21
Vermoeid onderzocht Richard de grond waar het pad aan het eind
van de helling verder ging. Donkere wolken ijlden laag voorbij en
brachten af en toe een paar dikke druppels koude regen die tegen de
achterkant van zijn hoofd spetterden terwijl hij voortjaagde. Het
was bij hem opgekomen dat Kahlan er misschien in was geslaagd door
de Smalten te komen, dat ze alleen maar van hem was losgeraakt en
toen verder was gegaan. Ze droeg het bot dat Adie haar had gegeven
en dat had haar moeten beschermen. Ze zou erdoorheen hebben moeten
komen. Maar hij droeg de tand en Adie had gezegd dat hij ook niet
kon worden gezien, maar toch waren de schaduwen in elk geval op hen
afgekomen. Vreemd genoeg hadden de schaduwen zich pas bewogen toen
het donker was, bij de gespleten rots. Waarom waren ze niet eerder
op hen afgekomen? Er waren geen paden. Het was heel lang geleden
sinds er iets door de Smalten was gegaan. Vermoeidheid en wanhoop
bevingen hem weer, een ijzige wind sloeg bij vlagen door zijn
bosmantel heen en leek hem aan te sporen verder te gaan, weg van de
Smalten. Nu alle hoop vervlogen was, nam hij zijn toevlucht weer
tot het pad, naar het Middenland.
Hij had slechts een paar passen gedaan toen een gedachte hem
plotseling tot staan bracht.
Als Kahlan van hem gescheiden was, als zij dacht dat de
onderwereld hem had opgeslokt, als zij dacht dat ze hem verloren
had en alleen was, zou ze dan zijn verder gegaan naar het
Middenland? Alleen? Nee.
Hij ging naar de Smalten. Nee. Zij zou zijn teruggegaan. Terug
naar de tovenaar.
Het zou geen nut voor haar hebben om alleen naar het
Middenland te gaan. Ze had hulp nodig. Dat was in de eerste plaats
de reden waarom ze naar Westland was gegaan. Zonder de Zoeker was
de tovenaar haar enige hulp.
Richard durfde niet te veel op die gedachte te vertrouwen,
maar de plaats waar hij tegen de schaduwen had gevochten, waar hij
haar had verloren, was niet zo ver terug. Hij kon niet verder gaan
zonder dat te proberen, zonder het zeker te weten. Hij vergat zijn
vermoeidheid en stortte zich weer in de Smaken.
Groen licht verwelkomde zijn terugkeer. Toen hij zijn sporen
terug volgde, vond hij algauw de plek waar hij tegen de schaduwen
had gevochten. Zijn voetafdrukken zwalkten overal in de modder van
de helling en vertelden het verhaal van zijn gevecht. Hij was
verbaasd toen hij zag hoeveel terrein hij in het gevecht had
bestreken. Hij herinnerde zich al het gedraai, het heen en weer
geren niet meer. Hij herinnerde zich trouwens helemaal niet veel
van het gevecht, tot aan het laatste deel.
Met een schok van herkenning zag hij datgene waar hij naar
zocht. De sporen van hen beiden, samen, toen de hare, alleen. Hij
volgde de sporen, zijn hart bonsde en hij hoopte dat ze niet de
muur binnen zouden gaan, hij hoopte het zo vurig dat het hem pijn
deed. Gehurkt inspecteerde hij ze, raakte ze aan. Haar sporen
zwierven een tijdje rond, schijnbaar verward, en toen hielden ze op
en gingen terug. Waar hun paar sporen er van de andere kant in
ging, liep een paar sporen terug. Die van Kahlan.
Richard stond haastig op, snel ademend, zijn hartslag joeg.
Het groene licht gloeide ergerlijk om hem heen. Hij vroeg zich af
hoe ver ze weg kon zijn. Hij had er het grootste deel van de nacht
voor nodig gehad om moeizaam door de Smalten heen te komen. Maar ze
hadden niet geweten waar het pad was. Hij keek omlaag naar de
voetafdrukken in de modder. Nu wist hij het wel. Hij moest snel
zijn; hij hoefde niet bang zijn de weg terug te volgen. Een
herinnering aan iets dat Zedd hem had verteld toen de oude man hem
het zwaard had gegeven, kwam in zijn hoofd terug. De kracht van de
woede, had de tovenaar gezegd, geeft je de achteloze
voortvarendheid om te slagen.
