19
Fakkels gevat in versierde gouden houders verlichtten de muren
van de grafkelder met flikkerend licht, dat zich in het gepoetste
roze graniet van het enorme gewelfde vertrek weerspiegelde en dat
zijn pekgeur vermengde met de geur van rozen in de dode, stille
lucht. Witte rozen, die zonder uitzondering de afgelopen dertig
jaar iedere morgen waren ververst, stonden in alle zevenenvijftig
gouden vazen die in de muur onder alle zevenenvijftig fakkels waren
gezet, voor elk levensjaar van de overledene een. De vloer was van
wit marmer, zodat niet een gevallen wit rozeblaadje de aandacht kon
afleiden voor het werd weggeveegd. Een grote staf zag erop toe dat
geen fakkel langer dan enkele ogenblikken uit was en dat de
roze-blaadjes niet lang op de vloer bleven liggen. De staf was
oplettend en hun taken toegewijd. Nalatigheid in dit opzicht
resulteerde in onmiddellijke onthoofding. Wachters bewaakten de
graftombe dag en nacht om ervoor te zorgen dat de fakkels brandden,
de bloemen vers waren en er geen rozeblaadje te lang op de vloer
bleef liggen. En natuurlijk om terechtstellingen uit te
voeren.
Vacatures bij het personeel werden aangevuld van het
omringende platteland van D'Hara. Het was, krachtens de wet, een
eer om een lid van de staf van de grafkelder te zijn. Die eer
bestond ook uit de belofte op een snelle dood, als een
terechtstelling aan de orde was. Een langzame dood werd in D'Hara
zeer gevreesd, en kwam zeer vaak voor. Nieuwe rekruten werd de tong
afgesneden, uit angst dat ze kwaad zouden spreken over de dode
koning terwijl ze in de grafkelder waren.
Op de avonden wanneer hij thuis was in het Volkspaleis, placht
de Meester de grafkelder te bezoeken. Tijdens deze bezoeken mochten
er geen stafleden of grafbewakers aanwezig zijn. Het personeel
had dan een drukke middag achter de rug met het vervangen van
de fakkels door pas ontstoken nieuwe en met het controleren van al
die honderden witte rozen door ze zacht te schudden om er zeker van
te zijn dat geen van de bloemblaadjes loszat, aangezien iedere
toorts die tijdens het koninklijke bezoek doofde, of elk
rozeblaadje dat op de grond viel, een terechtstelling tot gevolg
zou hebben. Op een korte zuil in het midden van de immense ruimte
stond de doodkist, waardoor het leek of hij in de lucht zweefde. De
met goud ingelegde kist glansde in het licht van de fakkels. Op de
zijkanten waren symbolen gebeeldhouwd, en die kwamen terug in een
kring rond het vertrek, uitgehakt in het graniet onder de fakkels
en de gouden vazen: voorschriften in een oude taal, door een vader
aan z'n zoon gegeven werden, over de gang naar de onderwereld en
het er weer uit terugkeren. Voorschriften in een oude taal die
behalve door de zoon slechts door een handjevol mensen werd
begrepen; niemand anders dan de zoon woonde in D'Hara. Alle anderen
in D'Hara die ze begrepen waren lang geleden terechtgesteld. Eens
zou dat ook met de rest gebeuren.
Het personeel van de grafkelder en de wachters waren
weggestuurd. De Meester bezocht het graf van zijn vader. Twee van
zijn persoonlijke wachten bewaakten hem, een aan iedere kant van de
enorme, uitvoerig bewerkte deur en gepolijste vloer. Hun mouwloze
uniformen van leer met maliën deden hun omvangrijke lichamen goed
uitkomen, alsook de banden die zij vlak boven hun ellebogen om hun
armen droegen, banden met uitsteeksels die tot dodelijke randen
waren aangescherpt, en in het gevecht werden gebruikt om een
tegenstander uiteen te rijten.
