24

Ik haat mijn moeder.'
De Meester zat met gekruiste benen op het gras en keek omlaag naar de bittere uitdrukking op het gezicht van de jongen. Hij wachtte een ogenblik voor hij met een kalme stem antwoordde: 'Dat is wel heel erg wat je daar zegt, Carl. Ik zou niet willen dat je iets zei waar je spijt van krijgt nadat je erover hebt nagedacht.' 'Ik heb er heel veel over nagedacht,' bitste Carl. 'We hebben er lang over gesproken. Ik weet nu hoe ze mij hebben beduveld, misleid. Hoe egoïstisch ze zijn.' Hij loenste. 'Dat ze vijanden van het volk zijn.'
Rahl keek omhoog naar de ramen, naar het laatste sprankje dovend zonlicht dat de wolkensliertjes een prachtige diepe roodachtig purperen kleur gaf, met gouden spikkels. Vanavond. Vanavond, eindelijk, zou de avond zijn waarop hij naar de onderwereld terugkeerde. Lange dagen en nachten had hij de jongen wakker gehouden met de speciale brij, hij had hem alleen zo nu en dan even kort laten slapen en had hem dan weer wakker gemaakt om op hem in te hameren tot zijn geest helemaal leeg was en gevormd kon worden. Hij had eindeloos tegen de jongen zitten praten, hem ervan overtuigd dat anderen hem hadden gebruikt, misbruikt en tegen hem hadden gelogen. Soms had hij de jongen achtergelaten om na te denken over wat hem was verteld en van de gelegenheid gebruik gemaakt om het graf van zijn vader te bezoeken en de heilige inscripties opnieuw te lezen, of wat rust te nemen.
Gisteravond had hij een meisje mee naar zijn bed genomen, voor wat ontspanning; een kleine, kortstondige afleiding. Het was een aangenaam intermezzo geweest om de zachte huid van iemand anders tegen de zijne te voelen, om zijn opgekropte opwinding verlichting te geven. Ze had vereerd moeten zijn, vooral nadat hij zo teder met haar was geweest, zo charmant. Ze wilde graag genoeg bij hem zijn. Maar wat deed ze? Ze lachte. Toen ze de littekens zag, lachte zij. Terwijl hij er nu aan dacht, moest Rahl zich inspannen om zijn woede te beheersen, zich inspannen om de jongen een glimlach te laten zien, zich inspannen om zijn ongeduld te beheersen om ermee door te gaan. Hij dacht aan wat hij met het meisje had gedaan, de vreugde van zijn ontketende gewelddadigheid, haar hartverscheurende kreten. De glimlach kwam nu gemakkelijker over zijn lippen. Ze zou hem niet meer uitlachen. 'Waarom lacht u zo?' vroeg Carl.
Rahl keek naar de bruine ogen van de jongen. 'Ik dacht er net over hoe trots ik op je ben.' Zijn glimlach werd breder toen hij zich herinnerde hoe haar hete kleverige bloed had gepompt en gespoten en hoe ze had gegild. Waar was haar hooghartige lachje toen gebleven? 'Op mij?' vroeg Carl, verlegen glimlachend.
Rahls blonde hoofd knikte. 'Ja Carl, op jou. Er zijn niet veel jonge mannen van jouw leeftijd die intelligent genoeg zijn om de wereld te zien zoals hij werkelijk is. Om verder dan hun eigen leven te zien naar de grotere gevaren en wonderen overal om je heen. Om te zien hoe hard ik werk om het volk veiligheid en vrede te geven.' Hij schudde droevig zijn hoofd. 'Soms doet het mijn hart pijn om te zien dat juist diegenen voor wie ik zo hard mijn best doe, mij de rug toekeren, mijn onvermoeibare inspanning afwijzen, of erger nog, met de vijanden van het volk gemene zaak maken. Ik heb je niet willen bezwaren met zorg om mij, maar op ditzelfde ogenblik dat ik met je praat, zijn er boosaardige mensen die samenzweren om ons te onderwerpen, ons te verpletteren. Ze hebben de grens omvergehaald die D'Hara beschermde, en nu ook de tweede grens. Ik vrees dat ze een inval beramen. Ik heb geprobeerd het volk voor het gevaar van Westland te waarschuwen, ze iets te laten doen om zichzelf te beschermen, maar het zijn arme en eenvoudige mensen, ze vertrouwen erop dat ik ze zal beschermen.' Carls ogen gingen wijder open. 'Vader Rahl, bent u in gevaar?' Rahl wuifde de kwestie met een handgebaar weg. 'Ik vrees niet voor mezelf, maar voor het volk. Wie zal hen beschermen, als ik dood ben?'
