36

Bijna twee maanden geleden ben ik naar het Hogerhuis teruggekeerd, aan het eind van juli, voordat het zomerreces begon. Niemand werd uitgenodigd om mij als lord Nanther of Lilestone te zien binnentreden. Als erfelijk lid dat tot lid voor het leven was benoemd, mocht ik mijn zetel zonder formele introductie bezetten, maar Jude was er wel, en vreemd genoeg was Paul er ook. Hij vroeg of hij mocht komen, nodigde zichzelf uit. Blijkbaar heeft hij geen bezwaar tegen benoemde Hogerhuisleden, alleen tegen erfelijke leden. Het liefst zou hij alleen ‘gekozen leden’ zien. Hij zat waar ik dacht dat hij nooit meer zou zitten: op de treden van de troon, en had helemaal niet meer die hooghartige, verveelde uitdrukking op zijn gezicht die hij de vorige keer had.

Lilestone, omdat ik als Hogerhuislid voor het leven verplicht ben een territorium te hebben. Godby is niet meer van de familie, en dat zou geen bezwaar zijn, maar ik vond het geen prettig idee om die naam te gebruiken terwijl er andere mensen in Godby Hall wonen. Ik dacht aan Alma, maar de Slag bij Alma, waarnaar het plein is genoemd, was de eerste in de Krimoorlog, en je mag je alleen naar een slag noemen als je er zelf aan hebt deelgenomen (zoals Montgomery of Alamein en Alexander of Tunis) of – en dat is om duistere reden nog beter – als je zo’n plaats hebt platgebrand. En dus heb ik Lilestone genomen, het landgoed waarvan St. John’s Wood ooit deel uitmaakte en dat alleen bewaard is gebleven in de naam van het huis aan Lisson Grove. Ik heb mijn lunch met de fractiesecretaris gehad, ik ben lid van de Labour-partij geworden en ik heb mijn plaats in de banken van de regeringsfractie ingenomen, op de tweede rij van achteren.

Dat alles is plezierig – ik herinner mezelf dagelijks aan mijn verlangen naar dit Huis in de tijd dat ik er niet mocht komen – en ik heb zelfs nog betere dingen meegemaakt om me te troosten, en toch heeft het leven ook zijn minpunten. Wat ik over Henry heb ontdekt, hangt als een donkere wolk over me heen. Ik voel me zoals ik me voelde toen ik jonger was en over een afschuwelijke wreedheid had gelezen of een schokkende foto had gezien, dingen die in mijn achterhoofd bleven hangen en steeds weer terugkwamen, en dan nog vergroot en verduisterd ook, op momenten dat ik overdag alleen was of ’s nachts wakker was. Dat heb ik nu ook met Henry’s daad. Tot nu toe heb ik niemand erover verteld. Misschien heb ik het – ongetwijfeld onzinnige – gevoel dat het onverstandig is om zoiets verschrikkelijks aan een zwangere vrouw te vertellen, het gevoel dat haar leven voortaan vredig en onverstoord moet zijn. Zoals het op dit moment ongetwijfeld is. Ik voor mij vind het geweldig om haar zo gelukkig te zien, zo vervuld van vreugde omdat ze twee baby’s in zich draagt. En vreemd genoeg zie ik, na al mijn angst voor een nieuw vaderschap, de tweeling ook als troost. Wanneer Henry’s gewelddaad in een droom opduikt, of voor ik ga slapen, herinner ik mezelf aan de twee gezonde, mooie kinderen die ik zal zien opgroeien. Jude is nu bijna zes maanden zwanger, alles is in orde, en ik ben over de schrik heen. Ze worden in januari geboren, en op de een of andere manier weet ik dat ze veilig ter wereld zullen komen.

We kunnen het ons veroorloven om in dit huis te blijven wonen. Dat redden we wel. Achteraf vraag ik me af hoe ik, zelfs in stilte, durfde te klagen over de vijfduizend pond die de verwekking van de tweeling kostte. Als ze geboren zijn, gaat Jude weer werken, ik heb mijn onkostenvergoeding, ik kan me verkiesbaar stellen als er ooit verkiezingen worden gehouden; we nemen een kindermeisje, en als ik ’s morgens op de baby’s moet passen, kan ik proberen enige journalistiek te bedrijven. Ik zal al het recensiewerk doen dat ik kan krijgen. Want ik heb mijn laatste biografie gepubliceerd en mijn boek over Henry Nanther zal nooit worden geschreven. Dat weet ik nu al maanden. Ik zie dat onder ogen en misschien hoop ik daarbij dat als ik het idee om een biografie te schrijven opgeef en al mijn research achter me probeer te laten, ik de beelden en de schande zal uitbannen. Het is niet zo gegaan.

Dat voornemen van mij om Jude vanwege haar zwangerschap te sparen is typisch Victoriaans, iets wat Henry gedaan zou hebben – die hypocriete Henry. Toch heb ik overwogen het eerst aan Paul te vertellen. Als hij wil luisteren, en ik denk dat hij dat wel wil. Er waren nog andere mogelijkheden: Lachlan bijvoorbeeld, maar ik weet niet of ik dit wel buiten de familie bekend wil hebben; David, al denk ik dat het hem niet veel kan schelen; en ik heb het lef niet om het John Corrie te vertellen, zelfs niet in een brief, want hij is er te persoonlijk bij betrokken, al is hij een man van de wetenschap.

