5

Vanmorgen ging ik naar het Centrum voor Familiegegevens in Islington om gegevens te kunnen toevoegen aan de nogal armzalige stamboom die ik heb gemaakt. Daar noteerde ik zorgvuldig dat van Henry’s dochters de eerste, Elizabeth, in 1906 met James Kirkford trouwde, maar dat de tweede, Mary, daarna zestien jaar wachtte voordat ze met Matthew Craddock in het huwelijk trad. Elizabeth kreeg een zoon, Kenneth, en twee dochters, terwijl Mary twee dochters kreeg, Patricia en Diana. Het kostte me vrij veel tijd om dat allemaal te achterhalen en toen wist ik nog steeds niets over Jimmy Ashworth en haar familie. Wel wist ik genoeg over haar om gemakkelijk achter de gegevens te kunnen komen. Haar dochter Mary werd geboren in februari 1884, vier maanden na het huwelijk van haar moeder met Leonard Dawson. Een kind dat binnen een huwelijk wordt geboren, wordt geacht het kind van de echtgenoot van de moeder te zijn ( Quem nuptiae demonstrant pater est ), en dat was ongetwijfeld de reden waarom Henry wilde dat Jimmy en Len zo snel mogelijk trouwden. Maar Mary was zíjn dochter, daar ben ik zeker van.

Ik wilde gisteravond met Jude over dit alles praten. Ik vond een foto van Henry die gemaakt was toen hij ongeveer zo oud was als Janet nu, en de gelijkenis was nog opvallender dan ik had gedacht. De vorm van haar voorhoofd, de neus met die nogal hoge rug, de rechte wenkbrauwen, de lange bovenlip – het was er allemaal. Bij Henry, bij mijn vader, bij Laura, bij Janet. Kon je het bij mij zien? Ik keek aandachtig naar mijn gezicht in de spiegel. Maar nee, ik lijk meer op mijn moeder. Het is een vreemd gevoel als je een onverwachte zijtak van je familie ontdekt, opwindend en ook een beetje gênant. Ik zei tegen mezelf dat ik net zo erg was als Laura, dat ik een voorouder probeerde wit te wassen die ik nooit had gekend en die ik waarschijnlijk helemaal niet sympathiek zou hebben gevonden. Toch was het niet dat wat me verontrustte, maar het gevoel dat ik mijn genetische erfenis met volslagen vreemden deelde. Het was bijna een misselijke grap. Ik had het niet prettig gevonden toen de portier van het Hogerhuis beleefd had gesuggereerd dat gasten van mij boven elke verdenking verheven waren en daarmee ook had gesuggereerd dat Laura en Janet familie van me waren. Maar dat wáren ze ook, dat waren ze al die tijd.

Een halfuur lang had ik Henry iets sympathieker gevonden omdat hij zo edelmoedig was geweest en zo goed voor de vrouw had gezorgd die hij verliet. Daarna waren mijn gevoelens weer omgeslagen. Hoe was het voor Jimmy Ashworth geweest? De man wiens kind ze droeg, verplichtte haar om te trouwen met de man die hij haar aanbood, iemand om wie ze niets gaf en die niet de vader van haar kind was. En Len Dawson? Zou iets vernederender kunnen zijn? Sally en ik hadden vaak ruzie gehad, vooral tegen het eind van ons huwelijk, maar ik kan me de tederheid herinneren die ik voor haar voelde toen ze zwanger was van Paul, en hoe trots ik was als ik zag hoe haar lichaam veranderde en als ik arm in arm met haar over straat liep. Mijn kind. Dat was voor Len Dawson niet weggelegd geweest. Zouden ze er ooit over hebben gepraat? Over de baby die op komst was en wie de vader was? Ik kan me eerder voorstellen dat Dawson tegen haar zei, misschien wel op de dag voor zijn bruiloft: ‘We zullen daar nooit meer een woord over zeggen.’ Of zelfs: ‘Sir Henry heeft de zaken mooi voor ons geregeld; we zijn daar dankbaar voor en hoeven er nooit meer over te praten.’

