25

Het regende nu niet meer, maar de hemel was nog steeds zwaarbewolkt, en dat was eigenlijk al zolang ze zich kon herinneren zo. Kahlan zat alleen op een kleine bank tegen de muur van een ander gebouw en glimlachte bij zichzelf terwijl ze toekeek hoe Richard het dak van het geestenhuis maakte. Zweet stroomde over zijn blote rug, over de ronding van zijn spieren, over de littekens waar de klauwen van de kaai over zijn rug waren gegaan.
Richard was aan het werk met Savidlin en enkele andere mannen en leerde hen hoe ze het moesten doen. Hij had haar gezegd dat hij haar niet nodig had om te vertalen, dat handenarbeid universeel was en dat ze het beter zouden begrijpen en trotser zouden zijn op wat ze hadden gedaan als ze er gedeeltelijk zelf achter moesten komen. Savidlin bleef vragen brabbelen die Richard niet begreep. Richard glimlachte alleen maar en legde dingen uit met woorden die de anderen niet konden begrijpen, zijn handen gebruikend in een gebarentaal die hij bedacht naar gelang hij die nodig had. Soms vonden de anderen het grappig en tenslotte waren ze allemaal aan het lachen. Ze hadden veel voor elkaar gekregen, voor mensen die elkaar niet verstonden.
Aanvankelijk had Richard haar niet verteld wat hij deed; hij lachte slechts en zei dat ze maar moest afwachten. Eerst nam hij blokken klei, van ongeveer dertig bij zestig centimeter en maakte golfachtige vormen. De helft van de oppervlakte van het blok was een holle trog, als een goot, de andere helft een lange geronde bult. Hij holde ze uit en vroeg de vrouwen die in de pottenbakkerij werkten om ze te bakken.
Vervolgens bevestigde hij twee gelijke stroken hout aan een vlakke plank, aan iedere kant een, en legde een brok zachte klei in het midden. Met behulp van een deegrol maakte hij de klei plat en mat met de twee stroken hout de dikte. Wanneer hij het teveel van de boven-en onderkant van de plank sneed, kreeg hij platen klei van gelijke dikte en grootte en die drapeerde hij over de vormen, die de vrouwen voor hem hadden gebakken en streek ze glad. Met een stok prikte hij in de twee bovenste hoeken een gat.
De vrouwen volgden hem overal waar hij ging en ze inspecteerden zijn werk aandachtig, dus maakte hij gebruik van hun hulp. Weldra had hij een héle ploeg lachende, babbelende vrouwen die de platen maakten en vormden, en hem lieten zien hoe het beter kon. Wanneer de platen droog waren, konden ze van de vormen worden afgetrokken. Terwijl ze werden gebakken, maakten de vrouwen, die onderhand reuze nieuwsgierig waren geworden, er meer. Wanneer ze vroegen hoeveel ze er moesten maken, zei hij alleen maar ermee door te gaan.
Richard liet hen aan hun nieuwe werkzaamheden over, ging naar het geestenhuis en begon een haard te maken van de modderstenen die gebruikt werden voor de gebouwen. Savidlin volgde hem waar hij ging en probeerde alles te leren.
'Je maakt dakpannen van klei, nietwaar?' had Kahlan hem gevraagd.
'Ja,' had hij met een glimlach gezegd.
'Richard, ik heb rieten daken gezien die niet lekken.'
'Ik ook.'
'Waarom maak je hun daken van gras dan niet gewoon opnieuw goed, zodat ze niet lekken?'
'Weet jij hoe je daken van stro maakt?'
'Nee.'
'Ik evenmin. Maar ik weet wel hoe ik daken van pannen moet maken, dus dat is alles wat ik moet doen.'
Terwijl hij de haard maakte en Savidlin liet zien hoe hij dat moest doen, liet hij andere mannen het gras van het dak halen, waardoor er een skelet van palen overbleef dat zich over de hele lengte van het gebouw uitstrekte, met palen die gebruikt waren om iedere baan gras aan vast te maken. Nu zouden ze worden gebruikt om de klei-tegels vast te zetten.
De dakpannen gingen van de ene rij palen naar de volgende; de onderste rand werd op de eerste paal gelegd, de bovenste rand op de tweede, waarbij de gaten in de pannen werden gebruikt om ze stevig aan de palen vast te binden. De tweede baan pannen werd zo gelegd dat de onderkant de bovenkant van de eerste overlapte. Ze bedekten zo de gaten die de tegels vasthielden en vielen dank zij hun golvende vorm in elkaar. Omdat de dakpannen zwaarder waren dan het gras, had Richard de palen Ondersteund met balken die naar het hoogste punt van het dak liepen, met zijbalken om ze te schoren. Het leek wel alsof het halve dorp bezig was met de bouw. De Vogelman kwam af en toe naar de werkzaamheden kijken, blij met wat hij zag. Soms zat hij bij Kahlan, zonder te spreken, soms praatte hij met haar, maar meestal keek hij alleen maar. Af en toe stelde hij een vraag over Richards persoonlijkheid.
Het grootste deel van de tijd dat Richard werkte, was Kahlan alleen. De vrouwen waren niet geïnteresseerd in haar aanbod om te helpen; de mannen bleven op een afstand en sloegen haar uit hun ooghoeken gade; en de jonge meisjes waren te verlegen om zich ertoe te brengen echt met haar te praten. Soms zag zij ze naar haar staan kijken. Wanneer ze dan hun naam vroeg, glimlachten ze alleen maar verlegen en liepen dan hard weg. De kleine kinderen wilden wel naar haar toe komen, maar hun moeders hielden hen ver uit haar buurt. Ze mocht niet helpen met het koken of met het maken van de pannen. Haar toenaderingen werden beleefd afgeslagen met het excuus dat ze een geëerde gast was.