Mijn verstandhouding met mijn zoon is de afgelopen maanden in veel opzichten verbeterd. Hij zegt dat hij, omdat hij zelf enig kind is, op een dag een groot gezin wil hebben, maar omdat hij daar nog niet serieus aan kan beginnen, zal hij voorlopig erg blij zijn met twee kleine zusjes. Ik kon mijn oren bijna niet geloven toen hij zei dat we hem misschien wel eens kunnen laten babysitten of overdag op hen laten passen. Ik had nooit kunnen dromen dat hij zulke ambities had. Maar misschien heb ik me ook nooit genoeg in hem verdiept. Hoe dan ook, we zijn een nieuwe band aan het opbouwen – Jude en hij hebben dat al bereikt – en ik heb er serieus over gedacht om hem deelgenoot te maken van... Nou, van Henry’s vertrouwelijkheden.

Paul is dit weekend in Londen en de kans is groot dat hij bij ons komt. Vanavond misschien. Ik verwacht hem min of meer en zit te wachten, niet in onze huiskamer maar in mijn studeerkamer, waar al mijn Henry-souvenirs op de eettafel voor me zijn tentoongesteld. En in het midden staat, op zijn standaard, het rood geverfde ei dat ik heb gekregen toen ik naar Tenna ging. Jude is bij de Croft-Jones’ op bezoek. Ze is met de auto, want ik wil niet dat ze in het donker naar huis loopt, zelfs niet door deze veilige straten. Georgie is over haar zwangerschapsmisselijkheid heen en ze is weer net zo uitbundig als de vorige keer. Ze hebben het idee om het kind, als het een meisje is, Yseult te noemen opgegeven. Ze zijn van plan haar Brangaene te noemen, naar Isoldes dienares in de opera.

Ik heb ook een dienblad met een fles whisky, een kan water en twee glazen op de tafel gezet, al heb ik er zelf geen behoefte aan om iets te drinken. Niet voor het eerst sinds ik met Tony Agnew heb gepraat, hou ik het ei in mijn linkerhand en betast ik het als een amulet, al weet ik niet meer hoe het in mijn hand gekomen is. Als ik het zo blijf vasthouden, slijt alle rode verf eraf.

Zelfs wanneer hij komt, zal ik het Paul misschien niet vertellen. Misschien zal ik het nooit iemand vertellen.

Beheers de omstandigheden en laat ze jou niet beheersen. Hij dacht dat hij dat deed en begreep niet dat zoiets onmogelijk is. Thomas à Kempis begreep het ook niet, net zomin als alle mensen die zich de woorden van Henry Nanther herinneren en er een diepe wijsheid in zien. De omstandigheden zijn groter dan jij. Ze zijn krachtiger, en daarmee uit. Hij is een dwerg, ineengedoken onder de verpletterende hand van de omstandigheden.

Wie kan zeggen wanneer het idee voor het eerst bij hem is opgekomen? Of waarom? Het is mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat hij zichzélf als de martelaar zag. Was het niet Jenner die zichzelf een halve eeuw eerder met pokken had ingespoten, nadat hij zich eerst, hoopte hij, met stof van pokkenlaesies immuun had gemaakt? Henry – uiterst egocentrisch – beschouwde zijn daden misschien in hetzelfde licht: experimenten in het belang van de mensheid, ter meerdere glorie van de wetenschap, maar wel ten koste van de onderzoeker zelf. Of in elk geval ten koste van het levensgeluk van de onderzoeker.

Waarschijnlijk wist hij sinds zijn studietijd in Wenen van de unieke condities in Tenna. In die tijd had hij al belangstelling voor ziekten van het bloed, werd hij zelfs al gefascineerd door bloed. Daarom zal hij de artikelen van Vieli en Grandidier hebben gelezen, die enkele jaren eerder waren gepubliceerd. Wie weet, misschien kwam zijn voorliefde voor wandelingen in de Alpen uit die bevindingen voort? Het is hoogstwaarschijnlijk, zo niet zeker, dat zijn eerste bezoek aan Tenna in die tijd werd afgelegd. Hij dacht – ten onrechte, zoals bleek – dat daar Romansch werd gesproken, dus misschien ging hij daar alleen maar heen om de taal beter te leren, zonder van plan te zijn onderzoek te verrichten.

Was hij rond 1860 op zoek naar een specifieke familie waarin hemofilie voorkwam? Ik betwijfel het. In dat geval zou hij zo’n familie hebben gevonden en meteen al de stappen hebben gezet die hij twintig jaar later zette. Misschien kwam hij niet op het idee. Of anders ging hij zich pas toen hij had bereikt wat in bijna ieders ogen – behalve die van hemzelf? – een spectaculair werelds succes was, toen hij de vooraanstaande expert op zijn terrein was, koninklijk lijfarts, hoogleraar, afvragen wat hij nu werkelijk tot stand had gebracht. Hij had geen pionierswerk verricht, geen nieuwe ontdekkingen gedaan, tenzij je het bevestigen van andermans conclusies, zoals de manier waarop hemofilie werd overgedragen, een ontdekking kon noemen. Maar als hij nu eens een hemofiliedraagster in zijn eigen familie had? Als hij nu eens een eigen hemofilielijder had?