Het duidelijke metaalachtige gerinkel vervulde de donkere
ochtendlucht toen de Zoeker zijn zwaard trok. Boosheid stroomde
door hem heen. Zonder zich te bedenken, snelde Richard het pad af,
de sporen volgend. De druk van de muur teisterde hem toen hij door
de koele mist draafde. Toen de paden afbogen, heen en weer
slingerend, ging hij niet langzamer lopen, maar zette zijn voeten
naar de ene of andere kant en wierp zich terug over het pad.
Terwijl hij een gestaag, vol te houden tempo aanhield, kon hij de
wijdte van de Smaken voor het midden van de ochtend oversteken.
Twee keer was hij een schaduw tegengekomen die stil boven het pad
zweefde. Ze bewogen zich niet en leken hem niet op te merken.
Ri-chard stormde erdoorheen, met het zwaard naar voren. Zelfs
zonder gezichten hadden ze verbaasd geleken en waren ze jammerend
opzij gegaan.
Zonder te vertragen ging hij door de gespleten rots, een
grijper uit de weg schoppend. Aan de andere kant bleef hij staan om
op adem te komen. Hij was overweldigd van opluchting dat haar
voetafdrukken over de hele weg gingen. Nu, terug op het bospad,
zouden haar voetsporen moeilijker te zien zijn, maar dat hinderde
niet. Hij wist waar ze heen ging en hij wist dat ze veilig dé
Smalten door was gekomen. Hij kon wel huilen van vreugde in de
wetenschap dat Kahlan leefde.
Hij wist dat hij dichter bij haar kwam; de mist had nog geen
tijd gehad om de scherpe randen van haar voetafdrukken te vervagen,
zoals toen hij ze voor het eerst gevonden had. Toen het licht was
geworden, moest ze zijn sporen zijn gevolgd in plaats van de wanden
te gebruiken om haar de weg te wijzen, anders zou hij haar allang
zijn tegengekomen. Braaf meisje, dacht hij, dat je je verstand
gebruikt. Hij zou alsnog een bosbewoonster van haar maken. Richard
draafde het pad af, het zwaard - en zijn woede - paraat. Hij
verspilde geen tijd met te blijven staan om naar tekens van haar
pad te zoeken, maar wanneer er een zachte of modderige plek was,
keek hij omlaag om te controleren en ging iets langzamer lopen.
Nadat hij over een gebied met mossige grond had gerend, kwam hij
bij een kleine kale plek met voetafdrukken. Hij wierp er in het
voorbijgaan een vluchtige blik op. Hij zag iets waardoor hij zo
onverhoeds bleef staan dat hij viel. Op handen en knieën keek hij
omlaag naar de afdrukken. Zijn ogen sperden zich open.
Een deel van haar voetafdruk werd overlapt door de afdruk van
een mannenlaars, bijna drie keer zo groot als de hare. Hij wist
meteen van wie die was: de laatste man van de quad.
Woede bracht hem weer overeind en maakte dat hij keihard begon
te rennen. Takken en rotsen flitsten als een vlek voorbij. Zijn
enige zorg was om op het pad te blijven en te vermijden dat hij per
ongeluk de grens in zou rennen, niet uit angst voor zichzelf, maar
omdat hij wist dat hij Kahlan niet kon helpen als hij zelf zou
worden gedood. Zijn longen hunkerden naar lucht en zijn borst ging
uitgeput op en neer. De boosheid van de magie maakte dat hij
zijn uitputting, zijn gebrek aan slaap negeerde.
Toen hij naar de top van een kleine uitstekende rots
klauterde, zag hij haar onder aan de andere kant staan. Een
ogenblik verstijfde hij. Kahlan stond aan de linkerkant, de voeten
uiteen, half gehurkt, een rotswand achter zich. De laatste man van
de quad stond voor haar, aan Richards rechterkant. Paniek sneed
door zijn woede. Het leren uniform van de man glinsterde vochtig.