'Dood ben?' Carls ogen vulden zich met tranen. 'O, Vader Rahl! Wij hebben u nodig! Laten ze u alsjeblieft niet krijgen! Laat me alsjeblieft aan uw zijde vechten. Ik wil helpen u te beschermen. Ik zou de gedachte dat u iets overkwam niet kunnen verdragen.' Rahls ademhaling versnelde, zijn hart sloeg op hol. Het moment was nabij. Het zou nu niet lang meer duren. Hij glimlachte warm tegen Carl toen hij zich de hese kreten van het meisje herinnerde. 'Ik zou de gedachte dat jij om mij in gevaar was niet kunnen verdragen, Carl. Ik heb je de afgelopen dagen leren kennen; jij bent meer voor mij dan alleen maar een jongeman die was uitgekozen om mij met de ceremonie te helpen, je bent mijn vriend geworden. Ik heb mijn diepste zorgen, mijn hoop, mijn dromen met jou gedeeld. Ik doe dat niet met velen. Het is genoeg te weten dat je om mij geeft.' Met tranen in de ogen keek Carl naar de Meester op. 'Vader Rahl,' fluisterde hij. 'Ik wil alles voor u doen. Mag ik alstublieft blijven? Mag ik na de ceremonie bij u blijven? Ik zal alles doen wat u nodig hebt, ik beloof het, als ik alleen maar bij u mag blijven.' 'Carl, dat is net iets voor jou, zo vriendelijk. Maar je hebt een eigen leven, ouders, vrienden. En Tinker, vergeet je hond niet. Je zult weldra naar dit alles willen terugkeren.'
Carl schudde langzaam zijn hoofd en hield zijn ogen op Rahl gericht. 'Nee, ik wil niet. Ik wil alleen bij u zijn. Vader Rahl, ik hou van u. Ik zou alles voor u willen doen.'
Rahl dacht over de woorden van de jongen na, een ernstige blik op zijn gezicht. 'Het zou gevaarlijk voor je zijn om bij mij te blijven.' Rahl kon voelen hoe zijn hart bonsde.
'Dat kan me niet schelen. Ik wil u dienen, het kan me niet schelen als ik gedood zou worden. Ik wil u alleen maar helpen. Ik wil niets anders doen dan u helpen in uw gevecht met die vijanden. Vader Rahl, als ik zou worden gedood terwijl ik u hielp, zou het dat waard zijn. Alstublieft, laat me blijven, ik zal alles doen wat u vraagt. Voor altijd.'
Om zijn snelle ademhaling te beheersen, haalde Rahl diep adem en blies die langzaam weer uit. Zijn gezicht stond ernstig. 'Ben je zeker van wat je zegt, Carl? Weet je zeker dat je het echt meent? Ik bedoel, weet je werkelijk zeker dat je je leven voor mij zou geven?' 'Ik zweer het. Ik zou sterven om u te helpen. Mijn leven behoort aan u toe, als u het wilt hebben.'
Rahl leunde licht achterover, legde zijn handen op zijn knieën en knikte langzaam, zijn blauwe ogen op de jongen gericht. 'Ja, Carl. Ik wil het hebben.'
Carl glimlachte niet, maar beefde enigszins van opwinding dat het aanvaard was, zijn gezicht vastberaden. 'Wannneer kunnen we de ceremonie doen? Ik wil u en het volk helpen.'
'Spoedig,' zei Rahl, zijn ogen gingen wijder open en zijn spraak werd traag.
'Vanavond, nadat ik je je eten heb gegeven. Ben je er klaar voor?'
'Ja-'
Rahl stond op en voelde het bloed door zijn aderen snellen; hij spande zich in om de blos van opwinding te onderdrukken. Het was donker buiten. De fakkels gaven een flikkerend licht dat in zijn blauwe ogen danste, op zijn lange blonde haar glansde en het deed lijken alsof zijn witte gewaad gloeide. Voor hij naar de smidse ging, zette hij de etenshoorn bij Carls mond.
In het donkere vertrek wachtten zijn bewakers, hun enorme armen over hun borst gevouwen. Er droop zweet van hun huid en dat liet kleine sporen in het lichte roetlaagje achter. In het vuur van de smidse stond een smeltkroes; een zure lucht steeg uit het metaalschuim op.
Met wijd open ogen sprak Rahl tegen zijn bewakers. 'Is Demmin te-rug?'
'Al enkele dagen, Meester.'