Heeft hij dat idee in het begin als iets monsterlijks uit zijn hoofd gezet? Ik zou dat graag willen denken. Ik zou graag willen denken dat er ook iets goeds aan hem was. Maar ik kan het een niet bewijzen, en het ander ook niet. Ik kan niets bewijzen, maar ik weet dat het zo moet zijn gegaan, want het is de enige verklaring. Ik weet vrij zeker dat toen de mogelijkheid eenmaal bij hem opgekomen was, hij er steeds meer door werd beheerst. Hij kon dat idee niet meer van zich afzetten, gesteld al dat hij dat wilde. Waarschijnlijk zei hij tegen zichzelf dat, als het hem aan de moed ontbrak om het te doen – want hij zag alleen zichzelf, alleen de grote dokter, de lieveling van de koningin, als het middelpunt van alles – hij er de rest van zijn leven spijt van zou hebben dat hij het niet had gedaan. Beheers de omstandigheden, dat is het antwoord.

De deurbel gaat. Dat is natuurlijk Paul, die weer eens zijn sleutel vergeten is. Maar het is Paul niet. Het is iemand van de Maida Vale Society die om mijn steun vraagt om de twee hoge torens tegen te houden die ze in Paddington Basin willen bouwen. Hij wil binnenkomen, wil het met me ‘doorpraten’, en ik zeg vergeefs dat die torens in St. John’s Wood komen, bijna twee kilometer van ons vandaan.

‘Ze zullen zichtbaar zijn vanuit dit huis,’ zegt hij, en alsof dat doorslaggevend is: ‘Ze zullen zichtbaar zijn vanuit Richmond!’

Ik heb niet het hart om tegen hem te zeggen dat de kolossale bomen aan het eind van de tuinen zo ongeveer elk uitzicht blokkeren, evenals het meeste licht. In plaats daarvan beloof ik dat ik een brief zal schrijven aan mijn Lagerhuislid, de burgemeester van Londen, en voor de goede orde ook aan een stuk of wat raadsleden van Westminster. Hij kijkt verlangend naar de whisky (denk ik), en plotseling wil ik niet dat hij weggaat. Hij lijkt me sympathiek en ik heb iemand nodig om tegen te praten, iemand die met mij over iets praat, desnoods acties met me beraamt – alles is goed, als het me maar van Henry afleidt. Maar als ik hem iets te drinken aanbiedt, zegt hij dat hij niet kan drinken, hij is met de auto, en ik besef dat het niet de whisky was waar hij naar keek, maar al mijn Henry-souvenirs. Hij vraagt me wat ik aan het schrijven ben.

‘Iemands biografie,’ zeg ik, maar ik voeg er niet aan toe dat ik aan het schrijven wás.

‘Dat moet erg dankbaar werk zijn,’ zegt hij nogal weemoedig.

‘Soms.’

Ik denk bij mezelf: als hij weggaat, komt Paul en dan hoef ik niet meer alleen te zijn met die gedachten. Als ik hem uitlaat, zal Paul komen, en daarna zal Jude terugkomen. Dat is idioot van mij, nietwaar? Het is niet mijn misdrijf, mijn zonde, mijn gruweldaad.

Ik loop even met hem naar buiten en kijk in de richting van het metrostation over het plein. Er is niemand, behalve een oude dame die een Yorkshire-terriër uitlaat, geen Paul en natuurlijk ook nog geen Jude. De Maida Vale-man stapt in zijn auto en rijdt naar zijn volgende adres. Ik ga naar binnen. De schemering valt snel en als ik nu weer naar buiten ga om naar mijn zoon uit te kijken, zou ik nog niet tot het eind van de straat kunnen kijken. Wat zouden Henry’s gedachten in de schemering, in het donker, zijn geweest? Toen hij oud was en spijt had van wat hij had gedaan?

Het idee zat in zijn hoofd toen hij jong was en toen hij aan de middelbare leeftijd begon, maar er moest iets gebeuren wat de dingen in gang zette, iets waardoor het niet meer een wilde droom maar een realiteit was. Dat kan de publicatie van het artikel van Anton Hoessli over Tenna in 1877 zijn geweest, of misschien de dood van Richard Hamilton. Henry hield van Hamilton, en als hij met Hamiltons zuster had kunnen trouwen – en dus in zekere zin met Hamilton getrouwd zou zijn op een manier die de samenleving goedkeurde, en voor altijd met Hamilton verbonden zou zijn – zou het grote idee misschien gebleven zijn wat het was: het soort afschuwelijke fantasie dat we allemaal wel eens hebben maar nooit in praktijk brengen; het soort fantasie dat ik had toen ik hoopte dat Jude onherstelbaar onvruchtbaar zou blijken te zijn of haar kind zou doodgaan. Maar Hamilton kwam om in de ramp op de Tay Bridge. Toen dat gebeurde, dacht Henry misschien dat liefde en geluk voor hem verleden tijd waren en dat alleen nog zijn ambitie, zijn streven naar prestatie telde.