De kap van zijn maliënkolder bedekte zijn blonde haar. Het zwaard
in zijn enorme handen ging omhoog, spierbundels tekenden zich langs
zijn armen af. Hij brulde een oorlogskreet. Hij wilde haar
doden.
Woede explodeerde in Richards geest. Hij schreeuwde 'nee!' in
een moorddadige razernij en sprong van de rots. Terwijl hij nog in
de lucht was, hief hij het Zwaard van de Waarheid al met beide
handen op. Toen hij op de grond terechtkwam, trok hij zich terug en
liet het van achteren in een boog rondzwaaien. Het zwaard maakte
een fluitend geluid. De man had zich omgedraaid toen Richard op de
grond viel. Toen hij Richards zwaard eraan zag komen, hief hij het
zijne bliksemsnel op om het af te weren. De pezen in zijn polsen en
handen maakten een ploffend geluid.
Richard keek als in een droom toe hoe zijn zwaard rondzwaaide.
Hij gebruikte iedere vezel van zijn kracht om het zwaard vlugger,
zuiverder te laten gaan. Om het dodelijker te laten zijn. De magie
ging net als zijn drift tekeer. Richard keek naar het zwaard van de
man en keek toen recht in de staalblauwe ogen. Het zwaard van de
Zoeker volgde de baan van zijn ogen. Hij hoorde zichzelf nog
schreeuwen. De man hield het zwaard rechtop, om de slag te laten
afketsen.
Al het andere om de man heen loste in Richards blikveld op.
Zijn woede, de magie, kreeg als nooit tevoren de vrije loop. Geen
macht op aarde kon hem het bloed van de man ontzeggen. Richard was
alle rede te boven. Alle andere behoeften te boven. Iedere andere
reden om te leven te boven. Hij was de dood, tot leven gebracht.
Richards hele levenskracht liet dodelijke haat samenballen in de
snelheid van zijn zwaard.
Met een hartslag die hij in de gespannen spieren van zijn nek
kon voelen, keek Richard vol opgetogen verwachting uit zijn
perifere blikveld en hield de blauwe ogen van de man vast. Hij zag
zijn zwaard tenslotte de rest van de pijnlijke afstand in een
volmaakte boog afleggen en eindelijk het opgeheven zwaard van de
vijand raken. Hij zag een detail ervan heel langzaam in een
uitbarsting van gloeiende fragmenten versplinteren, zag hoe de
massa van het losgekomen staal zich bevrijdde om de lucht in te
gaan, zag die draaiend omhoogvliegen, zijn gepolijste oppervlakte
met een flits glinsterend in het licht bij elk van de drie
omwentelingen die het maakte voor het zwaard van de Zoeker, met
alle macht van zijn woede en de magie erachter, het hoofd van de
man bereikte, de maliën raakte, waardoor het hoofd slechts een
klein eindje afboog voor het zwaard zich door de stalen schakels
van de maliën boorde, de lucht vervulde met een regen van stukken
staal en schakels.
De mistige ochtend barstte uit met een vuurstoot van rode
nevel waardoor Richard een blos van opgetogenheid voelde toen hij
bosjes blond haar en bot en hersenen waanzinnig zag wegvallen
terwijl het zwaard door de scharlaken lucht bleef zwaaien, de
laatste gehavende fragmenten van de schedel van de vijand opruimde,
zijn rondreis vervolgend, terwijl het lichaam, met alleen een nek
en kaak, maar verder weinig anders herkenbaars, begon weg te vallen
alsof alle beenderen waren opgelost, niets overlatend om het bij
elkaar te houden, tenslotte met een harde klap op de grond
terechtkwam. Bloeddruppels vlogen in lange rijen door de lucht,
beschreven tenslotte een boog en vielen op de grond en op Richard.
De overwinnaar proefde de warme bevredigende smaak van het bloed
dat in zijn mond belandde toen hij zijn woede uitschreeuwde. Nog
meer bloed kwam dik en overvloedig op de aarde terecht en
tegelijkertijd regende het stukjes staal van de maliën en het
verbrijzelde zwaard. Andere deeltjes bot en staal die al langs
Richard waren heen gevlogen, ketsten en stuiterden tegen de rots
achter hem en nog meer bot en hersenen en bloed van hoog uit de
lucht vielen tenslotte overal in het rond op de grond en kleurden
alles dieprood. De brenger van de dood stond zegevierend over het
doel van zijn haat en woede heen gebogen, doordrenkt van bloed en
van de glorie van vreugde zoals hij zich die nooit had durven
voorstellen. Zijn borst zwoegde in vervoering. Hij hield het zwaard
weer voor zich uit en ging na of er nog een andere dreiging was. Er
was er geen. En toen stortte de wereld op hem neer.