Zij wist wel beter. Zij was een Belijdster. Ze waren bang van haar. Kahlan was aan die houding, de blikken, het gefluister gewend. Het ergerde haar niet meer, zoals het wel had gedaan toen ze jonger was. Ze herinnerde zich haar moeder, die tegen haar glimlachte en zei dat mensen nu eenmaal zo waren, dat er niets aan te veranderen was, dat ze zich er niet door moest laten verbitteren; en dat ze er op een dag overheen zou komen. Ze had gedacht dat het haar niets kon schelen, dat het niet belangrijk voor haar was, dat ze had aanvaard wie ze was, hoe het leven was, dat ze niets kon hebben van wat andere mensen hadden en dat het zo goed was. Dat was voor ze Richard had ontmoet; voordat hij haar vriend werd, haar aanvaardde, met haar praatte, haar als een normaal mens behandelde. Om haar gaf.
Maar ja, Richard wist niet wat zij was.
Savidlin was in elk geval vriendelijk tegen haar geweest. Hij had haar en Richard bij hem en zijn vrouw, Weselan, en hun jonge zoontje Siddin, in huis genomen en hun een plaats op de grond gegeven om te slapen. Weselan had Kahlan met vriendelijke gastvrijheid in haar huis ontvangen, ook al was dat omdat Savidlin erop had gestaan, en deed niet kil tegen haar als haar man er even niet bij was. 's Avonds, als het te donker was om te werken, zat Siddin meestal met grote ogen bij Kahlan op de grond en dan vertelde zij hem verhalen over koningen en kastelen, over verre landen en woeste dieren. Hij kroop dan bij haar op schoot, bedelde om meer verhalen en omhelsde haar. Zij kreeg er tranen van in de ogen wanneer zij er nu aan dacht dat Weselan hem dat had laten doen, zonder hem weg te trekken, dat zij zo vriendelijk was geweest haar angst niet te tonen. Wanneer Siddin ging slapen, vertelden zij en Richard Savidlin en Weselan wat verhalen over hun reis uit Westland. Savidlin was iemand die succes in de strijd respecteerde en luisterde met ogen die bijna even groot waren als die van zijn zoontje. De Vogelman leek verheugd te zijn over het nieuwe dak. Hij had langzaam zijn hoofd geschud en bij zichzelf geglimlacht toen hij genoeg had gezien om zich voor te stellen hoe het in zijn werk zou gaan. Maar de andere zes ouderlingen waren minder onder de indruk. Het leek of zij de regen die af en toe naar binnen druppelde nauwelijks erg genoeg vonden om zich zorgen over te maken; het was hun hele leven zo geweest, en ze voelden zich beledigd dat een buitenstaander moest komen om hen te laten zien hoe stom ze waren geweest. Als een van de ouderlingen stierf, zou Savidlin een van de zes worden. Kahlan wilde dat hij er nu al een was, want ze konden een dergelijke sterke bondgenoot onder de ouderlingen wel gebruiken.
Kahlan maakte zich zorgen over wat er zou gebeuren wanneer het dak klaar was, wat er zou gebeuren als de ouderlingen weigerden Richard als een lid van het Moddervolk te benoemen. Richard had haar niet beloofd dat hij hun geen kwaad zou doen. Ook al was hij niet iemand die zoiets zou doen, hij was toch de Zoeker. Er stond meer op het spel dan de levens van enkelen van deze mensen. Veel meer. De Zoeker moest daar rekening mee houden. Zij moest daar rekening mee houden.
Kahlan wist niet of het doden van de laatste man van de quad hem had veranderd, hem harder had gemaakt. Leren doden maakte dat je de dingen anders afwoog; maakte het gemakkelijker om opnieuw te doden. Dat was iets dat ze maar al te goed wist. Kahlan wenste zozeer dat hij haar niet te hulp was gekomen toen hij dat gedaan had; ze wilde dat hij die man niet gedood had. Ze had niet de moed hem te vertellen dat het onnodig was. Ze had het zelf aangekund. Het was per slot van rekening toch zo dat een man alleen voor haar geen dodelijk gevaar betekende. Daarom stuurde Rahl altijd vier mannen achter Belijdsters aan: een om door haar macht te worden aangeraakt, de andere drie om hem en de Belijdster te doden. Soms bleef er maar een over, maar dat was genoeg nadat een Belijdster haar macht had verloren. Maar een man alleen?
Hij had bijna geen kans. Ook al was hij groot, zij was sneller. Als hij met zijn zwaard zwaaide, zou zij eenvoudig opzij zijn gesprongen. Voor hij het weer omhoog had kunnen brengen, zou zij hem hebben aangeraakt en hij zou de hare zijn geweest. Dat zou zijn einde hebben betekend.
Kahlan wist dat ze Richard nooit zou kunnen vertellen dat hij hem niet had hoeven te doden. Wat het dubbel zo erg maakte was dat hij voor haar had gedood, had gedacht dat hij haar redde. Kahlan wist dat er waarschijnlijk al een andere quad op weg was. Ze waren meedogenloos. De man die Richard had gedood, wist dat hij zou sterven, wist dat hij geen kans maakte, alleen, tegen een Belijdster, maar hij was toch gekomen. Ze zouden niet ophouden, kenden de betekenis er niet van, dachten nooit aan iets anders dan aan hun doel.