Twee jaar later was hij verliefd – of wat bij hem voor verliefdheid doorging – op Olivia Batho. Tegelijk had hij een typisch Victoriaanse verhouding met Jimmy Ashworth. Geen van die twee relaties zou standhouden, want ze stonden zijn grote plannen in de weg. Het werd tijd dat hij zijn onderzoek naar de hemofiliedragende familie voortzette.

De telefoon gaat en het is Paul. Een jaar geleden zou hij net zomin hebben gebeld om te zeggen dat hij niet kwam als dat hij me zou hebben omhelsd, iets wat hij tegenwoordig ook wel eens doet. Hij komt vanavond niet, maar morgen wel, als dat goed is.

‘Hoe gaat het met Jude en mijn zusjes?’

Heb ik al gezegd dat we nu zeker weten dat het twee meisjes zijn? Ik antwoord hem dat het goed met hen gaat. Jude is naar de Croft-Jones’ en ik sta op het punt een whisky te nemen. Vreemd genoeg heb ik nu zelfs trek in iets te drinken en ik schenk me een hoeveelheid in die een Lachlan Hamilton waardig zou zijn. Wat dronken die Victoriaanse heren? Ik heb nooit de moeite genomen dat uit te zoeken. Madera waarschijnlijk, en liters sherry. Brandewijn, zoals Samuel Johnson zegt, is de drank voor helden.

Henry ging naar het Safiental terug, liep de dertig kilometer van Versam naar Tenna en begon vragen aan de dorpelingen te stellen. De hemofilie trof niet meer iedereen die daar woonde, maar leefde nog wel voort in de herinneringen van mannen en vrouwen. Dat zal in het voorjaar van 1882 zijn geweest. Wat hij ontdekte, was dat een vrouw die Magdalena Maibach heette later Barbla heette. Ze was door haar adoptiefmoeder en weldoenster uit Tenna naar Zürich en vandaar naar Parijs gebracht. Het was de moeite waard om onderzoek naar Barbla Maibach te doen. Haar vader werd door Vieli en Grandidier en opnieuw door Hoessli als hemofilielijder genoemd, en dus moest ze zelf draagster zijn. Henry geloofde dat de ziekte op de een of andere mysterieuze manier door het bloed werd gedragen – hoe anders? Als zijn experiment mislukte, zou hij misschien ontdekken wat die mysterieuze manier inhield.

Ik weet niet hoe hij ontdekte wat er van Barbla was geworden, maar omdat veel Europese landen in die tijd geboorten, huwelijken en sterfgevallen in registers begonnen bij te houden, moet dat niet erg moeilijk zijn geweest. Het zal alleen tijd hebben gekost. Waarschijnlijk kostte het hem bijna een jaar. Hij ontdekte dat Barbla met Thomas Dornfold getrouwd was, een juwelier in Hatton Garden, en kinderen had gekregen. Een van hen trouwde met William Quendon en werd de moeder van een zekere Louisa Quendon, inmiddels de echtgenote van Samuel Henderson, een advocaat uit Bloomsbury.

Waarom deed hij al die moeite, als het bij zijn werk hoorde om hemofiliepatiënten te behandelen? Hij had toch ook de dochter van een van hen kunnen kiezen? Dat zou gemakkelijk zijn geweest, maar het kwam juist op geheimhouding aan. Wie zou geloven dat een arts die de dochters van hemofilielijders en ook hemofilielijders zelf waarschuwde om niet te trouwen, ondanks al zijn kennis met een vrouw zou trouwen die vijftig procent kans had om draagster te zijn?

Ik lees in zijn dagboek dat hij in het voorjaar van 1883 een wandeltocht door het Lake District maakte. Ik geloof dat niet. Waarschijnlijk was hij in Amsterdam voor de laatste fasen van zijn jacht op Barbla en haar nakomelingen. De volgende stap hield in dat hij in contact kwam met de familie Henderson. Dat had hij kunnen doen door zijn juridische aangelegenheden bij de firma van Samuel Henderson onder te brengen. Er waren veel goede redenen om dat niet te doen. Het was een obscure kleine firma van drie advocaten, die met moeite het hoofd boven water kon houden. Het zou een vreemde, zelfs verdachte indruk hebben gemaakt wanneer een man als sir Henry Nanther hen zou raadplegen. Trouwens, hij had zijn eigen advocaten, eminente reuzen in hun vak. Later bracht hij zijn juridische zaken natuurlijk wel bij hen onder, maar toen was hij al met een dochter van Henderson getrouwd. Maar voorlopig sprak het zijn gevoel voor dramatiek meer aan om een aanval en een redding in scène te zetten. Dat was een uitstekend plan. Het zou hem als redder de dankbaarheid van Samuel Henderson en de waardering van het hele gezin opleveren, en hem bovendien een excuus geven om vaak in het huis aan Keppel Street op bezoek te gaan.

Natuurlijk kon hij niet zeker weten dat de hemofilie van Hans Maibach door de opeenvolgende generaties van vrouwelijke nakomelingen was doorgegeven. Maar zelfs in dit stadium kon hij er vrij goed naar gissen. Uit de gegevens bleek dat Barbla’s enige zoon jong was gestorven, op de leeftijd van zeven jaar. Haar dochter Luise verloor ook een jonge zoon, de broer van Louisa Henderson. Dat bewees natuurlijk niet dat Louisa zelf draagster was, en later, toen Henry hartelijk in het gezin was ontvangen, moet het hem hebben geschokt dat Lionel Henderson in goede gezondheid verkeerde en duidelijk niet aan een ziekte van het bloed leed. Inmiddels zal hij subtiele vragen hebben gesteld en van Louisa of haar dochters hebben gehoord dat de laatsten geen overleden broertjes hadden.