Darken Rahl liet zijn fijne vingers over de gebeeldhouwde
symbolen op het graf van zijn vader gaan. Een smetteloos wit
gewaad, dat alleen versierd was met goudborduursel in een smalle
band rond de hals en omlaag langs de voorkant, bedekte zijn slanke
gestalte tot een paar centimeter boven de vloer. Hij droeg geen
andere sieraden dan een krom mes in een gouden schede, gebosseleerd
met symbolen die geesten waarschuwden ruim baan te maken. De riem
waaraan het was bevestigd, was geweven van gouddraad. Dun, steil
blond haar hing tot bijna op zijn schouders. Zijn ogen waren van
een pijnlijk mooi blauw. Zijn gelaatstrekken deden die volmaakt
uitkomen. Hij had vele vrouwen in zijn bed gehad. Vanwege zijn
opvallend knappe uiterlijk en zijn macht, wilden sommigen maar al
te graag. De anderen deden het niet om zijn knapheid, maar vanwege
zijn macht. Of ze happig waren of niet, maakte hem niet uit. Al
waren ze onverstandig genoeg om te walgen wanneer zij de littekens
zagen, ze vermaakten hem op manieren die ze niet hadden kunnen
voorzien. Evenals zijn vader vóór hem, beschouwde Darken Rahl
vrouwen alleen maar als vaten voor het zaad van de man, het vuil
waarin het groeide, geen betere erkenning waardig. Evenals zijn
vader vóór hem, wilde Darken Rahl geen vrouw hebben. Zijn eigen
moeder was niet meer geweest dan de eerste die het wonderbaarlijke
zaad van zijn vader had doen ontkiemen, en was daarna aan de kant
gezet, zoals gepast was. Of hij broers of zusters had wist hij
niet, en dat was ook niet belangrijk; hij was de eerstgeborene,
alle glorie kwam hem toe. Hij was degene die geboren was met de
gave, en degene aan wie zijn vader de kennis doorgaf. Als hij
halfbroers of halfzusters had, waren zij alleen maar onkruid dat
diende te worden uitgeroeid als het ontdekt werd.
Darken Rahl sprak de woorden stil in zijn gedachten terwijl
zijn vingers langs de symbolen gleden. Hoewel het van het grootste
belang was dat de richtlijnen precies werden gevolgd, was hij niet
bang om een fout te maken; de instructies stonden in zijn geheugen
gebrand. Maar hij genoot ervan de sensatie van de overgang, van
tussen leven en dood te hangen, opnieuw te beleven. Hij vond het
verrukkelijk de onderwereld in te gaan, de doden te bevelen. Hij
zag met ongeduld naar de volgende reis uit.
Voetstappen weerklonken, er kwam iemand aan. Darken Rahl
vertoonde geen ongerustheid of belangstelling, maar zijn wachten
wel; ze trokken hun zwaarden. Niemand anders mocht met de Meester
in de grafkelder komen. Toen ze zagen wie het was, trokken ze zich
terug en borgen hun wapens op. Dat wil zeggen, niemand anders dan
Demmin Nass.
Demmin Nass, Rahls rechterhand, de bliksem van de duistere
gedachten van de Meester, was een man even groot als degenen die
hij bevelen gaf. Toen hij binnenschreed, de wachten negerend,
tekenden zijn scherp geciseleerde spieren zich sterk af in het
licht van de fakkels. Zijn borst was bedekt met een huid die even
glad was als die van de jonge knapen voor wie hij een zwak had. In
sterk contrast daarmee, was zijn gezicht bezaaid met pokputten.
Zijn blonde haar was zo kort geknipt dat het in een verzameling
pieken omhoog bleef staan. Een streep zwart haar begon in het
midden van zijn rechterwenkbrauw en liep verder over zijn hoofd,
tot rechts van het midden. Het maakte hem van een afstand
herkenbaar, een feit dat naar waarde werd geschat door degenen die
met hem te maken hadden gehad.
Darken Rahl was helemaal verzonken in het lezen van de
symbolen en keek niet op toen zijn wachters hun wapens trokken, of
toen zij die weer opborgen. Hoewel het uitstekende wachters
waren, waren ze overbodig, enkel bijkomstigheden van zijn positie.
Hij had genoeg macht om iedere dreiging neer te slaan. Demmin Nass
maakte op de plaats rust en wachtte tot zijn Meester klaar was.
Toen Dar-ken Rahl zich tenslotte omdraaide, zwaaiden zijn blonde
haar en hagelwitte gewaad met hem rond. Demmin boog zijn hoofd
eerbiedig voor hem.
'Heer Rahl.' Zijn stem was diep, grof. Hij hield zijn hoofd
gebogen. 'Demmin, mijn oude vriend, wat goed je weer te zien.'
Rahls rustige toon was helder, bijna vloeibaar.
Demmin ging rechtop staan, zijn gezicht verstard in een frons
van onbehagen. 'Heer Rahl, koningin Milena heeft haar lijst van
eisen bezorgd.'
Darken Rahl keek door de bevelhebber heen alsof hij er niet
stond, maakte langzaam de toppen van de eerste drie vingers van
zijn rechterhand met zijn tong nat en streek er daarna zorgvuldig
mee over zijn lippen en wenkbrauwen.
'Heb je een knaap voor me meegebracht?' vroeg Rahl vol
verwachting.
'Ja, Heer Rahl. Hij wacht op u in de Tuin des Levens.'
'Goed. En is hij niet te oud? Hij is nog een knaap?'