Alles om hem heen drong met een schok weer tot hem door.
Richard zag een wijdogige blik van ontzetting op Kahlans gezicht en
toen bracht de pijn hem op de knieën, scheurde door hem heen en
deed hem dubbel klappen.
Het Zwaard van de Waarheid viel uit zijn handen. Het besef van
wat hij gedaan had, sneed plotseling door hem heen. Hij had een
mens gedood. Erger nog, hij had een mens gedood die hij wilde
doden. Het was niet belangrijk dat hij een ander leven beschermde:
hij had willen doden. Had erin gezwolgen. Hij zou zich door niets
van de moord hebben laten weerhouden. De aanblik van zijn zwaard
dat door het hoofd van de man kliefde, flitste almaar door zijn
gedachten. Hij kon het niet doen ophouden. Met een pijn zo brandend
als hij nooit eerder had gekend, sloeg hij zijn armen over zijn
buik. Zijn mond was open, maar er kwam geen kreet uit. Hij
probeerde zijn bewustzijn te verliezen om de pijn te doen ophouden,
maar kon het niet. Er bestond niets anders dan de pijn, net zoals
er, in zijn verlangen om te doden, niets anders dan de man had
bestaan.
Door de pijn zag hij niets meer. Hij was blind. Vuur brandde
door elke spier, elk bot en orgaan van zijn lichaam, verteerde hem,
zoog de adem uit zijn longen, verstikte hem in een verkrampende
pijn. Hij viel op zijn zij op de grond, zijn knieën tot aan zijn
borst opgetrokken, en eindelijk klonken nu de kreten van pijn,
zoals hij eerder uit woede had geschreeuwd. Richard voelde dat het
leven uit hem werd getrokken. Door de doodsnood en de pijn wist hij
dat hij zijn verstand zou verliezen als dit aanhield, of erger nog,
zijn leven. De macht van de magie verpletterde hem. Hij had zich
nooit kunnen voorstellen dat dit niveau van pijn bestond; nu kon
hij zich niet voorstellen dat die ooit zou weggaan. Hij voelde dat
die hem van zijn gezonde verstand beroofde. In zijn gedachten
smeekte hij om de dood. Als er niets veranderde, en wel vlug, zou
hij zorgen dat hij doodging, op de een of andere manier.
In de mist van pijn werd hij zich van iets bewust; hij
herkende de pijn. Die was hetzelfde als zijn woede. Die trok op
dezelfde manier door hem heen als de woede van het zwaard. Hij
kende dat gevoel maar al te goed; het was de magie. Toen hij het
eenmaal als de magie herkende, probeerde hij uit alle macht het in
bedwang te krijgen, zoals hij had geleerd de woede te beheersen.
Deze keer wist hij dat hij het de baas moest worden, of dat hij
anders zou sterven. Hij redeneerde met zichzelf, begon de noodzaak
te begrijpen van wat hij had gedaan, afschuwelijk als het was. De
man had zich met zijn eigen bedoeling om te doden, zelf ter dood
veroordeeld. Eindelijk kon hij de pijn van zich afzetten, zoals hij
had geleerd de woede van zich af te zetten. Opluchting overspoelde
hem. Hij had beide gevechten gewonnen. De pijn werd minder en was
weg. Op zijn rug liggend, hijgend, voelde hij dat de wereld terug
kwam snellen. Kahlan knielde naast hem neer en wreef met een koele,
vochtige doek over zijn gezicht. Ze veegde het bloed weg. Haar
voorhoofd was gerimpeld; tranen liepen over haar wangen. Spatten
van het bloed van de man lagen in lange strepen over haar
gezicht.