Voordat het zover was, had hij het drama in Gower Street geënsceneerd. Dat was nog beter verlopen dan hij verwachtte. Ik had gelijk toen ik in een veel eerder stadium van mijn research tot de conclusie kwam dat hij Brewer, een personeelslid van het ziekenhuis, voor dat karwei had ingehuurd. Hij beloofde hem een goede beloning en bovendien een vrouw, een huis en een bedrag ineens voor zijn halfbroer. Vermoedelijk werd de kleine kwestie van Jimmy’s zwangerschap gladgestreken. Henry had het voor elkaar. Hij werd een gewaardeerde gast in Keppel Street en hij werd in vertrouwen genomen. De twee meisjes waren niet onaantrekkelijk, al konden ze natuurlijk niet aan Olivia tippen, maar aan de andere kant was Olivia geen draagster van hemofilie. Hij liet haar vallen en liet kort daarna ook Jimmy vallen.

Nu moest hij kiezen tussen de dochters Henderson. Het kan zijn dat hij van het begin af aan de voorkeur gaf aan Edith, maar hij zorgde dat hij bij beiden in de gunst kwam en keek intussen uit naar eventuele tekenen dat een van hen draagster was. In zijn dagboek schreef hij dat hij van het begin af aan kon merken dat prinses Beatrice een ‘overbrengster’ was, maar dat was misschien alleen maar ijdelheid van zijn kant. Ongetwijfeld hield hij beide meisjes aandachtig in het oog. In die tijd was het ondenkbaar dat een jong meisje in het bijzijn van een man, zelfs een arts, over menstruatie sprak. Het was al uiterst onkies om er in het bijzijn van andere vrouwen over te spreken, en dan nog in de meest bedekte en eufemistische termen. Meisjes werden geacht te doen alsof ‘de vloek van Eva’ niet bestond. Toch gebeurde er die zomer iets wat Henry zekerheid verschafte, zodat hij zijn aandacht op Eleanor richtte. Lijdt het enige twijfel dat dit het ‘consult’ was dat de moeder van het meisje in juli 1883 met hem had?

Ik ben aan het gissen, als ik zeg dat Louisa Henderson hem over Eleanors ongesteldheden wilde raadplegen, over wat wij tegenwoordig ‘dysmenorroe’ zouden noemen. En verder was er misschien ook haar neiging om gemakkelijk blauwe plekken te krijgen. Zouden die verschijnselen betekenen dat ze draagster was? Ik weet het niet, maar Henry zal het vast hebben gedacht. Wat is het antwoord, dat is de vraag. Hij had dat antwoord. In de maand daarop deed hij Eleanor zijn aanzoek en kreeg haar jawoord. Nu was hij verloofd met een vrouw die een directe afstammeling was van Hans Maibach uit Tenna, een hemofilielijder, wiens dochter, kleindochter en achterkleindochter allemaal draagsters waren, en die zelf ook bijna zeker draagster was.

Als Jude of ik hadden gedacht dat Henry de moord op Eleanor in de Great Western-trein had georganiseerd, kunnen we dat nu wel uit ons hoofd zetten, want Eleanor was de vrouw naar wie al zijn onderzoek hem had geleid, de Henderson-dochter die de meeste kans maakte hemofiliedraagster te zijn. Haar dood moet voor hem een even zware slag geweest zijn als wanneer hij verliefd op haar was geweest. Hij hoefde niet te doen alsof hij om haar rouwde. Hij voelde een echt verdriet en een bittere teleurstelling. Nu moest hij opnieuw beginnen, misschien naar Tenna terugkeren en een andere hemofilielijder vinden van wie de vrouwelijke nakomelingen, verspreid over Europa, al dan niet het – zoals hij het zag – fatale gebrek in hun bloed hadden.

Of was er toch iemand dichter in de buurt? Eleanor had een zuster die nog aantrekkelijker was dan zij. Maar hoe kon hij erachter komen of die zuster draagster was? Als hij daarover nog een consult met Louisa Henderson heeft gehad, staat daarover niets in het dagboek, maar dat wil niet zeggen dat het nooit heeft plaatsgevonden. Ditmaal was hij degene die de vragen stelde en Louisa’s moeder die de antwoorden gaf. Henry ging misschien zelfs zover dat hij tegenover mevrouw Henderson liet doorschemeren dat hij graag met Edith zou willen trouwen, maar zich zorgen maakte om haar gezondheid. Zou ze bijvoorbeeld kinderen kunnen krijgen? Leed zij ook aan dysmenorroe?