Ik zou graag meer over Jimmy Ashworth willen weten, niet alleen wie haar ouders waren, op welke dag ze getrouwd was en dat ze achtentwintig was toen ze met Len Dawson trouwde. Toen ze trouwde, leefden haar beide ouders nog. Die woonden in Somers Town, helemaal niet zo ver weg. Over hun omstandigheden weet ik niets. Maakte Jimmy, toen ze van school was afgegaan (ongetwijfeld op erg jonge leeftijd) lange, slechtbetaalde uren in een of ander atelier? Liep ze gevaar haar gezichtsvermogen te verliezen of zichzelf te vergiftigen met loodwit? En ging ze daarom de straat op, zoals zoveel arme negentiende-eeuwse meisjes? Als ze dat deed. Ik weet niet wie haar eerste ‘beschermer’ was, zelfs niet of het degene was die haar aan Henry heeft voorgesteld. Ik zou graag willen weten of ze van hem hield. Hij hield vast niet van haar. En dan is er de baby, verwekt na negen jaar. Of misschien waren er nog meer baby’s verwekt en had Jimmy ze laten wegmaken. Wilde dat zeggen dat ze deze baby wilde? Dat ze zelfs dacht dat Henry met haar zou trouwen als ze zijn kind droeg? Ik zal het nooit weten. Henry liet niets na waarop ik kan afgaan, behalve vijfpuntige sterren die aangaven dat hij die dag een bezoek aan zijn maîtresse had gebracht.

Ik kan niets van dit alles aan Jude vertellen. Ik ga niet te ver wanneer ik zeg dat een baby van wie dan ook voor haar goed genoeg zou zijn. De eicellen van iemand anders en het sperma van iemand anders, als je het zo wilt stellen, andermans bloed, dna – het zou niet uitmaken. Na de tweede miskraam vroeg ze me of ik een draagmoeder voor haar wilde zoeken. Ik vond het erg om nee te zeggen; ik vind het altijd erg om nee tegen haar te zeggen, maar ik moest wel. Ik mag dan onverschillig tegenover de mogelijkheid van een kind staan, ik vind het absoluut een verschrikkelijk idee om een kind bij iemand anders te hebben. Len Dawson deed daar wel aan mee, en ik denk dat hij het net zo erg vond als ik. En dus vertel ik haar niet over dit alles, maar besluit ik in plaats daarvan nog eens het verhaal van de ramp op Tay Bridge te vertellen. Maar eerst heb ik een paar dingen over Laura en Janet en onze theetafel gezegd. In plaats van op te merken dat ze op mijn vader lijken zei ik dat Jude een beetje op de Beroemde Schoonheid Jimmy Ashworth lijkt.

‘En ook op Olivia Batho,’ zegt ze.

‘En op Olivia Batho.’

‘Waarom is Henry toch niet met haar getrouwd?’ wil ze weten, en dan stelt ze dezelfde vraag over Caroline, en leek Caroline op die andere twee? Ik weet de antwoorden op die vragen niet, en als ik geen nieuwe brieven meer vind, zal ik ze ook nooit weten. Daarom laat ik Jimmy en haar nakomelingen rusten en ga ik een paar jaar terug naar 1870-1880. Ik laat Jude fotokopieën zien van artikelen uit de Times van 30 december 1879. Het zijn erg kleine lettertjes en de tekst is door het kopiëren nog moeilijker te lezen. Ze zegt dat ze het bijna niet kan zien; ze moet er een vergrootglas bij hebben; als ik haar nu eens gewoon het verhaal van Henry en de noodlottige trein vertel? Dat zou ze veel liever willen, en ze pakt mijn hand vast en drukt er een kus op. Onze kus. Iets van ons samen, denk ik, terwijl ik haar smalle, erg gladde vingers kus.

‘Henry’s vader was niet in staat om huwelijksplannen van hem af te keuren,’ vertel ik haar. ‘Hij was in 1873 gestorven. Zijn moeder woonde nog in Godby Hall. Ze had twee verpleegsters, die door Henry betaald werden. Hij was plichtsgetrouw en correct, al toonde hij weinig genegenheid. Ze was tachtig en seniel. Ik denk dat wij in onze tijd van Alzheimer zouden spreken. In een brief aan Couch van tien jaar later schrijft hij dat ze niet meer wist wie hij was, dat ze bijna haar hele geheugen kwijt was. Couch was min of meer gespecialiseerd in geriatrie en Henry schrijft hem hoe zijn moeder eraan toe was.’