'Ja, Heer Rahl, hij is nog een knaap.' Demmin keek weg van
Rahls blauwe ogen.
Darken Rahls glimlach werd breder. 'Weet je het zeker, Demmin.
Heb je zelf zijn broek uitgetrokken om het te controleren?' Demmin
ging op zijn andere been staan. 'Ja, Heer Rahl.' Rahls ogen peilden
het gezicht van de ander. 'Je hebt hem toch niet aangeraakt, wel?'
Zijn glimlach verdween. 'Hij moet onbezoedeld zijn.'
'Neen, Heer Rahl!' zei de ander met klem en keek weer naar de
Meester, met wijd open ogen. 'Ik zou uw geestesgids niet aanraken.
U hebt het verboden!'
Darken Rahl bevochtigde zijn vingers opnieuw en streek zijn
wenkbrauwen glad terwijl hij een stap dichterbij kwam. 'Ik weet dat
je het wilde doen, Demmin. Was het moeilijk voor je? Kijken, maar
niet aanraken?' Zijn glimlach kwam terug, plagend, smolt toen weer.
'Je zwakheid heeft me eerder moeilijkheden veroorzaakt.' 'Daar heb
ik voor gezorgd!' Demmin protesteerde met zijn diepe stem, maar
niet te krachtig. 'Ik heb die handelaar, Brophy, laten arresteren
voor de moord op die jongen.'
'Ja,' bitste Rahl terug, 'en toen onderwierp hij zich aan een
Belijdster, om zijn onschuld te bewijzen.'
Demmins gezicht rimpelde zich van teleurstelling. 'Hoe kon ik
weten dat hij dat zou doen? Wie kon verwachten dat iemand dat
goedschiks zou doen?'
Rahl hief zijn hand op. Demmin zweeg.
'Je had voorzichtiger moeten zijn. Je had rekening met de
Belijdsters moeten houden. En is dat karwei al geklaard?' 'Op één
na,' gaf Demmin toe. 'De quad die achter Kahlan, de Biecht-moeder,
aan ging heeft gefaald. Ik heb er nog een moeten sturen.' Darken
Rahl fronste. 'Biechtmoeder Kahlan is degene die de handelaar
Brophy de biecht heeft afgenomen en hem onschuldig heeft bevonden,
nietwaar?'
Demmin knikte langzaam, zijn gezicht vertrokken van woede. 'Ze
moet hulp hebben gevonden, anders zou de quad niet gefaald
hebben.'
Rahl zei niets en sloeg de ander gade.
Tenslotte verbrak Demmin de stilte. 'Het is maar een
onbelangrijke kwestie, Heer Rahl, uw tijd noch uw aandacht waard.'
Darken Rahl trok een wenkbrauw op. 'Ik zal wel uitmaken welke
kwesties mijn aandacht waard zijn.' Zijn stem was zacht, bijna
vriendelijk.
'Natuurlijk, Heer Rahl. Vergeef mij alstublieft.' Demmin
hoefde geen boze toon te horen om te weten dat hij zich op
gevaarlijk terrein bevond.
Rahl likte zijn vingers weer, en wreef ze aan zijn lippen af.
Hij keek weer scherp in de ogen van de ander. 'Demmin, als je de
jongen hebt aangeraakt, zal ik het weten.'
Een zweetdruppel rolde in Demmins oog. Hij probeerde die weg
te knipperen. 'Heer Rahl,' zei hij, met een rauw gefluister, 'ik
zou met genoegen mijn leven voor u geven. Ik zou uw geestesgids
niet aanraken. Ik zweer het.'
Darken Rahl keek Demmin Nass een ogenblik aan en knikte toen.
'Zoals ik zei, ik zou het in elk geval weten. En je weet wat ik met
je zal doen als je ooit tegen me liegt. Ik kan het niet toestaan
dat iemand tegen mij liegt. Het is verkeerd.'
'Heer Rahl,' zei Demmin die graag op een ander onderwerp over
wilde gaan, 'hoe zit het met de eisen van koningin Milena?' Rahl
haalde de schouders op. 'Zeg haar dat ik met al haar eisen instem
in ruil voor het kistje.'
Demmin keek ongelovig. 'Maar Heer Rahl, u hebt de lijst niet
gezien.'
Rahl haalde onschuldig de schouders op. 'Welnu, die zijn
werkelijk niet mijn tijd of gedachten waard.'