'Zeg hem dat hij komt en wacht,' zei Rahl, die niet meer dan gefluister kon voortbrengen. 'Ik wil dat jullie tweeën mij nu alleen laten.' Ze maakten een buiging en gingen door de achterdeur weg. Rahl veegde met zijn hand over de smeltkroes en de geur veranderde in een appetijtelijk aroma. Hij sloot zijn ogen en bad in stilte voor de geest van zijn vader. Zijn ademhaling was oppervlakkig en hijgend. Zijn emoties waren zo vurig dat hij die niet kon beheersen. Hij likte zijn bevende vingertoppen en veegde ermee over zijn lippen. Rahl maakte houten handvatten aan de smeltkroes vast zodat hij die kon optillen zonder zich te branden, gebruikte de toverformule om het gewicht hanteerbaarder te maken en ging ermee terug door de deur. De fakkels verlichtten het gebied rondom de jongen, het witte zand met de getekende symbolen, de ring van gras, het altaar dat op de witstenen wig stond. Het gepolijste stenen blok dat de ijzeren kom bevatte met de Shinga op het deksel weerkaatste het fakkellicht. Rahls blauwe ogen namen het allemaal op toen hij de jongen naderde. Hij bleef voor hem staan, bij het mondstuk van de etenshoorn. Er was iets glazigs in zijn ogen toen hij neerkeek op Carls opgeheven gezicht.
'Ben je hier zeker van, Carl?' vroeg hij hees. 'Kan ik mijn leven aan je toevertrouwen?'
'Ik zweer mijn trouw aan u, Vader Rahl. Voor altijd.' Rahls ogen sloten zich en hij ademde diep in. Zweet parelde op zijn gezicht en deed zijn gewaad aan zijn huid kleven. Hij kon voelen dat er golven van hitte van de smeltkroes rolden. Hij voegde de hitte van zijn magie bij het vat om de inhoud aan de kook te houden. Zachtjes zong hij de heilige incantaties in de oude taal. Toverspreuken en formules fluisterden hun spookachtige geluiden in de lucht. Rahl voelde macht door zijn lichaam stromen, voelde hoe die hem met brandende belofte in bezit nam, en zijn rug kromde zich. Hij beefde terwijl hij zong, hij offerde zijn woorden aan de geest van de jongen.
Zijn ogen openden zich gedeeltelijk, brandend van geile hartstocht. Zijn ademhaling was onregelmatig; zijn handen trilden een beetje. Hij keek neer op de jongen.
'Carl,' zei hij met een schorre fluisterstem, 'ik hou van je.' 'Ik hou van u, Vader Rahl.'
Rahls ogen gleden dicht. 'Doe de hoorn in je mond, mijn jongen, en hou je stevig vast.'
Terwijl Carl deed wat hem gezegd werd, zong Rahl de laatste toverformule, met bonzend hart. De fakkels brandden sissend en spetterend, het geluid vermengde zich met dat van de formule. En toen goot hij de inhoud van de smeltkroes in de hoorn. Carls ogen gingen wijd open; zonder het te willen ademde en slikte hij tegelijkertijd toen het gesmolten lood hem een dreun gaf en schroeiend in zijn lichaam stroomde.
Darken Rahl huiverde van opwinding. Hij liet de lege smeltkroes uit zijn handen op de grond glijden.
De Meester ging verder met de volgende reeks bezweringen, om de geest van de jongen naar de onderwereld te zenden. Hij sprak de woorden, elk woord in de juiste volgorde, opende de weg naar de onderwereld, opende het niets, opende de donkere leegte. Terwijl zijn handen zich omhoogstrekten, wervelden donkere gestalten om hem heen. Gehuil vulde de nachtelijke lucht met zijn verschrikkelijke roepen. Darken Rahl ging naar het koude stenen altaar, knielde ervoor, strekte zijn armen eroverheen, legde zijn gezicht ertegenaan. Hij sprak de woorden in de oude taal die de geest van de jongen aan hem zou verbinden. Korte tijd sprak hij de benodigde formules uit. Toen hij klaar was, stond hij op, de vuisten langs zijn lichaam, zijn gezicht blozend. Demmin Nass trad naar voren uit de schaduw.
Rahls blik vestigde zich op zijn vriend. 'Demmin,' fluisterde hij met rauwe stem.
'Meester Rahl,' antwoordde hij ter begroeting en boog zijn hoofd. Rahl liep naar Demmin toe, zijn gezicht afgetobd en streperig van het zweet. 'Pak zijn lichaam van de grond op en leg het op het altaar. Gebruik de emmer water om hem schoon te wassen.' Hij keek omlaag naar het korte zwaard dat Demmin droeg. 'Splijt zijn schedel voor me, meer niet, en dan houd je je op de achtergrond en wacht je.'