En ze genoten van wat ze Belijdsters aandeden. Ook al probeerde ze het niet te doen, ze herinnerde zich onwillekeurig toch Dennee. Telkens wanneer ze aan de quads dacht, herinnerde ze zich onwillekeurig wat ze met Dennee hadden gedaan. Voordat Kahlan een vrouw was geworden, was haar moeder getroffen door een vreselijke ziekte, een die geen heelmeester kon genezen. Zij was heel snel aan de afschuwelijke slopende kwaal bezweken. Belijdsters waren een gesloten zusterschap; wanneer een door moeilijkheden werd getroffen, werden allen getroffen. Dennees moeder nam Kahlan in huis en troostte haar. De twee meisjes, beste vriendinnen, waren er verrukt over dat zij zusters zouden worden, zoals ze zich van toen af aan noemden, en het hielp de pijn van het verlies van haar moeder te verzachten.
Dennee was een frêle meisje, even frêle als haar moeder. Ze was niet sterk door haar macht zoals Kahlan, en in de loop van de tijd werd Kahlan haar beschermster, voogdes, en beschermde haar tegen situ-taties die meer kracht vereisten dan zij innerlijk kon opbrengen. Na die gebruikt te hebben, kon Kahlan de kracht van haar macht in een paar uur herwinnen, maar Dennee had daar soms enige dagen voor nodig.
Op een noodlottige dag was Kahlan korte tijd weg geweest om een biecht af te nemen van een moordenaar die op het punt stond te worden opgehangen, een opdracht die Dennee eigenlijk had moeten vervullen. Kahlan was in plaats van haar zuster gegaan, omdat ze Dennee de kwelling van die taak wilde besparen. Dennee had er een hekel aan om biechten af te nemen, vond het afschuwelijk de blik in hun ogen te zien. Soms huilde ze daarna dagenlang. Ze vroeg Kahlan nooit in haar plaats te gaan, dat wilde ze niet, maar de blik van opluchting in haar ogen toen Kahlan haar zei dat zij het zou doen sprak duidelijke taal. Kahlan had er ook een hekel aan om biechten af te nemen, maar zij was sterker, wijzer, dacht meer na. Zij begreep en aanvaardde dat het feit dat zij Belijdster was haar ook macht gaf; het bepaalde haar wezen en daarom deed het haar geen pijn zoals Dennee. Kahlan had altijd haar hoofd voorrang kunnen geven boven haar hart. En ze zou ieder smerig karweitje in Den-nees plaats hebben gedaan.
Op het pad naar huis hoorde Kahlan zacht gejammer uit het kreupelhout aan de kant van de weg komen, gejank van dodelijke pijn. Tot haar afgrijzen ontdekte zij Dennee, die daar was neergeworpen, achtergelaten.
'Ik was op weg... om jou tegemoet te gaan... ik wilde met je teruglopen,' had Dennee gezegd terwijl Kahlan het hoofd van het meisje in haar schoot nam. 'Een quad heeft mij overvallen. Het spijt me. Ik heb een van ze te pakken gekregen. Ik raakte hem aan. Ik heb een van ze gekregen. Je zou trots op me zijn geweest.' Geschokt hield Kahlan Dennees hoofd vast, troostte haar, zei haar dat alles goed zou komen.
'Alsjeblieft, Kahlan... doe mijn jurk omlaag.' Haar stem klonk alsof die van ver kwam. Vochtig en zwak. 'Ik kan mijn armen niet bewegen.'
Kahlan voelde al geen paniek meer en zag waarom. Dennees armen waren op beestachtige wijze gebroken. Ze lagen nutteloos langs haar lichaam, gebogen op plaatsen waar ze niet gebogen behoorden te zijn. Bloed druppelde uit een oor. Kahlan trok wat er van de met bloed doordrenkte jurk over was over haar zuster heen en bedekte haar zo goed mogelijk. Haar hoofd tolde van de verschrikkelijke dingen die de mannen hadden gedaan. Haar keel voelde zo verstikkend aan dat er geen woorden uit wilden komen. Ze probeerde niet te gillen, bang haar zuster nog angstiger te maken. Ze wist dat zij voor deze laatste keer sterk voor haar moest zijn. Dennee fluisterde Kahlans naam en wenkte haar dichterbij. 'Darken Rahl heeft mij dit aangedaan... hij was niet hier, maar hij heeft mij dit aangedaan.'
'Ik weet het,' zei Kahlan met alle tederheid die zij kon opbrengen. 'Blijf stil liggen. Het komt goed. Ik zal je naar huis brengen.' Ze wist dat het een leugen was, wist dat Dennee niet beter zou worden. 'Alsjeblieft, Kahlan,' fluisterde zij, 'dood hem. Maak een eind aan deze waanzin. Ik wou dat ik sterk genoeg was. Dood hem voor mij.' Woede ziedde in haar. Het was de eerste keer dat Kahlan ooit haar macht had willen gebruiken om iemand pijn te doen, om iemand te doden. Ze stond op het punt iets te voelen dat ze nooit eerder had gevoeld en ook daarna nooit meer zou voelen. Een vreselijke woede, een kracht van diep vanbinnen; een angstaanjagend geboorterecht. Met trillende vingers streelde ze Dennees bloederige haren. 'Ik zal het doen,' beloofde zij.