Demmin verplaatste zijn gewicht weer, waardoor het leer van
zijn kleding kraakte. 'Heer Rahl, ik begrijp niet waarom u dit
spelletje met de koningin speelt. Het is vernederend een lijst met
eisen voorgelegd te krijgen. Wij zouden haar zonder moeite kunnen
verpletteren, die dikke pad. U hoeft het maar te zeggen, sta mij
toe mijn eigen eisen uit te vaardigen, namens u. Ze zal er spijt
van krijgen dat ze niet voor u gebogen heeft zoals ze had behoren
te doen.' Rahl lachte stilletjes in zichzelf terwijl hij het
pokdalige gezicht van zijn trouwe bevelhebber opnam. 'Zij heeft een
tovenaar, Demmin,' fluisterde hij, met een gespannen blik in zijn
blauwe ogen. 'Dat weet ik.' Demmins vuisten balden zich. 'Giller. U
hoeft het maar te vragen, Heer Rahl, en ik zal u zijn hoofd
bezorgen.' 'Demmin, waarom denk je dat koningin Milena een tovenaar
in dienst zou nemen?' Demmin haalde alleen maar zijn schouders op,
dus beantwoordde Rahl de vraag zelf. 'Om het kistje te beschermen,
daarom. Het is ook haar bescherming, denkt ze. Als wij haar of de
tovenaar doden, zullen we misschien ontdekken dat ze het kistje met
toverkracht heeft verborgen, en dan zou het ons tijd kosten om het
te vinden. Dus waarom te snel handelen? Voor het ogenblik is het de
gemakkelijkste weg om haar haar zin te geven. Als ze mij
moeilijkheden bezorgt, zal ik met haar, en de tovenaar, afrekenen.'
Hij liep langzaam om de kist van zijn vader, terwijl hij zijn
vingers langs de gebeeldhouwde symbolen liet glijden en zijn blauwe
ogen op Demmin gericht hield. 'En trouwens, wanneer ik het laatste
kistje eenmaal heb, zullen haar eisen zinloos zijn.' Hij ging naar
de grote man terug en bleef voor hem staan. 'Maar er is nog een
reden, mijn vriend.' Demmin hield zijn hoofd schuin. 'Nog een
reden?' Darken Rahl knikte, leunde dichter naar hem toe en ging
zachter praten. 'Demmin, dood je je vriendjes ervoor... of erna?'
Demmin leunde enigszins achterover, weg van de ander, een duim
achter zijn riem. Hij schraapte zijn keel. Tenslotte antwoordde
hij. 'Erna.'
'En waarom erna? Waarom niet ervoor?' vroeg Rahl, een zedige,
vragende frons op zijn gezicht.
Demmin ontweek de ogen van de Meester, keek omlaag naar de
vloer en verplaatste zijn gewicht op de andere voet. Darken Rahl
bleef zijn gezicht vlakbij houden, kijkend, wachtend. Op een toon
zo zacht dat de wachters hem niet konden horen, sprak Demmin. 'Ik
vind het prettig als ze kronkelen.'
Een glimlach trok langzaam over Rahls gezicht. 'Dat is de
andere reden, mijn vriend. Ik geniet er ook van wanneer ze
kronkelen, zogezegd. Ik wil ervan genieten haar te zien kronkelen
voor ik haar dood.' Hij likte opnieuw de toppen van zijn
vingers en streek ermee langs zijn lippen.
Een begrijpende grijns verbreidde zich over het pokdalige
gezicht. 'Ik zal koningin Milena vertellen dat Vader Rahl haar
voorwaarden goedgunstig heeft aanvaard.'
Darken Rahl legde zijn hand op Demmins gespierde schouder.
'Heel goed, mijn vriend. Laat me nu eens zien wat voor soort jongen
je voor me hebt meegebracht.'
Terwijl ze beiden glimlachten, liepen ze naar de deur. Voor ze
die bereikten, bleef Darken Rahl plotseling staan. Hij draaide zich
op zijn hakken rond, zijn gewaden zwierden om hem heen. 'Wat was
dat voor geluid?' vroeg hij.
Op het gesis van de fakkels na was de crypte even stil als de
dode koning. Demmin en de wachters keken langzaam het vertrek rond.
'Daar!' Rahl stak zijn arm uit.
De drie anderen keken waar hij wees. Een enkel wit rozeblaadje
lag op de grond. Darken Rahls gezicht werd rood, zijn ogen fel.
Schokkend balden zijn handen zich tot vuisten met witte knokkels,
zijn ogen vol tranen van woede. Hij was te kwaad om te spreken.
Toen hij zijn zelfbeheersing hervond, strekte hij zijn hand uit
naar waar het witte blaadje op de koude marmeren vloer lag. Alsof
het door een windje was aangeraakt, steeg het de lucht in, zweefde
door het vertrek en nestelde zich in Rahls uitgestrekte hand. Hij
likte het blaadje, draaide zich naar een van de wachters om en
plakte het op het voorhoofd van de man.