Richard stond op en nam de doek uit haar hand, om haar gezicht
schoon te vegen, alsof hij de aanblik van wat hij had gedaan uit
haar geest wilde wissen. Voor hij dat kon doen, sloeg zij haar
armen om hem heen en drukte hem dichter tegen zich aan dan waartoe
hij haar in staat had geacht. Hij drukte zich even stevig tegen
haar aan en zij liet haar vingers langs zijn nek omhoog gaan, in
zijn haar, hield zijn hoofd tegen zich aan en huilde. Hij kon niet
geloven hoe goed het voelde om haar terug te hebben. Hij wilde haar
niet loslaten, nooit meer.
'Het spijt me zo, Richard,' snikte zij. 'Wat spijt je?'
'Dat je om mijnentwil iemand hebt moeten doden.'
Hij wiegde haar zachtjes heen en weer en streelde haar haren.
'Het hindert niet.'
Ze schudde haar hoofd tegen zijn nek. 'Ik wist hoeveel pijn de
magie je zou doen. Daarom wilde ik niet dat je met die mannen in de
herberg zou moeten vechten.'
'Zedd heeft me verteld dat de woede me tegen de pijn zou
beschermen. Kahlan, ik begrijp het niet. Ik zou werkelijk op geen
enkele manier bozer hebben kunnen zijn.'
Zij maakte zich van hem los en kneep in zijn armen, alsof ze
wilde blijven kijken of hij echt was. 'Zedd heeft me gezegd voor je
op te passen als je het zwaard gebruikte om een mens te doden. Hij
zei me dat wat hij had gezegd over de woede die je beschermde waar
was, maar hij zei dat het de eerste keer anders was, dat de magie
je op de proef zou stellen, de Zoeker met de pijn zou beproeven, en
dat niets je ertegen kon beschermen. Hij zei dat hij het je niet
kon vertellen, want als je het wist zou het je terughoudend maken,
voorzichtiger om het te gebruiken, en dat zou rampzalig kunnen
zijn. Hij zei dat de magie zich bij zijn eerste ultieme gebruik met
de Zoeker moet verenigen, om zijn bedoeling vast te stellen wanneer
hij doodt.' Ze bleef in zijn armen knijpen. 'Hij zei dat de
toverkracht vreselijke dingen met je kon doen. Hij stelt je met
pijn op de proef, om te zien wie de meester zal zijn en wie de
onderworpene.'
Richard ging op zijn hielen zitten, verbijsterd. Adie had
gezegd dat de tovenaar een geheim voor hem verborgen hield. Dit
moest het geweest zijn. Zedd moet erg ongerust en bang voor hem
geweest zijn. Richard voelde medelijden met zijn oude vriend. Voor
het eerst begreep Richard werkelijk wat het betekende om Zoeker te
zijn, op een manier waarop niemand anders dan een Zoeker dat kon
begrijpen. Brenger van de dood. Hij begreep het nu. Begreep de
magie, hoe hij die gebruikte, hoe die hem gebruikte, hoe ze nu
verenigd waren. Ten goede of ten kwade, hij zou nooit meer dezelfde
zijn. Hij had de vervulling van zijn duisterste begeerte gesmaakt.
Het was volbracht. Het was niet mogelijk om weer te worden zoals
hij eerst was.
Richard bracht de lap omhoog en wiste het bloed van Kahlans
gezicht.
'Ik begrijp het. Ik weet nu waar hij het over had. Je had
gelijk het mij niet te vertellen.' Hij raakte haar gezicht van
opzij aan, zijn stem klonk vriendelijk. 'Ik was zo bang dat je dood
was.' Zij legde haar hand op de zijne. 'Ik dacht dat jij dood was.
De ene minuut hield ik je hand vast en toen besefte ik plotseling
dat dat niet meer zo was.' Haar ogen vulden zich weer met tranen.
'Ik kon je niet vinden. Ik wist niet wat ik moest doen. Het enige
dat ik kon bedenken was om naar Zedd te gaan, te wachten tot hij
wakker werd, me door hem te laten helpen. Ik dacht dat je verloren
was aan de onderwereld.'
'Ik dacht dat dat ook met jou was gebeurd. Ik was bijna alleen
verder gegaan.' Hij glimlachte. 'Het lijkt erop dat ik almaar voor
je terug moet komen.'