Dennee viel ontspannen terug in haar armen. Kahlan deed het benen halssnoer af en legde het om de hals van haar zuster. 'Ik wil je dit geven. Het zal helpen je te beschermen.' 'Dank je, Kahlan.' Ze glimlachte, terwijl er tranen uit haar wijd open ogen over de bleke huid van haar wangen rolden. 'Maar niets kan mij nu beschermen. Red jezelf. Laten ze jou niet krijgen. Zij genieten ervan. Ze hebben mij zoveel pijn gedaan... en ze genoten ervan. Ze lachten mij uit.'
Kahlan sloot haar ogen om de walgelijke aanblik van de pijn van haar zuster niet te hoeven zien, wiegde haar in haar armen en kuste haar voorhoofd.
'Vergeet me niet, Kahlan. Herinner je het plezier dat wij hebben gehad.'
'Nare herinneringen?'
Kahlans hoofd ging met een ruk omhoog, uit haar gedachten opgeschrikt. De Vogelman stond naast haar, stil, onopgemerkt genaderd. Ze knikte en ontweek zijn blik.
'Vergeef me alsjeblief dat ik zwakte toon,' zei ze en schraapte haar keel terwijl haar vingers de tranen van haar gezicht veegden. Hij keek haar met zachtbruine ogen aan en ging voorzichtig naast haar op de korte bank zitten. 'Het is geen zwakte, kind, om slachtoffer te zijn.'' Ze veegde haar neus aan de rug van haar hand af en slikte de jammerklacht door die zich een uitweg door haar keel probeerde te banen. Ze voelde zich zo alleen. Ze miste Dennee zo. De Vogelman legde zijn arm teder om haar schouder en gaf haar een korte, vaderlijke knuffel.
'Ik zat aan mijn zuster, Dennee, te denken. Zij werd in opdracht van Dar ken Rahl gedood. Ik vond haar... Zij stierf in mijn armen... Ze hebben haar zo zwaar verwond. Rahl is niet tevreden met doden alleen. Hij moet ervoor zorgen dat mensen lijden voor ze sterven.'' Hij knikte begrijpend. 'Hoewel wij verschillende volken zijn, doen wij op dezelfde manier pijn.' Met zijn duim veegde hij een traan van haar wang en stak toen zijn hand in zijn zak. 'Strek je hand uit.' Ze deed wat hij vroeg en hij liet er een paar zaadjes op vallen. Hij zocht de hemel af en blies op de fluit die om zijn nek hing en die geen geluid maakte. Weldra streek een kleine, kleurige gele vogel fladderend op zijn vinger neer. Hij hield zijn hand naast de hare zodat hij kon overstappen en de zaadjes kon eten. Kahlan kon voelen hoe zijn kleine pootjes haar vinger grepen terwijl hij aan de zaden pikte. Het vogeltje was zo kleurig en mooi dat ze moest glimlachen. Het leerachtige gezicht van de Vogelman glimlachte met haar mee. Toen het klaar was met eten, schudde het vogeltje zijn veren en bleef tevreden zitten, zonder angst.
'Ik dacht dat je misschien een klein visioen van schoonheid te midden van de lelijkheid zou willen zien.' 'Dank je,' zei ze met een glimlach. 'Wil je hem houden?'
Kahlan keek nog een ogenblik langer naar het vogeltje, naar zijn fel gele veren en de manier waarop het zijn kopje schuin hield, maar gooide het toen op in de lucht.
'Ik heb het recht niet,' zei ze, terwijl ze de vogel zag wegfladderen. 'Het hoort vrij te zijn.'
Een glimlachje vrolijkte het gezicht van de Vogelman op en hij knikte. Hij leunde naar voren, zette zijn onderarmen op zijn knieën en keek naar het geestenhuis. Het werk was bijna voltooid, misschien nog een dag langer. Lang, zilvergrijs haar gleed van zijn schouders en omlaag rond zijn gezicht, zijn uitdrukking voor haar verbergend. Kahlan bleef een tijdje naar Richard zitten kijken die aan het dak werkte. Ze verlangde ernaar dat hij haar op dit moment zou vasthouden, en het deed des te meer pijn omdat ze wist dat ze het niet kon toestaan.
'Wil je deze man, Darken Rahl, dodenV vroeg hij, zonder zich naar haar om te draaien.
'Ja, meer dan wat ook.'
'En is je kracht voldoende?''
'Nee,' gaf zij toe.
'En heeft het zwaard van de Zoeker genoeg kracht om hem te doden?' 'Nee. Waarom vraag je dat?'
De wolken begonnen donkerder te worden nu de dag ten einde liep. Het begon opnieuw licht te regenen en de duisternis tussen de gebouwen werd dieper.
'Zoals je zelf zei, het is gevaarlijk om bij een Belijdster te zijn die heel sterk naar iets verlangt. Ik denk dat dat ook voor de Zoeker geldt. Meer nog misschien.'
Zij zweeg een ogenblik en sprak toen zacht. 'Ik wil niet verwoorden wat Darken Rahl eigenhandig met Richards vader heeft gedaan; het zou je de Zoeker alleen maar nog meer doen vrezen. Maar weet dat Richard de vogel ook vrij zou hebben laten wegvliegen.'