Het lijkt ons een vreselijk geval van mannelijk seksisme wanneer een toekomstige bruidegom zulke dingen aan zijn toekomstige schoonmoeder vraagt, een staaltje van smakeloosheid. Wij verzetten ons daartegen, zoals de Victorianen zich tegen openheid verzetten en de dingen niet bij de naam wilden noemen. Maar voorkeuren veranderen, zoals ook datgene wat aanvaardbaar is steeds verandert. Trouwens, voordat we zeggen dat een zichzelf respecterende moeder zou hebben geweigerd daarover te spreken en Henry de deur zou hebben gewezen, moeten we niet vergeten hoe afschuwelijk de hoop van de Hendersons de bodem was ingeslagen toen Eleanor stierf. Het goede huwelijk, het grote huis in de modieuze buurt, de titel, de beroemde vooraanstaande echtgenoot – dat alles was met Eleanors dood het raam uit gevlogen. Maar ze hadden een tweede kans gekregen. Hij had zijn oog op hun andere dochter laten vallen, en mevrouw Henderson wilde natuurlijk wel alles in het werk stellen om dat huwelijk tot stand te brengen.

Dus wat zei ze tegen Henry? Iets waarvan ze zal hebben geloofd dat het geen ontmoedigende uitwerking had. Misschien dat Ediths ongesteldheden hevig maar regelmatig waren. Wat blauwe plekken betrof, wilde ze dat misschien wel toegeven, omdat het haar onschuldig leek. Misschien heeft ze zelfs – en nu laat ik mijn fantasie de vrije loop – gezegd dat Edith een keer overdadig bloedde toen ze zich had gesneden, in de veronderstelling dat Henry dat juist als een teken van goede gezondheid zou beschouwen.

En wat Edith zelf betrof? Was Henry zo koelbloedig dat hij de gevoelens die hij voor Eleanor had gehad op haar zuster kon overdragen? Ze wáren zussen, en misschien leken ze wel erg op elkaar. Het schijnt dat Edith een kalme, evenwichtige, flegmatieke vrouw was, een vrouw die haar man geen moeilijkheden zou bezorgen. En Henry moet als het doel van dit huwelijk hebben gezien: kinderen voortbrengen. Hij werd er niet jonger op; in februari 1884 was hij achtenveertig geworden. Het zou een heel werk zijn om opnieuw een geschikte bruid te vinden en haar het hof te maken – waarom zou hij dat doen als hij er hier een tot zijn beschikking had?

Beheers de omstandigheden en laat de omstandigheden niet jou beheersen.

Jude is net thuisgekomen, vol nieuws over het nieuwe huis van de Croft-Jones’ waarnaar ze de volgende week zullen verhuizen. Ze hebben de hoogste hypotheek waarvan ze ooit heeft gehoord, want dit ‘herenhuis’ in Hampstead kost hun bijna een miljoen pond. Ik heb haar gekust toen ze binnenkwam, maar nu neem ik haar in mijn armen en hou haar zo dicht tegen me aan dat ze zich loswriemelt en me vraagt wat er aan de hand is.

‘Moet er iets met me aan de hand zijn als ik je omhels?’

‘Ja, wel als je het zo wanhopig doet.’

Ze wil weten wat er is, en als ik haar vertel dat het Henry is, heft ze haar blik ten hemel en zegt: ‘Henry zit je wel in het bloed.’

‘Ja, zo is het, hè? In meer dan één opzicht. En als ik melodramatisch zou willen zijn, zou ik zeggen dat hij zijn hele leven door het bloed heeft gewaad.’

Ze zegt dat ik altijd melodramatisch wil zijn en dat ik haar erover moet vertellen. En dat doe ik. Ik vergeet al die onzin dat je een zwangere vrouw heel voorzichtig moet behandelen en vertel het haar. Ze neemt het ei uit mijn hand en kijkt ernaar, kijkt naar de plaats waar de rode verf door mijn gepieker begint te slijten.

‘Hij was nog erger dan ik dacht,’ zegt ze.

We lopen de huiskamer in en gaan naast elkaar op de bank zitten. ‘Ga verder,’ zegt ze.

‘Hij trouwde met Edith, zoals je weet, en ze werd meteen zwanger. Hun eerste kind Elizabeth werd negen maanden later in november geboren.’

‘Denk je dat Henry naar de baby keek en zich afvroeg of ze draagster was?’

‘Waarschijnlijk. Hij zal zich bij zijn volgende dochter hetzelfde hebben afgevraagd, en bij de daaropvolgende en daaropvolgende. Voor die tijd was hij een oude man aan het worden. Misschien zou hij niet lang genoeg leven om zijn oudste te zien trouwen en te ontdekken of ze echt draagster was.’

Jude heeft Davids stamboom meegenomen en kijkt daar nu aandachtig naar. ‘Toen Clara werd geboren, was hij vijfenvijftig.’

‘Dat was toen oud. Daar komt nog bij dat hij nog steeds niet zeker wist of zijn vrouw draagster was. Vier jaar later kreeg ze een zoon.’

‘Alexander,’ zegt Jude. ‘Toen wist hij het nog steeds niet, want Alexander had geen hemofilie.’

‘Misschien duurde het een aantal maanden voordat hij dat zeker wist. In dat jaar werd hij in de adelstand verheven, maar hij had nog steeds niet de baanbrekende ontdekking gedaan waarnaar hij streefde, de ontdekking die het onderwerp van zijn laatste, definitieve werk zou zijn.’

‘Maar twee jaar later beviel Edith van George,’ zegt Jude.

‘Ja, George. Wanneer wist hij het? Deed hij een test om te zien of hij abnormaal bloedde?’