Hij streek met zijn handen over Demmins hoofd; de lucht rondom trilde. 'Deze toverformule zal je beschermen. Wacht dan op mij, tot ik terugkom, vlak voor de dageraad. Dan heb ik je nodig.' Hij keek in gedachten verzonken weg.
Demmin deed wat hem gevraagd was en voerde zijn sombere taak uit terwijl Rahl de vreemde woorden bleef neuriën, heen en weer wiegend, zijn ogen gesloten, alsof hij in trance was. Demmin veegde zijn zwaard aan zijn gespierde onderarm schoon en stak het weer in de schede. Hij wierp een laatste blik op Rahl, die nog steeds in trance was. 'Ik haat dit gedeelte,' mompelde hij bij zichzelf. Hij draaide zich om, trad terug in de schaduw van de bomen en liet de Meester aan zijn werk over.
Darken Rahl ging achter het altaar staan en haalde diep adem. Plotseling zwaaide hij zijn hand omlaag naar de vuurkuil en vlammen sprongen brullend omhoog. Hij strekte beide handen met kromme vingers uit en de ijzeren kom ging omhoog, zweefde door de lucht en zette zichzelf op het vuur. Rahl haalde zijn gebogen mes uit de schede en legde het op de natte buik van de jongen. Hij liet zijn gewaad van zijn schouders op de grond glijden en schopte het achter zich weg. Zijn magere gestalte was bezweet, het liep in straaltjes langs zijn nek omlaag.
Zijn huid was glad en strak gespannen over zijn goed geproportioneerde spieren, behalve op het bovenste deel van zijn linkerdij, over een deel van zijn heup en buik, en de linkerkant van zijn gezwollen lid. Daar zaten de littekens; daar hadden de vlammen die de oude tovenaar had gestuurd hem aangeraakt: de vlammen van het tove-naarsvuur dat zijn vader had verteerd terwijl hij aan zijn rechterzijde stond; vlammen die ook aan hem hadden gelikt, hem de pijn van het tovenaarsvuur hadden gegeven.
Het vuur was heel anders dan andere vuren geweest, brandend, klevend, verschroeiend, doelbewust brandend. Hij had geschreeuwd tot hij zijn stem verloren had.
Darken Rahl likte zijn vingers, reikte naar omlaag en liet ze vochtig over de hobbelige littekens glijden. Wat had hij dat graag willen doen toen hij verbrand was, wat had hij ernaar verlangd de verschrikking van de niet aflatende pijn en verbranding te doen ophouden.
Maar de heelmeesters wilden het hem niet laten doen. Ze zeiden dat hij de brandplekken niet mocht aanraken, en dus bonden ze zijn polsen vast om te verhinderen dat hij eraan zou komen. Hij had zijn vingers gelikt en die in plaats daarvan bevend tegen zijn lippen gewreven, om te proberen niet meer te schreeuwen, en tegen zijn oogleden om te proberen het visioen van zijn vader die levend was verbrand weg te wissen. Maandenlang had hij gehuild, gehijgd en gesmeekt om de brandwonden aan te mogen raken en te verzachten, maar ze hadden het hem niet laten doen.
Wat haatte hij de tovenaar, wat wilde hij hem graag doden. Hoe verlangde hij ernaar zijn hand in het levende lichaam van de tovenaar te steken, terwijl hij hem in zijn ogen keek - en zijn hart uit te rukken. Darken Rahl nam zijn vingers van de littekens weg, pakte zijn mes en zette de gedachten aan die tijd van zich af. Hij was nu een man. Hij was de Meester. Hij richtte zijn gedachten weer op de huidige kwestie. Hij sprak de juiste toverformule uit en stootte het mes toen in de borst van de jongen.
Hij haalde het hart er zorgvuldig uit en legde het in de ijzeren kom met kokend water. Vervolgens verwijderde hij de hersenen en legde die ook in de kom. Tenslotte nam hij de testikels en deed die er ook in; toen legde hij eindelijk het mes neer. Bloed vermengde zich met zweet. Het droop van zijn ellebogen.
Hij legde zijn armen over het lichaam en droeg gebeden aan de geesten op. Hij hief zijn gezicht naar de hoge donkere ramen op, sloot zijn ogen en ging verder met de incantaties, die hij zonder er over na te hoeven denken kon opzeggen. Een uur lang ging hij verder met de woorden van de ceremonie en smeerde het bloed op het juiste moment op zijn borst.