De Vogelman leek geluidloos te lachen. 'Jij en ik zijn te knap voor deze trucjes met woorden. Laten wij zonder ze praten.' Hij ging naar achteren zitten en vouwde zijn armen voor zijn borst. 'Ik heb geprobeerd de andere ouderlingen te vertellen wat voor wonderbaarlijks de Zoeker voor ons volk doet, boe goed het is dat hij ons deze dingen leert. Zij zijn er niet zo zeker van, want zij zijn vastgeroest in hun gewoonten en kunnen koppig zijn, soms bijna zo erg dat ik het niet kan verdragen. Ik vrees wat jij en de Zoeker met mijn volk zullen doen als de ouderlingen nee zeggen.' 'Richard heeft je zijn woord gegeven dat hij je volk geen kwaad zou doen.'
'Woorden zijn niet zo sterk als het bloed van een vader. Of zo sterk als dat van een zuster.'
Kahlan leunde achterover tegen de muur, trok haar mantel om zich heen om de natte bries buiten te sluiten. 'Ik ben een Belijdster omdat ik zo geboren ben. Ik heb de macht niet gezocht. Ik zou anders hebben gekozen, zou hebben gekozen om als andere mensen te zijn. Maar ik moet leven met wat mij gegeven is en er het beste van maken. Ondanks wat je van de Belijdsters mag denken, ondanks wat de meeste mensen denken, zijn wij hier om de mensen te dienen, om de waarheid te dienen. Ik houd van alle mensen van het Middenland en zou mijn leven geven om hen te beschermen, om hen vrij te houden. Dat is het enige dat ik wens te doen. Maar toch ben ik alleen.' 'Richard houdt zijn ogen op je gericht, hij waakt over je, hij geeft om je.'
Ze keek hem uit een ooghoek aan. 'Richard komt uit Westland. Hij weet niet wat ik ben. Als hij het wist...'
De Vogelman trok een wenkbrauw op toen hij dit hoorde. 'Voor iemand die de waarheid dient...'
'Herinner me er alsjeblieft niet aan. Het zijn moeilijkheden die ik zelf heb veroorzaakt, met gevolgen die ik moet dragen en die ik erg vrees. En dat bewijzen mijn woorden alleen maar. Het Moddervolk woont in een land ver van de andere volken. Dat heeft hun de luxe gegeven dat ze in het verleden buiten bereik waren van moeilijkheden. Deze narigheid heeft lange armen; ze zal jullie dit keer wel bereiken. De ouderlingen kunnen er zich net zo hard tegen verzetten als ze willen, ze zullen het niet kunnen opnemen tegen de slagtanden van de waarheid. Je hele volk zal de prijs moeten betalen als die enkelingen hun trots boven wijsheid stellen.'
De Vogelman luisterde aandachtig, eerbiedig. Kahlan draaide zich naar hem om.
'Ik kan op dit moment echt niet zeggen wat ik zal doen als de ouderlingen nee zeggen. Ik wil je volk geen kwaad doen, maar hun de pijn besparen die ik heb gezien. Ik heb gezien wat Darken Rahl met mensen doet. Ik weet wat hij zal doen. Als ik wist dat ik Rahl op de een of andere manier kon tegenhouden door Savidlins lieve zoontje op te offeren, zou ik het zonder aarzeling doen, zo nodig met mijn blote handen, want hoezeer die daad mijn hart zou verwonden, ik weet dat ik alle andere lieve kleine kinderen zou redden. Het is een angstwekkende last die ik draag, de last van de krijger. Jij bent degene die andere mensen heeft gedood om anderen te redden, en ik weet dat je er geen vreugde in schept. Darken Rahl schept er wel vreugde in, geloof mij. Help mij alsjeblieft je volk te redden zonder een van hen pijn te doen.' Tranen liepen over haar wangen. 'Ik wil zo graag niemand pijn doen.'
Hij trok haar teder tegen zich aan en liet haar tegen zijn schouder snikken. 'De mensen van het Middenland zijn gelukkig dat ze jou als hun krijger hebben.'
'Als wij datgene dat wij zoeken kunnen vinden en het tot de eerste dag van de winter aan Rahl kunnen onthouden, zal hij sterven. Niemand anders zal pijn gedaan hoeven worden. Maar wij moeten hulp hebben om het te vinden.'
'De eerste dag van de winter. Kind, dat is niet veel tijd. Dit jaargetij loopt ten einde, het volgende zal weldra hier zijn.' 'Ik maak de regels niet, vereerde ouderling. Als jij het geheim kent om de tijd stil te zetten, zeg het mij dan, opdat ik het kan doen.' Hij bleef rustig zitten, zonder te antwoorden. 'Ik heb je eerder gadegeslagen te midden van ons volk. Je hebt onze wensen altijd geëerbiedigd, nooit iets gedaan om ons kwaad te doen. Het is hetzelfde met de Zoeker. Ik sta aan jouw kant, meisje, ik zal mijn best doen om de anderen over te halen. Ik hoop alleen dat mijn woorden voor hen genoeg zullen zijn. Ik wil niet dat mijn volk kwaad overkomt.' 'Het is niet de Zoeker of mij die je moet vrezen als zij nee zeggen,' zei ze terwijl ze tegen zijn schouder aan lag en in de verte staarde, naar niets in het bijzonder.'Het is degene uit D'Hara. Hij zal komen als een storm en jullie vernietigen. Jullie hebben geen kans tegen hem. Hij zal jullie afslachten.'
Die avond in de warmte van het huis van Savidlin, vertelde Kahlan, zittend op de grond, Siddin het verhaal van de visser die in een vis veranderde en in het meer woonde en die slim aas van de haakjes stal zonder ooit te worden gevangen. Het was een oud verhaal dat haar moeder haar had verteld toen zij net zo klein was als hij. Door de verbazing op zijn gezicht herinnerde zij zich haar eigen opwinding toen zij het voor het eerst gehoord had.