‘Niet doen.’

‘Ik ga het niet doen. Die jongen schijnt een ernstig geval te zijn geweest. Ik vraag me af of zijn ouders er veel over spraken. We weten niet eens of ze een nauwe band hadden, alleen dat Edith de enige was die “iets met Henry” kon doen. Ik heb er nooit eerder over nagedacht of zij en haar moeder en misschien haar zuster wisten dat er hemofilie in de familie zat. Misschien hadden ze er wel een idee van. Henry’s schoonmoeder had haar kleine broertje zien sterven en had misschien ook te horen gekregen waaraan hij was overleden. Toen lord en lady Nanther wisten wat er mis was met hun jongste zoon, zei haar moeder misschien iets tegen Henry over haar broer die aan een bloederziekte was gestorven. Misschien vertelde ze ook dat een oom van haar iets soortgelijks was overkomen.’

‘Zal ze dat niet eerder hebben gezegd? Jaren eerder? Want de Victoriaanse vrouwen werden weliswaar buiten de bezigheden van hun man, en ook buiten de meeste andere dingen gehouden, maar ze moet toch hebben geweten wat zijn specialisme was. Ze moet hebben geweten waar zijn boeken over gingen.’

‘Misschien had ze het al eerder gezegd,’ zeg ik. ‘Misschien merkte ze op dat het toevallig was dat hij zich had gespecialiseerd in een ziekte die in haar eigen familie voorkwam. Maar waarschijnlijk dacht ze dat zij de ziekte niet kon doorgeven, omdat haar eigen broer Lionel gezond was. En Henry zal haar in dat geloof hebben gesterkt. Het was niet in zijn belang dat zijn vrouw dacht dat ze misschien een “bloeder” ter wereld zou brengen. Misschien had ze dan geweigerd seks met hem te hebben.’

Jude vraagt of een vrouw dat in de negentiende eeuw kon weigeren, want de belofte dat ze haar man zou gehoorzamen werd toen erg serieus genomen, maar ik zeg tegen haar dat we het over het laatste decennium van die eeuw hebben, een tijd waarin de dingen snel veranderden. Vermoedelijk zou Henry haar niet hebben verkracht. Zelfs hij zou dat niet hebben gedaan. Trouwens, misschien had ze hem een tijdje geweigerd en verklaart dat waarom er vier jaar tussen Clara en Alexander zaten.

‘Maar ze kwam bij hem terug,’ zegt Jude. ‘Ze moet er spijt van hebben gehad dat ze na Alexanders geboorte niet voor onthouding had gekozen.’

‘Als ze spijt had, was ze niet de enige. Henry had er ook spijt van. En “spijt” is het woord niet. In zijn geval was het bittere woede.’

Judes handen zijn nu tot vuisten gebald. Ze maakt haar linkerhand open en ik zie dat ze het Tenna-ei tot een verkreukelde massa heeft geknepen. Ze kijkt ernaar alsof ze geen idee had van wat ze deed.

We liggen in bed en Jude slaapt. Haar hoofd rust op mijn schouder en ze heeft haar rechterarm om mijn borst. Aan het eind van augustus is ze leven gaan voelen, en nu haar gezwollen buik tegen mijn heup rust, voel ik dat de tweeling beweegt. Eerst was er alleen een heel licht gefladder, maar nu is het getrappel en gestomp. De tranen prikken in mijn ogen. Voelde Henry zijn kinderen ook zo dicht tegen zich aan als ze zich in de moederschoot bewogen, en zo ja, was hij dan ontroerd? Honderd jaar later zouden Ediths embryo’s zijn verwijderd. De embryo’s zonder hemofilie zouden zijn uitgekozen en George zou nooit geboren zijn.

Het kan niet zo zijn dat Henry met de bestudering van de ziekte van zijn zoon zoiets als dit probeerde te bereiken. Designerbaby’s gingen zijn fantasie verre te boven. Was hij van plan om met het kind te experimenteren? Verschillende methoden uit te proberen om een eind aan het bloeden te maken? ‘Niet doen’, zou Jude zeggen. Als dat zijn plan was, is het vrij zeker dat hij het nooit heeft uitgevoerd. Want bijna van het begin af aan hield hij van George. Laat in zijn leven leerde hij wat liefde was, en dat moet een zware slag en een groot verdriet voor hem zijn geweest. Zelfs zijn gevoelens voor Richard Hamilton waren niet zo intens geweest.

Niemand kan zeggen waarom hij van dat zieke kind hield, terwijl hij niets voor zijn erfgenaam en zijn dochters voelde. Hij had niet veel om vrouwen gegeven, en wat hij liefde zou hebben genoemd, was waarschijnlijk alleen maar een hevige seksuele aantrekkingskracht. Het moet voor hem een vreselijke ironie zijn geweest dat deze jongen, die hij na jaren van pogingen had gekregen, dit hoogtepunt van al zijn verwachtingen, door zoiets ontastbaars en ondefinieerbaars als liefde volkomen ongeschikt voor zijn doeleinden was geworden. Een eenvoudige emotie had al zijn doelstellingen en ambities vernietigd. Maar hij kon er niets tegen beginnen. De omstandigheden hadden hem beheerst. De omstandigheden hadden gewonnen. Hij hield met een hartstochtelijke, allesoverheersende liefde van George en kon dus ook niet streng tegen hem zijn, zoals tegen zijn andere kinderen, kon geen boos woord tegen hem zeggen, kon zich nauwelijks enkele uren van dit geliefde kind losmaken.

