alles is uitstekend.'
'Weet je het zeker? Alles? Je gaat toch niet het leger hier
naartoe sturen, wel?'
'Je hebt ons heel erg geholpen, eerlijk. Ik heb niets met het
leger van doen.'
Bill zag er niet uit alsof hij overtuigd was. 'Je bent samen
met het hoofd van de grenswachters.'
Richard glimlachte warm. 'Hij is een vriend van me. Al vele
jaren. De oude man ook. Zij zijn mijn vrienden, dat is alles.'
Bills ogen klaarden op. 'Nou, als dat waar is, wat zou je er dan
van zeggen als ik nog een paar extra kamers op de rekening zet?
Omdat ze toch niet weten dat jullie allemaal bij elkaar in een
kamer blijven.' Richard bleef glimlachen en klopte de man op de
rug. 'Dat zou niet goed zijn. Daar zal ik niet voor tekenen.'
Bill slaakte een zucht en grijnsde breed. 'Dus je bent de
vriend van Chase.' Hij knikte. 'Nu geloof ik je. Ik ben er al die
tijd dat ik hem heb gekend niet in geslaagd om die man mijn
rekeningenboek te laten spekken.'
Richard stopte de man een paar zilverstukken in de hand. 'Maar
dit is wel goed. Ik waardeer wat je voor ons doet. Ik zou het
ook op prijs stellen als je het bier vanavond met water
aanlengt. Dronken mannen sterven te gemakkelijk.' Bill
glimlachte begrijpend. Toen voegde Richard eraan toe: 'Je hebt
gevaarlijke klanten.'
De man nam Richards ogen aandachtig op, keek naar Kahlan,
en toen weer terug. 'Vanavond wel,' stemde hij in.
Richard keek hem streng aan. 'Als er vanavond iemand door
die deur heen komt, zal ik hem doden, zonder hem ook maar één
vraag te stellen.'
Bill keek hem een ogenblik aan. 'Ik zal zien wat ik kan doen
om dat niet te laten gebeuren. Ook al moet ik een paar koppen tegen
elkaar slaan.' Hij ging naar de deur. 'Eet je bord leeg voor het
eten koud wordt. En zorg goed voor je dame, ze is een verstandige
vrouw.' Hij draaide zich naar Kahlan om en knipoogde. 'En nog mooi
ook.' 'Nog één ding, Bill. De grens is aan het verzwakken. Over een
paar weken zal hij er niet meer zijn. Pas goed op jezelf.' De borst
van de man zwol op toen hij diep inademde. Hij hield de deurknop
vast en keek Richard nog een ogenblik lang in de ogen. 'Ik denk dat
de raad de verkeerde broer tot Eerste Raadsman heeft benoemd. Maar
ja, ze zijn geen raadsleden geworden omdat ze zo graag goed willen
doen. Ik zal je morgenochtend komen halen zodra de zon op is en het
veilig is.'
Toen hij weg was, gingen Richard en Kahlan vlak bij elkaar op
de kleine bank zitten en aten hun maaltijd. Hun kamer was aan de
achterkant van het gebouw en de mannen beneden waren aan de
voorkant, dus was het rustiger dan Richard had gedacht dat het zou
zijn. Het enige dat ze van de menigte konden horen was een gedempt
geroezemoes. Het eten was beter dan Richard had verwacht, of
misschien kwam het alleen omdat hij zo'n honger had. Het bed vond
hij ook al prachtig, want hij was doodmoe. Kahlan zag het aan hem.
'Je hebt gisteravond maar een paar uur geslapen. Ik zal de eerste
wacht houden. Als die mannen beneden besluiten hierboven te komen,
zullen ze daar pas later op de avond genoeg moed voor hebben
verzameld. Als ze komen, is het beter als je uitgerust bent.'
'Gemakkelijker om mensen te doden wanneer je goed bent uitgerust?'
Hij had meteen spijt dat het er op die manier uitkwam; het was niet
zijn bedoeling geweest om bitter te klinken. Hij besefte dat hij
zijn vork vasthield alsof die een zwaard was. 'Het spijt me,
Richard. Ik bedoelde het niet zo. Ik bedoelde alleen maar dat
ik niet wil dat jij gewond raakt. Als je te moe bent, zul je me
niet zo goed kunnen beschermen. Ik heb angst om je.' Ze duwde met
haar vork een aardappel over het bord. Haar stem was nauwelijks
meer dan een gefluister. 'Het spijt me zo dat jij bij deze
knoeiboel moest worden betrokken. Ik wil niet dat je mensen moet
doden. Ik wilde niet dat je die mannen beneden zou moeten doden.
Dat is nog een reden waarom ik zo gehandeld heb, zodat je ze niet
zou hoeven te doden.'
Hij keek naar haar terwijl ze naar haar bord staarde. De pijn
op haar gezicht liet een steek door zijn hart gaan. Hij gaf haar
een speels duwtje met zijn schouder.
'Ik zou deze reis voor niets ter wereld hebben willen missen.
Het geeft mij tijd om bij mijn vriendin te zijn.' Ze keek hem uit
een ooghoek aan terwijl hij glimlachte.
Ze lachte ook en legde haar hoofd even tegen de zijkant van
zijn schouder en stak toen de aardappel in haar mond. Haar glimlach
verwarmde hem.
'Waarom wilde je dat ik de jongen vroeg om voor de paarden te
zorgen?'
'Resultaten. Je zei dat dat het belangrijkste was. De arme
knul is hopeloos verliefd op je. Omdat jij het hem vroeg, zal hij
de paarden beter bewaken dan wij het zelf zouden kunnen doen.' Ze
keek hem aan alsof ze hem niet geloofde. 'Jij hebt die uitwerking
op mannen,' verzekerde hij haar.
Haar glimlach verflauwde en haar gezicht kreeg een geplaagde
uitdrukking. Richard wist dat hij te dicht bij haar geheimen kwam,
dus zei hij verder niets meer. Toen ze klaar waren met eten, liep
ze naar de waskom, dompelde het uiteinde van een handdoek in het
water en ging naar Zedd. Ze veegde zijn gezicht liefdevol af en
keek toen naar Richard.
'Zijn toestand is hetzelfde, niet slechter. Alsjeblieft,
Richard, geef mij de eerste wacht, ga wat slapen.'
Hij knikte, rolde op het bed en was binnen enkele seconden in
slaap. Ergens in de vroege morgen maakte ze hem wakker voor zijn
wacht. Terwijl zij ging slapen waste hij zijn gezicht met het koude
water, probeerde wakker te worden en ging toen op de bank zitten,
tegen de muur geleund, wachtend op enig teken van moeilijkheden.
Hij zoog op een stuk gedroogd fruit en probeerde de vieze smaak uit
zijn mond te krijgen.
Een uur voor zonsondergang werd er hard op de deur geklopt.
'Richard?' riep een gedempte stem. 'Ik ben het, Bill. Doe de
grendel van de deur. Er zijn moeilijkheden.'