De zwaar gespierde wachter keek hem onbewogen aan. Hij wist
wat de Meester wilde en gaf een enkel boos knikje, draaide zich
toen om en ging in één vloeiende beweging de deur door, en trok
onderwijl zijn zwaard.
Darken Rahl rechtte zijn rug, streek zijn haar en toen zijn
gewaden met zijn handpalmen glad. Hij haalde diep adem en liet zijn
woede ermee ontsnappen. Fronsend gingen zijn blauwe ogen
onderzoekend langs Demmin omhoog, die kalm naast hem stond. 'Ik
vraag niets anders van hem. Alleen maar om voor mijn vaders graf te
zorgen. In hun behoeften wordt voorzien, ze worden gevoed, gekleed
en verzorgd. Het is een eenvoudig verzoek.' Zijn gezicht kreeg een
gekwetste blik. 'Waarom bespotten ze mij met hun achteloosheid?'
Hij keek naar de kist van zijn vader en toen weer naar het gezicht
van de ander. 'Vind je dat ik te streng voor hen ben, Demmin?' De
harde ogen van de bevelhebber keken bedenkelijk. 'Niet streng
genoeg. Als u niet zo meelevend was, als u hun geen snelle
bestraffing toestond, zouden de anderen misschien leren uw
hartgrondige verzoeken met meer betrokkenheid te behandelen.
Ik zou niet zo toegevend zijn.'
Darken Rahl keek naar niets in het bijzonder en knikte
afwezig. Na een tijdje haalde hij nogmaals diep adem en schreed de
deur door, met Demmin aan zijn zijde. De rest van de wachters
volgde op een eerbiedige afstand. Ze liepen lange gangen van
gepolijst graniet door, verlicht door fakkels, wenteltrappen van
witte steen op, nog meer gangen door met ramen die het licht naar
buiten de duisternis in lieten. De steen rook vochtig, oudbakken.
Enkele verdiepingen hoger werd de lucht weer wat frisser. Kleine
tafels van glanzend hout stonden met tussenruimten langs de muren
in de gangen. Op de tafels stonden vazen met boeketten verse
bloemen waardoor de vertrekken een licht aroma kregen.
Toen ze bij een paar deuren kwamen waarop in reliëf eeri
tafereel van heuvelhellingen en wouden was gebeeldhouwd, voegde de
tweede wachter zich weer bij hen, na de hem opgedragen taak te
hebben vervuld. Demmin trok aan de ijzeren ringen en de zware
deuren gingen gemakkelijk, geruisloos open. Daarachter was een
vertrek van donkere panelen van bruin eikehout. Het glansde in het
licht van de kaarsen en de lampen die rondom op zware tafels
stonden. Boeken namen twee wanden in beslag en een enorme haard
verwarmde de kamer die twee verdiepingen hoog was. Rahl bleef even
staan om een oud in leer gebonden boek te raadplegen dat op een
piëdestal lag; toen liepen hij en zijn bevelhebber verder door een
doolhof van kamers, de meeste bekleed met dezelfde panelen van warm
hout. Een paar waren gepleisterd en beschilderd met taferelen van
het landschap van D'Hara, wouden en velden, wild en kinderen. De
wachters volgden op een afstand, keken rond, waren alert maar stil:
de schaduwen van de Meester.
Houtblokken knetterden en knalden, vlammen flakkerden in een
bakstenen haard, de enige lichtbron in een van de kleinere kamers
die zij binnengingen. Aan de wanden hingen trofeeën van de jacht,
koppen van alle mogelijke soorten dieren. Geweien staken uit,
beschenen door het licht van de vlammen. Darken Rahl bleef
plotseling halverwege een stap staan, zijn gewaden roze gekleurd in
het licht van het vuur. 'Weer,' fluisterde hij.
Demmin was blijven staan toen Rahl dat deed en sloeg hem nu
met vragende ogen gade.
'Weer komt ze naar de grens. Naar de onderwereld.' Hij likte
zijn vingertoppen en streek ze zorgvuldig over zijn lippen en
wenkbrauwen. Zijn ogen verstarden in een starende blik.
'Wie?' vroeg Demmin.
'De Biechtmoeder. Kahlan. Zij heeft de hulp van een tovenaar,
weet je.'
'Giller is bij de koningin,' hield Demmin vol, 'niet bij de
Biechtmoeder.'
Een zuinige glimlach trok over Darken Rahls lippen. 'Niet
Giller,' fluisterde hij, 'de Oude. Degene die ik zoek. Degene die
mijn vader doodde. Zij heeft hem gevonden.'