En zijn magnum opus zou nooit geschreven worden. Toen hij het lijden van zijn zoon zag, de bloedingen die niet te stelpen waren, de opgezwollen gewrichten, de nauwelijks te harden pijn, de zwakheid, kon hij zijn gedachten zelfs niet meer op hemofilie richten, behalve in verband met de jongen. En hij had dat alles zelf veroorzaakt! Met alles wat hij in al die jaren in het werk had gesteld, met al zijn lagen en listen, had hij dit leed veroorzaakt, en ongetwijfeld ook een vroegtijdige dood van de enige om wie hij ooit echt iets had gegeven. Zijn levenswerk was hem een gruwel geworden en hij probeerde het uit zijn hoofd te zetten.

Wroeging. Dat had Tony Agnew zo diep getroffen. Het staat wel bijna vast dat die wroeging een grote rol speelde in de laatste opstellen in het verdwenen notitieboek, toen Henry Nanther zijn hart uitstortte en heel andere dingen op papier zette dan het grote werk dat hem voor ogen had gestaan. Waarom pikte Clara het in? En waar had ze het vandaan? Vast niet uit een van de kisten. Misschien had ze het gevonden in een van die geheime bureauladen waar de Victorianen zo gek op waren. Of misschien lag het zelfs open op zijn bureau, door hem achtergelaten toen hij plotseling zijn fatale hartaanval kreeg.

Henry had haar zijn studeerkamer uit gejaagd toen ze hem durfde vragen of haar broer hemofilie had. Bewaarde ze dat boek om in haar latere jaren plezier te beleven aan haar vaders wroeging? Dat denk ik niet. Zo was ze niet. We weten niet wat er in de rest van het notitieboek stond. Misschien bekende hij daarin zelfs wat hij de rest van zijn familie had aangedaan en vertelde hij zelfs wat hij allemaal in het werk had gesteld om Edith te vinden, en bewaarde Clara het om zichzelf te bewijzen dat haar vader op het laatst toch spijt had van wat hij haar en haar zusters had aangedaan. Maar nee. Ze haatte hem om wat hij haar broer en misschien ook haar zusters had aangedaan. Ze bewaarde dat boek niet om er plezier aan te beleven, maar als bewijsmateriaal. Voor een toekomstige biograaf? Voor mij? Ze was van plan het Alexander, de erfgenaam, het ‘hoofd van de familie’, te vertellen. Ze was van plan het hem te vertellen en het hem misschien ook te laten zien, maar voor het zover was, stierf Alexander.

Henry zag George langzaam sterven en hij wist dat wat hij zichzelf in het verleden ook had wijsgemaakt hij zijn zoon nu niet kon helpen. Ja, hij had zijn nageslacht bij voorbaat vermoord. Zouden zijn dochters dit moeten doormaken als ze zoons kregen? Hij had, moet hij soms hebben gedacht, beter Edith en zichzelf in hun huwelijksnacht kunnen doden. Maar dat had hij niet gedaan. In naam van de wetenschap, of beter gezegd tot meerdere glorie van hemzelf, had hij een monsterlijk plan uitgevoerd. En dit was het resultaat.

Na Georges dood hield hij het niet lang meer vol. Zijn arme hart sukkelde nog een paar maanden verder en toen brak het. Net als Tony heb ik medelijden met hem en zou ik om hem kunnen huilen. Als ik niet alleen melodramatisch, maar ook sentimenteel van aard was, zou ik ook naar Kensal Green gaan en bloemen op zijn graf leggen.

Ik schuif mijn lichaam voorzichtig onder Jude en de trappelende tweeling vandaan. Mijn arm is verdoofd en mijn schouder voelt bevroren aan. Ik zal haar morgen de dingen vertellen waarvan ik sinds mijn gesprek met Tony weet dat ze de waarheid zijn. Ik kan geen boek over Henry’s leven schrijven. Hoe absurd het misschien ook is, ik zou er niet tegen kunnen dat andere mensen wisten wat mijn overgrootvader heeft gedaan. Ik kan het niet op papier zetten. De dingen waar ik vroeger van droomde, bijvoorbeeld dat een zondagsblad me een aanbod zou doen om de sensationele fragmenten als feuilleton te publiceren, zijn nu ondenkbaar voor mij geworden. Ik huiver bij het idee dat mensen het met me zouden bespreken. Henry heeft me geen geluk gebracht. Ik had nooit aan zijn biografie moeten beginnen.

Mijn bloedeigen Henry. Mijn arme bloedeigen Henry.

Verborgen nalatenschap
titlepage.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_0.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_1.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_2.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_3.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_4.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_5.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_6.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_7.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_8.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_9.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_10.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_11.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_12.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_13.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_14.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_15.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_16.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_17.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_18.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_19.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_20.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_21.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_22.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_23.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_24.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_25.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_26.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_27.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_28.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_29.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_30.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_31.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_32.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_33.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_34.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_35.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_36.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_37.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_38.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_39.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_40.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_41.xhtml