Ze glimlachte voor de eerste keer sinds hij haar had gevonden
en sloeg toen haar armen weer om hem heen. Vlug duwde ze zich van
hem weg.
'Richard, we moeten hier uit zien te komen. Er zijn beesten in
de buurt. Ze zullen op zijn lijk afkomen; wij moeten niet hier zijn
wanneer dat gebeurt.'
Hij knikte, draaide zich om, pakte zijn zwaard op en ging
staan. Hij boog zich naar haar over, om haar te helpen opstaan. Ze
pakte zijn hand.
De toverkracht deed woede ontvonken, ter waarschuwing van zijn
meester.
Geschrokken keek Richard haar aan. Net zoals de laatste keer
toen ze zijn hand had aangeraakt terwijl hij het zwaard vasthield,
was de magie tot leven gekomen, alleen was die deze keer sterker.
Ze glimlachte; ze scheen niets te voelen. Richard onderdrukte de
woede. Die verdween met grote tegenzin.
Ze omhelsde hem nogmaals, een vlugge omhelzing met haar vrije
arm. 'Ik kan nog steeds niet geloven dat je leeft. Ik was er zo
zeker van dat ik je had verloren.' 'Hoe ben je weggekomen van de
schaduwen?'
Kahlan schudde haar hoofd. 'Ik weet het niet. Ze volgden ons
en toen werden wij gescheiden en ging ik terug. Ik zag ze niet
meer. Heb jij ze gezien?'
Richard knikte ernstig. 'Ja, ik heb ze gezien. En ook mijn
vader. Ze kwamen op me af, probeerden me de grens in te duwen.'
Kahlans gezicht werd ongerust. 'Waarom alleen jij? Waarom niet wij
beiden?'
'Ik weet het niet. Gisteravond bij de gespleten rots, en
later, toen ze ons begonnen te volgen, moesten ze zeker mij hebben,
niet jou. Het bot beschermde je.'
'Die laatste keer bij de grens kwamen ze op iedereen af,
behalve op jou,' zei ze. 'Wat is er deze keer veranderd?'
Richard dacht een ogenblik na. 'Ik weet het niet, maar we
moeten de pas oversteken. We zijn te moe om vanavond weer tegen de
schaduwen te moeten vechten. Wij moeten voor donker het Middenland
bereiken. En deze keer beloof ik je dat ik je hand niet zal
loslaten.' Kahlan glimlachte en kneep in zijn hand. 'Ik zal die van
jou ook niet loslaten.'
'Ik ben door de Smalten teruggerend. Op die manier duurde het
niet lang. Ben je daartoe in staat?'
Ze knikte en ze begonnen te rennen in een rustig tempo dat ze
volgens hem wel zou kunnen volhouden. De laatste keer dat hij was
overgestoken, waren er geen schaduwen gevolgd, hoewel er
verschillende boven het pad hadden gezweefd. En evenals de vorige
keer, doorstak Richard ze met zijn zwaard vooruit, zonder te
wachten om erachter te komen wat ze zouden doen. Kahlan schrok
terug van hun gehuil. Hij keek naar de paden terwijl hij rende,
trok haar door de bochten en hield haar op het pad.
Toen ze van de helling af en op het bospad aan de andere kant
van de Smalten waren, vertraagden ze het tempo tot een langzame pas
om wat op adem te komen. Motregen maakte hun gezicht en haren nat.
Het gelukkige gevoel dat hij haar levend had aangetroffen temperde
zijn bezorgdheid over de moeilijkheden die voor hen lagen. Ze
deelden brood en vruchten terwijl ze verder gingen. Ook al rammelde
zijn maag van de honger, hij wilde niet stilhouden voor een
uitvoerigere maaltijd.
Richard was nog steeds in de war van de reactie van de magie
toen Kahlan zijn hand had beetgepakt. Was het iets dat de magie in
haar voelde, of reageerde de magie op iets in zijn eigen geest?
Kwam het omdat hij bang was van haar geheim? Of was het iets meer,
iets dat de magie zelf in haar voelde? Hij wou dat Zedd in de buurt
was, zodat hij hem kon vragen wat hij dacht. Maar Zedd was er de
laatste keer bij geweest en hij had hem er toen niet naar gevraagd.