Toen hij klaar was met de runen van het graf van zijn vader, ging hij naar het zand van de tovenaar waar de jongen ingegraven had gezeten gedurende de tijd dat hij op de proef was gesteld. Met zijn armen maakte hij het zand glad; het bleef in een witte korst aan het bloed kleven. Op zijn hurken zittend begon hij zorgvuldig de symbolen te tekenen, vanuit de centrale as, zich vertakkend in ingewikkelde patronen die hij in jarenlange studie had geleerd. Hij werkte geconcentreerd tot in de nacht door, zijn steile blonde haar hing omlaag en zijn voorhoofd was gerimpeld van de inspanning waarmee hij ieder element toevoegde en geen lijn, streep of curve wegliet, want dat zou noodlottig zijn.
Toen hij tenslotte klaar was, ging hij naar de heilige kom en merkte dat het water, naar behoren, bijna was verdampt. Met toverkracht liet hij de kom naar het gepolijste stenen blok terugzweven en liet hem daar enigszins afkoelen voor hij een stenen vijzel nam en begon te malen. Hij stampte, terwijl het zweet van zijn gezicht droop, tot hij het hart, de hersenen en testikels tot een pasta had gemaakt, waaraan hij magische poeders toevoegde uit zakjes die in zijn afgelegde gewaad zaten.
Hij stond voor het altaar, hield de kom met het mengsel omhoog en sprak aanroepende formules uit. Toen hij klaar was, liet hij de kom zakken en keek rond naar de Tuin des Levens. Hij keek altijd graag naar mooie dingen voor hij naar de onderwereld afdaalde. Met zijn vingers at hij uit de kom. Hij haatte de smaak van vlees en at nooit iets anders dan planten. Nu had hij echter geen keus, de weg was de weg. Als hij naar de onderwereld wilde gaan, moest hij het vlees eten. Hij negeerde de smaak en at het helemaal op. Hij probeerde te denken dat het een plantaardige pasta was. Hij likte zijn vingers af, zette de kom neer en ging met gekruiste benen op het gras voor het witte zand zitten. Zijn blonde haar was hier en daar vastgeklit door gedroogd bloed. Hij legde zijn handen met de palmen omhoog op zijn knieën, sloot zijn ogen, ademde diep in en bereidde zich erop voor de geest van de jongen te ontmoeten. Eindelijk was hij klaar, alle voorbereidingen waren getroffen en alle toverformules en bezweringen waren uitgesproken. De Meester hief zijn hoofd op en opende zijn ogen. 'Kom bij mij, Carl,' fluisterde hij in de geheime oude taal. Een ogenblik was alles doodstil en toen klonk een jammerend gebrul. De grond trilde.
Uit het midden van het zand, het centrum van de betovering, verrees de geest van de jongen, in de vorm van de Shinga, het beest uit de onderwereld.
De Shinga kwam, eerst doorzichtig, als rook die draaiend uit de grond opsteeg, alsof hij zichzelf losschroefde uit het witte zand, aangetrokken door de tekening. Zijn kop ging omhoog terwijl hij probeerde zich door de tekening heen te trekken, hij blies stoom uit zijn wijde neusgaten. Rahl keek kalm toe hoe het angstaanjagende beest omhoogkwam en gaandeweg vaste vorm kreeg, de grond openscheurde en het zand mee naar boven trok, zijn krachtige achterpoten er tenslotte doorheen trok en jammerend steigerde. Er opende zich een pikzwart gat. Het zand langs de randen viel weg in de bodemloze zwartheid. De Shinga zweefde erboven. Doordringende bruine ogen keken op Rahl neer. 'Bedankt dat je gekomen bent, Carl.'
Het beest boog zich voorover en drukte zijn snuit tegen de blote borst van de Meester. Rahl kwam overeind en streelde de kop van de bokkende Shinga, kalmeerde zijn ongeduld om ervandoor te gaan. Toen hij tenslotte rustig was, klom Rahl op zijn rug en hield zijn hals stevig vast.
In een lichtflits loste de Shinga, met Darken Rahl op zijn rug, weer in de zwarte leegte op en boorde zich als een kurketrekker omlaag.
De grond trilde en het gat sloot zich met een knarsend geluid. De Tuin des Levens lag verlaten in de plotselinge stilte van de nacht. Uit de schaduw van de bomen trad Demmin Nass naar voren, het voorhoofd bepareld met zweetdruppels. 'Een veilige reis, mijn vriend,' fluisterde hij, 'een veilige reis.'