Later, terwijl Weselan zoete wortels kookte, waarvan de prettige geur zich met de rook vermengde, liet Savidlin Richard zien hoe hij de juiste pijlpunten voor verschillende dieren moest snijden, ze in de kolen van het kookvuur moest harden en gif op de punten moest aanbrengen. Kahlan lag op een dierevel op de grond met Siddin als een bal opgerold in slaap tegen haar buik genesteld terwijl ze hem over zijn donkere haar streelde. Ze moest de brok in haar keel wegslikken toen ze bedacht dat ze de Vogelman had verteld dat ze zelfs bereid zou zijn dit jongetje te doden.
Ze wilde dat ze die woorden kon terugnemen. Ze vond het erg dat het waar was, maar wenste dat ze het niet had gezegd. Richard had haar niet met de Vogelman zien praten en ze had hem niet van hun gesprek verteld. Ze vond het niet nodig hem bezorgd te maken; wat er moest gebeuren, zou gebeuren. Ze hoopte alleen maar dat de ouderlingen naar rede zouden luisteren.
De volgende dag was het winderig en uitzonderlijk warm, met af en toe perioden met slagregen. Tegen het begin van de middag had zich een menigte verzameld bij het geestenhuis. Het dak was voltooid en er was een vuur in de nieuwe haard aangemaakt. Kreten van opwinding en verbazing stegen uit de menigte op toen de eerste sliertjes rook uit de schoorsteen omhoogkringelden. Ze gluurden in de deuropening om te zien hoe het vuur brandde zonder het vertrek met rook te vullen. Het idee om zonder rook in hun ogen te leven kwam hun even opwindend voor als een leven zonder dat er water op hun hoofden druppelde. Een door de wind opgezwiepte regen zoals deze was de ergste. Die ging dwars door de daken van gras heen. Iedereen zag verheugd dat het water van de pannen op het dak liep en dat er niets naar binnen kwam. Richard klom goedgehumeurd omlaag. Het dak was klaar, het lekte niet, de haard trok goed en iedereen was blij om wat hij voor hen gedaan had. De mannen die geholpen hadden waren trots op wat ze hadden bereikt, wat ze hadden geleerd. Ze fungeerden als gidsen en wezen opgewonden de fijnere bijzonderheden van de constructie aan.
Richard negeerde de toeschouwers, bleef alleen staan om zijn zwaard om te gorden en ging op weg naar het centrum van het dorp waar de ouderlingen onder een van de open paalgebouwen wachtten. Kahlan ging links van hem lopen, Savidlin rechts, van plan om voor hem op te komen. De menigte zag hem gaan, ging er toen achteraan en verspreidde zich lachend en roepend rond de gebouwen. Richards kaken waren op elkaar geklemd. 'Denk je dat je het zwaard moet meenemen?' vroeg ze.
Hij keek naar haar terwijl hij met lange stappen verder liep. Hij glimlachte scheef. Regenwater liep van zijn natte, doffe haar. 'Ik ben de Zoeker.'
Ze wierp hem een afkeurende blik toe. 'Richard, speel geen spelletjes met me. Je weet wat ik bedoel.'
Zijn glimlach werd breder. 'Ik hoop dat het hen eraan zal herinneren waarom ze de juiste beslissing moeten nemen.' Kahlan had het enge gevoel in haar maag dat ze de dingen niet meer onder controle had, dat Richard iets vreselijks zou doen als de ouderlingen hem weigerden. Hij had hard gewerkt, van het ogenblik af waarop hij wakker werd tot hij in bed viel, al die tijd met als enige gedachte dat hij hen zou overreden. Hij had de meeste mensen overreed, maar dat waren niet de mensen op wie het aankwam. Ze was bang dat hij niet redelijk had nagedacht over wat hij zou doen als de uitspraak nee was.
Toffalar stond lang en trots in het midden van het lekkende paalge-bouw. De regen die rond hem drupte, spatte in plasjes op de vloer. Surin, Caldus, Arbrin, Breginderin en Hajanlet stonden naast hem. Ze droegen ieder hun coyotevellen, iets dat ze alleen maar bij officiële gelegenheden deden, had Kahlan gehoord. Het leek alsof het hele dorp was leeggestroomd. Ze verspreidden zich rond het open terrein, zaten onder de daken van de open gebouwen, keken door de ramen, allemaal legden ze hun werk neer en ze keken toe en wachtten hoe de ouderlingen over hun toekomst zouden spreken. Kahlan kreeg de Vogelman in het oog die tussen een paar gewapende mannen naast een paal stond die het dak boven het hoofd van de ouderlingen omhoog hield. Toen hun blikken elkaar ontmoetten, zonk de moed haar in de schoenen. Ze greep de mouw van Richards hemd en leunde naar hem toe.
'Vergeet niet dat wij, wat deze lieden ook zeggen, hier weg moeten, willen wij een kans hebben om Rahl tegen te houden: Wij zijn met ons tweeën, zij met velen, zwaard of geen zwaard.' Hij negeerde haar. 'Geëerde ouderlingen,' begon hij met een luide, heldere stem. Zij vertaalde zijn woorden. 'Het is mij een voorrecht u te melden dat het geestenhuis een nieuw dak heeft dat niet lekt. Het is mij ook een voorrecht geweest om jullie volk te leren hoe ze deze daken moeten bouwen zodat ze de andere gebouwen van uw dorp kunnen verbeteren. Ik heb dat gedaan uit eerbied voor uw volk en ik verwacht daar niets voor terug. Ik hoop alleen dat u verheugd bent.'