Demmin stond rechtop van verbazing. Rahl draaide zich om en
liep naar het raam aan het eind van de kamer. Dat raam, gemaakt van
kleine ruiten en aan de bovenkant rond, was twee keer zo hoog als
hij. Licht van het vuur glinsterde op het gebogen mes aan zijn
riem. Hij vouwde zijn handen achter zich samen en keek neer op het
verduisterde landschap, op de nacht, op de dingen die anderen niet
konden zien. Hij draaide zich weer naar Demmin om, waarbij zijn
blonde haar langs zijn schouders streek.
'Daarom is ze naar Westland gegaan, weet je. Niet om voor de
quad weg te lopen, zoals jij dacht, maar om de grote tovenaar te
vinden.' Zijn blauwe ogen fonkelden. 'Ze heeft mij een grote dienst
bewezen, mijn vriend; ze heeft de tovenaar verjaagd. Het is
gelukkig dat ze langs degenen in de onderwereld is geglipt. Het lot
is werkelijk aan onze kant. Begrijp je Demmin, waarom ik je zeg dat
je je niet zoveel zorgen moet maken? Het is mijn lot om te slagen;
uiteindelijk werkt alles in mijn voordeel.'
Demmins voorhoofd trok zich samen in een frons. 'Omdat één
quad gefaald heeft, wil dat nog niet zeggen dat ze de tovenaar
heeft gevonden. Quads hebben eerder gefaald.'
Rahl likte langzaam aan zijn vingertoppen. Hij ging dichter
bij de grote man staan. 'De Oude heeft een Zoeker benoemd,'
fluisterde hij. Demmin liet zijn handen van verbazing hangen. 'Weet
u dat zeker?' Rahl knikte. 'De oude tovenaar heeft plechtig beloofd
hen nooit meer te helpen. Niemand heeft hem vele jaren lang gezien.
Niemand heeft zijn naam kunnen noemen, zelfs niet om hun eigen
leven te redden. Nu gaat de Biechtmoeder naar Westland, de quad
verdwijnt en een Zoeker wordt benoemd.' Hij glimlachte bij
zichzelf. 'Ze moet hem hebben aangeraakt, om te maken dat hij
hielp. Stel je zijn verbazing voor toen hij haar zag.' Rahls
glimlach vervaagde, hij balde zijn handen tot vuisten. 'Ik had ze
bijna. Had ze bijna alle drie, maar ik werd afgeleid door andere
zaken en ze ontglipten me. Voorlopig.' Hij dacht hier een ogenblik
zwijgend over na en kondigde toen aan: 'De tweede quad zal ook
falen, weet je. Ze zullen niet verwachten een tovenaar tegen te
komen.'
'Dan zal ik een derde quad sturen, en ik zal hen over de
tovenaar inlichten,' beloofde Demmin.
'Nee.' Rahl likte zijn vingertoppen en dacht na. 'Nog niet.
Laten we voorlopig wachten en zien wat er gebeurt. Misschien is het
de bedoeling dat ze me nog eens helpt.' Hij dacht hier een ogenblik
over na. 'Is ze aantrekkelijk? De Biechtmoeder?'
Demmin keek stuurs. 'Ik heb haar nooit gezien, maar sommigen
van mijn manschappen wel. Ze hebben erom gevochten wie voor de
quads benoemd zou worden, wie haar zou krijgen.' 'Stuur nu nog geen
andere quad.' Darken Rahl glimlachte. 'Het is tijd dat ik een
erfgenaam krijg.' Hij knikte afwezig. 'Ik houd haar voor mezelf,'
zei hij.
'Als ze probeert door de grens heen te gaan, is ze verloren,'
waarschuwde Demmin.
Rahl haalde zijn schouders op. 'Misschien is ze daar te slim
voor. Ze heeft al aangetoond dat ze slim is. Hoe dan ook, ik moet
haar hebben.' Hij keek naar Demmin. 'Hoe dan ook, ze zal voor mij
kronkelen.' ,
'Het tweetal is gevaarlijk, de tovenaar en de Biechtmoeder. Ze
zouden moeilijkheden voor ons kunnen betekenen. Belijdsters
ondermijnen het woord van Rahl; ze zijn lastig. Ik denk dat we
moeten doen wat u eerst van plan was. We moeten haar doden.' Rahl
wuifde met zijn hand. 'Je maakt je te veel zorgen, Demmin. Zoals je
zei, Belijdsters zijn lastig, meer niet. Ik zal haar zelf doden,
als ze lastig blijkt, maar pas nadat ze mij een zoon baart. De zoon
van een Belijdster. De tovenaar kan mij geen kwaad doen, zoals hij
mijn vader heeft gedaan. Ik zal hem zien kronkelen en daarna zal ik
hem vermoorden. Langzaam.'
'En de Zoeker?' Demmins gezicht was hard van ongerustheid.