Was hij bang van wat Zedd hem misschien zou vertellen? Nadat ze
iets hadden gegeten en de middag was gevorderd, hoorden ze
gegrom in de bossen. Kahlan zei dat het de beesten waren. Ze
besloten weer te gaan rennen om zo gauw mogelijk uit de pas te
zijn. Richard was over zijn vermoeidheid heen. Hij rende verdoofd
door het dichte woud. Lichte regen op de bladeren overspoelde het
geluid van hun voetstappen.
Voor het donker kwamen ze aan de rand van een lange bergkam.
Beneden liep het pad zigzaggend naar omlaag. Ze stonden boven aan
de kam, in de bossen, als bij de opening van een grot, en keken uit
over een open grasland in de striemende regen. Kahlan hield zich
rechtop, stijf. 'Ik ken deze plaats,' fluisterde zij. 'Wat is het
dan?'
'Het wordt de Wildernis genoemd. Wij zijn in het Middenland.'
Ze keerde zich naar hem om. 'Ik ben weer thuis.'
Hij trok een wenkbrauw op. 'Het ziet er hier niet zo wild uit,
vind ik.'
'Het is niet naar het land genoemd. Het is genoemd naar
degenen die er wonen.'
Na de steile bergkam te zijn afgedaald, vond Richard een
kleine beschutte plek onder een rotsplaat, maar die was niet diep
genoeg om alle regen buiten te houden, dus sneed hij dennetakken af
en zette die schuin tegen de uitstekende rots, waardoor ze een
kleine, redelijk droge schuilplaats hadden om de nacht door te
brengen. Kahlan kroop naar binnen en Richard volgde, trok takken
over de ingang heen, zodat er nauwelijks meer regen naar binnen kon
vallen. Beiden vielen nat en uitgeput neer.
Kahlan trok haar mantel uit en schudde het water eraf. 'Ik heb
het nog nooit zo lang bewolkt gezien, of zo hard zien regenen. Ik
kan me niet eens meer herinneren hoe de zon eruitziet. Ik word er
moe van.'
'Ik niet,' zei hij rustig. Ze fronste, dus legde hij het uit.
'Weet je nog die slangachtige wolk die mij volgde, die Rahl stuurde
om mij op te sporen?' Ze knikte. 'Zedd heeft een tovenaarsweb
gemaakt met andere wolken om die te verbergen. Zolang het bewolkt
is en we de slangwolk niet kunnen zien, kan Rahl hem ook niet zien.
Ik heb liever de regen dan Darken Rahl.'
Kahlan dacht daar over na. 'Van nu af aan zal ik gelukkiger
zijn met de wolken. Maar zou je hem de volgende keer kunnen vragen
wolken te brengen die niet zo nat zijn?' Richard glimlachte en
knikte. 'Wil je niet iets eten?' vroeg zij.
Hij schudde zijn hoofd. 'Ik ben te moe. Ik wil alleen maar
slapen. Is het hier veilig?'
'Ja. Niemand woont bij de grens in de Wildernis. Adie zei dat
we tegen dieren beschermd worden, dus behoren we geen last te
hebben van de harthonden.'
Het geluid van de gestage regen maakte hem nog slaperiger. Ze
wikkelden zich in hun dekens, want de nacht was al koud. Bij het
vage licht kon Richard nog net Kahlans gelaatstrekken onderscheiden
toen ze tegen de rotswand aanleunde. De schuilplaats was te klein
voor een vuur en in elk geval was alles te nat. Hij zocht in zijn
zak, betastte het zakje met de nachtsteen en overwoog of hij hem
eruit zou halen om beter te kunnen zien, maar besloot tenslotte het
niet te doen.
Kahlan lachte hem toe. 'Welkom in het Middenland. Je hebt
gedaan wat je zei dat je zou doen: je hebt ons hier gekregen. Nu
begint het zware werk. Wat wil je dat we doen?'
Richards hoofd bonsde; hij leunde naast haar achterover. 'We
hebben iemand met toverkracht nodig die ons kan vertellen waar het
laatste kistje is, waar we dat kunnen vinden. Of in elk geval waar
we het moeten zoeken. We kunnen niet zomaar blindelings rondrennen.