Het zestal keek met grimmige gezichten terwijl Kahlan vertaalde. Er viel een lange stilte toen ze klaar was.
Tenslotte sprak Toffalar met een vastberaden stem. ' Wij zijn niet verheugd.'
Richards uitdrukking werd somber toen ze hem vertelde wat Toffalar had gezegd. 'Waarom niet?'
'Een beetje regen doet de kracht van het Moddervolk niet smelten. Je dak moge dan wel niet lekken, maar alleen omdat het slim is. Slim als de manieren van buitenstaanders. Dat zijn niet onze manieren. Het kan alleen het begin zijn van buitenstaanders die ons vertellen wat we moeten doen. Wij weten wat je wilt. Je wilt een van ons genoemd worden zodat wij een vergadering voor je bijeen zullen roepen. Nog een slimme list van een buitenstaander om van ons te krijgen wat in jouw voordeel is. Je wilt ons bij jouw strijd betrekken. Wij zeggen neer Hij richtte zich tot Savidlin. 'Het dak van het geestenhuis zal weer worden teruggebracht in de staat waarin het verkeerde. Op de manier waarop onze vereerde voorouders het wilden:
Savidlin was woedend, maar hij verroerde zich niet. De ouderling, een vage glimlach op zijn samengeknepen lippen, wendde zich weer tot Richard.
'Ben je, nu je listen zijn mislukt, van plan ons volk kwaad te doen, Richard de HeetgebakerdeV vroeg hij met minachting. Het was een schimpscheut, bedoeld om Richard in diskrediet te brengen. Richard zag er nu zo gevaarlijk als ze hem nog nooit eerder had gezien. Zijn dreigende blik ging even naar de Vogelman, toen weer terug naar de zes onder de beschutting. Ze hield haar adem in. De menigte was doodstil. Hij richtte zich langzaam tot hen. 'Ik zal uw volk geen kwaad doen,' zei hij op effen toon. Er klonk een gezamenlijke zucht van opluchting toen Kahlan zijn woorden vertaalde. Toen het weer rustig was, vervolgde hij. 'Maar ik zal betreuren wat er met hen gaat gebeuren.' Zonder zich weer naar de ouderlingen om te draaien, ging zijn arm langzaam omhoog toen hij naar hen wees. 'Om jullie zessen zal ik niet rouwen. Ik rouw niet om de dood van dwazen.' Zijn woorden kwamen eruit als vergif. De menigte hield de adem in.
Toffalars gezicht vertrok in bittere woede. Gefluister en angst verspreidden zich onder de toeschouwers. Kahlan wierp een blik in de richting van de Vogelman. Hij leek jaren ouder te zijn geworden. Ze kon in zijn bruine ogen zien hoe het hem speet. Eén ogenblik hielden hun ogen elkaar vast en deelden zij het verdriet van wat beiden wisten dat over al hun levens zou vagen; toen zonk zijn blik naar de grond.
Met een flitsende beweging draaide Richard zich naar de ouderlingen om, het Zwaard van de Waarheid uit de schede trekkend. Het ging zo snel dat bijna iedereen, met inbegrip van de ouderlingen, geschrokken een stap terugdeinsde en toen stokstijf bleef staan, waarbij de zes gezichten de angst weerspiegelden die hen verlamd hield. De menigte begon terug te kruipen; de Vogelman had zich niet verroerd. Kahlan vreesde Richards woede en begreep die ook. Ze besloot zich er niet mee te bemoeien, maar te doen wat nodig was om de Zoeker te beschermen, wat hij vervolgens ook zou doen. Er was zelfs geen fluistering te horen; het enige geluid in de doodse stilte was het duidelijke gerinkel van staal. Met zijn tanden op elkaar geklemd, richtte Richard het glimmende zwaard op de ouderlingen, de punt op een paar centimeter van hun gezicht.
'Heb de moed om één laatste ding voor jullie volk te doen.' Richards toon deed haar huiveren. Kahlan vertaalde als uit een reflex, te verlamd om iets anders te doen. Toen, ongelooflijk, draaide hij het zwaard rond, hield het bij de punt vast en stak het gevest naar de ouderlingen toe. 'Neem mijn zwaard,' gelastte hij. 'Gebruik het om de vrouwen en kinderen te doden. Het zal genadiger zijn dan wat Darken Rahl zal doen. Heb de moed hun de marteling te besparen die zij zullen ondergaan. Wees barmhartig en geef hun een snelle dood.' Zijn gezicht deed hun gelaatsuitdrukkingen verdorren. Kahlan hoorde dat de vrouwen zacht begonnen te huilen terwijl ze hun kinderen vastklemden. De ouderlingen, in de greep van een verschrikking die ze niet hadden verwacht, verroerden zich niet. Eindelijk vluchtten hun ogen voor Richards boze blik. Toen het allen duidelijk was dat ze niet de moed hadden het zwaard te pakken, liet Richard het nauwgezet in de schede terugglijden, alsof hij langzaam hun laatste kans op redding uitdoofde - een ondubbelzinnig gebaar dat de ouderlingen de hulp van de Zoeker voor altijd hadden verspeeld. De onherroepelijkheid ervan was angstwekkend. Toen stopte hij eindelijk met boos en starend kijken en draaide hij zich met een andere uitdrukking op zijn gezicht naar haar om. Toen ze de blik in zijn ogen zag, moest ze flink slikken. Ze kon zien hoeveel verdriet hij had om deze mensen van wie hij was gaan houden, maar die hij niet kon helpen. Alle ogen bleven op hem gericht terwijl hij de afstand tussen hen overbrugde en haar vriendelijk bij de arm nam.