Rahl haalde de schouders op. 'Die kun je niet eens lastig noemen.'
'Heer Rahl, ik hoef u er niet aan te herinneren dat de winter
nadert.' De Meester trok een wenkbrauw op, de vuurgloed flikkerde
in zijn ogen. 'De koningin heeft het laatste kistje. Ik zal dat
gauw genoeg in mijn bezit krijgen. Er is geen reden tot
ongerustheid.' Demmin bracht zijn sombere gezicht dichterbij. 'En
het boek?' Rahl haalde diep adem. 'Nadat ik naar de onderwereld ben
gereisd, zal ik die jongen Cypher opnieuw gaan zoeken. Maak je er
geen zorgen meer over, mijn vriend. Het lot staat aan onze kant.'
Hij draaide zich om en liep weg. Demmin volgde hem, terwijl de
wachters door de schaduw achter hen aan gleden.
De Tuin des Levens was een grotachtige ruimte in het midden
van het Volkspaleis. Door hoge glas-in-loodramen kon het licht
op de weelderige planten vallen. Deze nacht lieten zij het
maanlicht naar binnen. Rond de buitenkant van het vertrek waren
bloemen in bedden geplant, waar paden tussendoor slingerden. Achter
de bloemen stonden kleine bomen, korte stenen muren met wingerd
begroeid en goedverzorgde planten die de tuin completeerden.
Afgezien van de hoge ramen, bootste het een tuin in de open lucht
na. Een oord van schoonheid. Een oord van vrede.
In het midden van het uitgestrekte vertrek was een gazon dat
bijna in een cirkel liep, want de kring van gras werd onderbroken
door een witstenen wig waarop een plaat graniet lag, helemaal glad,
op groeven na die bij de rand van de top waren uitgesneden en die
naar een kleine bron in een hoek leidden. Die werd omhooggehouden
door twee gecanneleerde piëdestals. Achter die plaat stond een blok
van gepolijste steen dat naast een vuurkuil was geplaatst. Het blok
bevatte een oude ijzeren kom met dieren erop die als poten dienden
om de ronde onderkant te ondersteunen. Op het ijzeren deksel met
dezelfde halfronde vorm stond maar één beest, dat op zijn twee
achterpoten steigerde en als handvat diende. In het midden van het
gazon lag een rond stuk met wit tovenaarszand, omringd door fakkels
die brandden met likkende vlammen. Geometrische symbolen liepen
kriskras door het witte zand.
In het midden van het zand stond een jongen, hij was
rechtstandig tot aan zijn nek in het zand gegraven.
Darken Rahl kwam langzaam nader, zijn handen achter zijn rug
gevouwen. Demmin wachtte een eindje verderop bij de bomen, voor het
gras. De Meester bleef bij de rand van het gras staan en keek op de
jongen neer. Darken Rahl glimlachte. 'Hoe heet je, mijn
jongen?'
De onderlip van de knaap trilde toen hij naar Rahl omhoog
keek. Zijn ogen gingen naar de grote man achter bij de bomen. Het
was een angstige blik. Rahl draaide zich om en keek naar de
bevelhebber.
'Ga weg, en neem mijn wachters alsjeblieft mee. Ik wens niet
gestoord te worden.'
Demmin boog zijn hoofd en ging weg, de wachters kwamen achter
hem aan. Darken Rahl draaide zich weer om, keek de jongen aan en
liet zich toen zakken om op het gras te gaan zitten. Zittend
herschikte hij zijn gewaden en glimlachte weer tegen de jongen.
'Beter?'
De jongen knikte. Zijn lip trilde nog steeds.
'Ben je bang van die grote man?' De jongen knikte. 'Heeft hij
je pijn gedaan? Heeft hij je aangeraakt waar hij dat niet zou
behoren te doen?'
De jongen schudde zijn hoofd. Zijn ogen weerspiegelden een
mengeling van angst en boosheid en bleven vast op Rahl gericht. Een
mier kroop uit het witte zand in zijn nek.
'Hoe heet je?' vroeg Rahl weer. De jongen antwoordde niet. De
Meester sloeg zijn bruine ogen aandachtig gade. 'Weet je wie ik
ben?'
'Darken Rahl,' antwoordde de jongen met zwakke stem. Rahl
glimlachte lankmoedig. 'Vader Rahl,' verbeterde hij. De jongen
staarde hem aan. 'Ik wil naar huis.' De mier zocht een weg over
zijn kin.
'Natuurlijk wil je dat,' zei Rahl op een meelevende en
bezorgde toon. 'Geloof me alsjeblieft, ik zal je geen kwaad doen.