We hebben iemand nodig die ons de goede richting kan wijzen. Ken je
zo iemand?'
Kahlan keek hem van opzij aan. 'Wij zijn heel ver weg van
iemand die ons zou willen helpen.'
Ze probeerde iets voor hem verborgen te houden. Zijn woede
vlamde op. 'Ik zei niet dat ze ons moesten willen helpen. Ik zei
dat ze het moesten kunnen. Jij hoeft mij alleen naar ze toe te
brengen, dan maak ik me wel zorgen over de rest!' Richard had
meteen spijt van de toon die hij aansloeg. Hij leunde met zijn
hoofd achterover tegen de rotswand en onderdrukte de boosheid.
'Kahlan, het spijt me.' Hij draaide zijn hoofd van haar weg. 'Ik
heb een zware dag gehad. Behalve die man doden, moest ik mijn
zwaard weer door mijn vader steken. Maar het ergste ervan was dat
ik dacht dat ik mijn beste vriendin aan de onderwereld had
verloren. Ik wil alleen maar Rahl tegenhouden, een eind maken aan
deze nachtmerrie.' Hij wendde zijn gezicht naar het hare toe en zij
wierp hem een van haar bijzondere stille glimlachjes toe. Kahlan
sloeg zijn ogen enkele minuten gade, terwijl het bijna donker was.
'Niet gemakkelijk om Zoeker te zijn,' zei ze zacht. Hij glimlachte
ook tegen haar. 'Niet gemakkelijk,' stemde hij met haar in.
'Het Moddervolk,' zei ze tenslotte. 'Het zal ons misschien
kunnen vertellen waar we moeten zoeken, maar er is geen garantie
dat het ons zal willen helpen. De Wildernis is een afgelegen deel
van het Middenland, en het Moddervolk is niet gewend met
buitenstaanders om te gaan. Ze hebben vreemde gewoonten. Ze
bemoeien zich niet met de problemen van anderen. Ze willen alleen
met rust gelaten worden.'
'Als hij slaagt, zal Darken Rahl hun wensen niet eerbiedigen,'
zei hij om haar herinnering op te frissen.
Kahlan haalde diep adem en ademde toen langzaam weer uit.
'Richard, ze kunnen gevaarlijk zijn.'
'Heb je eerder met hen te maken gehad?'
Ze knikte. 'Een paar keer. Zij spreken onze taal niet, maar ik
spreek de hunne.' 'Vertrouwen ze je?'
Kahlan keek van hem weg en wikkelde zich steviger in haar
deken. 'Ik denk van wel.' Ze keek van onder haar wenkbrauwen naar
hem op. 'Maar ze zijn bang van me en bij het Moddervolk is dat
misschien wel belangrijker dan vertrouwen.'
Richard moest op de binnenkant van zijn lip bijten om niet te
vragen waarom ze bang voor haar waren. 'Hoe ver?' 'Ik weet niet
precies waar we zijn in de Wildernis. Ik heb niet genoeg gezien om
het met zekerheid te kunnen zeggen, maar ik weet zeker dat ze niet
meer dan een week naar het noordoosten zijn.' 'Daar heb ik genoeg
aan. Morgenochtend gaan we naar het noordoosten.'
'Wanneer we daar aankomen, moet je mijn leiding volgen, en als
ik je iets zeg, moet je er notitie van nemen. Je moet hen ervan
overtuigen dat ze je moeten helpen, anders zullen ze het niet doen,
zwaard of geen zwaard.' Hij gaf haar een knikje. Ze haalde haar
hand onder de deken vandaan en legde die op zijn arm. 'Richard,'
fluisterde ze, 'dank je dat je bent teruggekomen om mij te halen.
Het spijt me wat het jou gekost heeft.'
'Ik moest wel - wat zou het uithalen om zonder mijn gids naar
het Middenland te gaan?'
Kahlan grinnikte. 'Ik zal proberen je verwachtingen niet te
beschamen.'
Hij kneep in haar hand en toen gingen ze allebei liggen. De
slaap overmande hem terwijl hij de goede geesten bedankte dat zij
haar beschermden.