'Laten we onze spullen pakken en op weg gaan,' zei hij zacht. 'We hebben een hoop tijd verspild. Ik hoop alleen dat het niet te veel was.' Zijn grijze ogen waren vochtig. 'Het spijt me, Kahlan... dat ik verkeerd heb gekozen.'
'Jfj hebt niet verkeerd gekozen, Richard; dat hebben zij gedaan.'
Haar boosheid op de ouderlingen had ook iets definitiefs, een deur die iedere hoop voor deze mensen buitensloot. Ze sneed hun bezorgdheid om hen af; zij waren de levende doden. Er was hun een kans geboden en zij hadden over hun eigen lot beslist. Toen ze langs Savidlin kwamen, omarmden de twee mannen elkaar zonder elkaar aan te kijken. Niemand anders maakte aanstalten om te vertrekken; zij bleven en zagen de twee buitenstaanders vlug te midden van hen bewegen. Toen ze voorbijgingen, staken enkelen hun hand uit en raakten Richard aan, terwijl hij de woordloze sympathie beantwoordde door met zijn hand hun arm te omsluiten, omdat hij het niet kon verdragen hen in de ogen te kijken. Ze haalden hun spullen uit Savidlins huis en propten hun mantels in hun rugzak. Geen van hen sprak. Kahlan voelde zich leeg, uitgezogen. Toen hun ogen elkaar eindelijk ontmoetten, vielen zij plotseling in een woordloze omhelzing, een gedeelde smart om hun nieuwe vrienden, want ze wisten beiden wat er met hen zou gebeuren. Ze hadden gegokt met het enige dat ze hadden - tijd. En hadden verloren.
Toen ze elkaar loslieten, stopte Kahlan haar laatste bezittingen in de zak en sloot de klep. Richard haalde zijn mantel er weer uit. Ze keek terwijl hij zijn hand erin stak en rondzocht; hij zocht heel dringend naar iets. Hij ging naar de deuropening om meer licht te krijgen en keek erin terwijl hij de inhoud ruw doorzocht. De arm die de zak vasthield, ging omlaag en zijn gezicht kwam omhoog naar het hare, met een ongeruste uitdrukking erop. 'De nachtsteen is weg.'
De manier waarop hij dat zei, maakte haar bang. 'Misschien heb je hem ergens laten liggen...'
'Nee, ik heb hem nooit uit mijn zak gehaald. Nooit.' Kahlan begreep niet waarom hij er zo paniekerig over deed. 'Richard, we hebben hem nu niet nodig, wij zijn de pas door. Ik weet zeker dat Adie ons zal vergeven dat we hem verloren hebben. We hebben belangrijkere dingen om ons zorgen over te maken.' Hij ging een stap dichter naar haar toe. 'Je begrijpt het niet. We moeten hem vinden.' 'Waarom?' zei ze fronsend.
'Omdat ik denk dat dat ding de doden kan opwekken.' Haar mond viel open. 'Kahlan, ik heb erover nagedacht. Weet je nog hoe zenuwachtig Adie was toen ze hem aan mij gaf, hoe ze almaar bleef rondkijken tot hij was opgeborgen. En wanneer begonnen de schaduw-wezens in de pas naar ons toe te komen? Nadat ik hem eruit had gehaald. Weet je nog?'
Haar ogen waren wijd open. 'Maar ze zei dat zelfs als iemand anders hem gebruikte, hij alleen maar voor jou zou werken.' 'Ze had het over het vermogen om licht te geven. Ze zei niets over de doden opwekken. Ik kan niet geloven dat Adie ons niet zou waarschuwen.'
Kahlan keek de andere kant op en dacht na. Met dichte ogen voelde ze het besef in golven over haar heen spoelen. 'Ja, dat heeft ze gedaan, Richard. Ze heeft je gewaarschuwd met het raadsel van een tovenares. Het spijt me dat ik er niet aan gedacht heb. Dat is de manier van doen van een tovenares. Ze zal niet altijd uit de hoek komen met wat ze weet, met een waarschuwing. Ze giet die soms in de vorm van een raadsel.'
Richard draaide zich om naar de deur en staarde naar buiten. 'Ik kan het niet geloven. De wereld wordt de vergetelheid ingezogen en die oude vrouw geeft ons raadsels op.' Hij bonsde met zijn vuist tegen de deurstijl. 'Ze had het ons moeten vertellen!' 'Misschien heeft ze daar een reden voor gehad, Richard, misschien was het de enige manier.'
Hij staarde door de deuropening naar buiten en dacht na. 'Als je nood groot genoeg is. Dat zei ze. Als water. Het is alleen waardevol onder de juiste omstandigheden. Voor een man die verdrinkt is het van weinig nut en erg lastig. Zo probeerde ze ons te waarschuwen. Erg lastig.' Hij draaide zich weer naar de kamer om, pakte de zak weer en keek er nog eens in. 'Gisteravond zat hij er nog in, toen heb ik hem gezien. Wat kan ermee gebeurd zijn?' Zij keken elkaar allebei in de ogen. 'Siddin,' zeiden ze tegelijkertijd.