Je bent eenvoudig hier om mij te helpen bij een belangrijke
ceremonie. Je bent een eregast, bedoeld om de onschuld en de kracht
van de jeugd te vertegenwoordigen. Je bent uitgekozen omdat mensen
mij hebben verteld wat een prachtige jongen je bent, wat een goede
jongen je bent. Iedereen heeft heel waarderend over je gesproken.
Ze hebben me verteld dat je knap en sterk bent. Spreken ze de
waarheid?' De jongen aarzelde, zijn verlegen ogen keken de andere
kant uit. 'Nou, ik denk van wel.' Hij keek Rahl weer aan. 'Maar ik
mis mijn moeder, en ik wil naar huis.' De mier beschreef een cirkel
rond zijn nek.
Darken Rahl keek naargeestig de andere kant uit en knikte. 'Ik
begrijp het. Ik mis mijn moeder ook. Ze was zo'n geweldige vrouw en
ik hield zoveel van haar. Ze zorgde goed voor me. Wanneer ik iets
deed dat haar beviel, maakte ze speciaal wat lekkers te eten, wat
ik maar wilde hebben.'
De ogen van de jongen werden groter. 'Mijn moeder doet dat
ook.' 'Mijn vader, moeder en ik hebben het heerlijk gehad met
elkaar. Wij hielden allemaal heel veel van elkaar en hadden plezier
samen. Mijn moeder had een vrolijke lach. Wanneer mijn vader me een
opschepperig verhaal vertelde, dreef zij de spot met hem en dan
lachten we met ons drieën, vaak tot we tranen in onze ogen hadden.'
De ogen van de jongen klaarden op, hij glimlachte flauwtjes.
'Waarom mist u haar? Is zij weggegaan?'
'Nee,' zei Rahl met een zucht, 'zij en mijn vader zijn een
paar jaar geleden gestorven. Ze waren allebei oud. Ze hadden een
goed leven samen, maar ik mis hen nog steeds. Dus begrijp ik hoe
jij je ouders mist.'
De jongen knikte een beetje. Zijn lip trilde niet meer. De
mier liep langs zijn neus omhoog. Hij vertrok zijn gezicht om
hem eraf te krijgen.
'Laten we voor het ogenblik alleen maar proberen ons zo goed
mogelijk te vermaken, dan zul je bij hen terug zijn voor je het
weet.' De jongen knikte weer. 'Ik heet Carl.'
Rahl glimlachte. 'Vereerd om je te ontmoeten, Carl.' Hij stak
zijn hand uit en verwijderde de mier zorgvuldig van het gezicht van
de jongen.
'Bedankt,' zei Carl opgelucht.
'Daarvoor ben ik hier Carl, om je vriend te zijn en je op
iedere manier die in mijn vermogen ligt te helpen.'
'Als u mijn vriend bent, graaf mij dan op en laat me naar huis
gaan?' Zijn ogen glinsterden vochtig.
'Heel gauw, mijn zoon, heel gauw. Ik wou dat je nu meteen kon
gaan, maar het volk verwacht van me dat ik hen bescherm tegen
kwaadaardige mensen die hen willen doden, dus moet ik doen wat ik
kan om te helpen. Jij gaat deel van die hulp uitmaken. Jij zult een
belangrijk deel zijn van de ceremonie die je moeder en vader zullen
redden van de boze lieden die hen anders zouden doden. Je wilt je
moeder toch tegen kwaad beschermen, nietwaar?' De fakkels
flakkerden en sisten terwijl Carl nadacht. 'Ja, maar ik wil naar
huis.' Zijn lip begon weer te trillen. Darken Rahl stak zijn hand
uit en streelde geruststellend het haar van de jongen, kamde het
met zijn vingers naar achteren en streek het daarna glad. 'Ik weet
het, maar probeer dapper te zijn. Ik zal niet toestaan dat iemand
je kwaad doet, dat beloof ik je. Ik zal je bewaken en zorgen dat je
veilig bent.' Hij wierp Carl een warme glimlach toe. 'Heb je
honger? Zou je iets willen eten?' Carl schudde zijn hoofd.
'Goed dan. Het is al laat. Ik zal weggaan zodat je kunt
rusten.' Hij stond op en schikte zijn gewaden recht, veegde het
gras eraf. 'Vader Rahl?'
Rahl bleef staan en keek achter zich omlaag. 'Ja, Carl?'
Een traan rolde langs Carls wang. 'Ik ben bang om hier alleen
te zijn. Zou u bij me kunnen blijven?'
De Meester keek de jongen met een geruststellende uitdrukking
aan. 'Nou, natuurlijk, mijn zoon.' Vader Rahl vlijde zich weer in
het gras neer. 'Zolang je maar wilt, zelfs al wil je dat ik de hele
nacht blijf.'