‘Dat was tien jaar later?’

‘Ja. Voordat ze seniel werd, had Henry de gewoonte gehad om met Kerstmis naar Godby te gaan. Toen ze hem niet meer herkende, zal hij wel hebben gedacht dat het geen zin meer had. Hoe dan ook, in dat jaar, 1879, werd hij door Richard Hamilton in het huis van Hamiltons ouders in Newport-on-Tay in Fife uitgenodigd. Dat was toen een klein dorpje. Het schijnt nu een vrij grote stad te zijn.’

Met Kerstmis zouden Richard en Henry een feest in Luloch Castle bijwonen. Ik denk dat Henry vooral daarom zo enthousiast was. Zo’n feest zou hem veel meer aanspreken dan een paar rustige kerstdagen bij een bejaard echtpaar in een Schots dorp. Hij was een snob, zij het misschien alleen maar bij vlagen. Om van het graafschap Fife in Dundee te komen moet je de Firth of Tay oversteken, en vroeger kon dat alleen met een veerboot. Aan de bouw van de eerste spoorwegbrug over de Firth werd in 1871 begonnen, en zeven jaar later was hij klaar. De brug ging op 1 juni 1878 open en stortte na negentien maanden in de wateren van de Firth, met medeneming van een trein en zijn passagiers.

Jude wil weten waarom. Het duurde zeven jaar om die brug te bouwen, en tijdens de eerste zware storm zakte hij in elkaar?

‘In februari 1878 was hij helemaal klaar. Er kwam een generaal om hem te inspecteren; ik weet niet wie die generaal was of waarom hij was uitgekozen. Ze koppelden zes locomotieven aan elkaar vast, elk met een gewicht van drieënzeventig ton, en lieten ze met een snelheid van zeventig kilometer per uur over de brug rijden. Ik citeer nu uit het verslag van het onderzoek dat na de ramp werd ingesteld. “Het gedrag van de brug, die op deze wijze op de proef werd gesteld, blijkt bevredigend te zijn. Er deed zich slechts een bescheiden buiging van de stalen balken voor, alsmede een lichte mate van trilling. Er was geen enkele indicatie van losheid in de constructie.” Op 5 maart zei de generaal dat hij geen reden zag waarom de brug niet voor passagiersverkeer in gebruik zou worden genomen, al voegde hij er wel aan toe “dat het niet wenselijk zou zijn om treinen met hoge snelheid over de brug te laten rijden”. Veertig kilometer per uur, beval hij aan. Het was indertijd de langste brug van de wereld, drie kilometer lang, met vijfentachtig overspanningen van ijzer en beton. Het middelste gedeelte bevond zich veertig meter boven de hoogwaterlijn.’

‘Wat gebeurde er?’

Ik vertel haar dat we naar Henry moeten terugkeren. Sinds 23 december logeerde hij bij de Hamiltons in Newport. Hij en Richard hadden besloten de trein te nemen die uit Edinburgh kwam, niet een sneltrein, maar een boemeltje, dat na de brug te zijn overgestoken om kwart over zeven in de avond Dundee zou bereiken. Het was zondag 28 december, en in de loop van de dag was er een hevige hagelstorm opgestoken. Toch vonden de twee mannen het niet nodig hun reis uit te stellen. Ze regelden het zo dat lord Hamiltons rijtuig hen van het station Tay Bridge zou afhalen.

Ongeveer een uur voordat ze uit het huis van Hamiltons ouders zouden vertrekken, ontving Henry een telegram. Dat was afkomstig van de huishoudster van Godby Hall en er stond in dat zijn moeder snel achteruitging en dat hij zo gauw mogelijk moest komen, als hij haar nog in leven wilde zien. We weten niet wat Henry daarvan dacht. Hij verheugde zich op zijn bezoek aan Luloch Castle en blijkbaar was hij erg graag in het gezelschap van Richard Hamilton. Zijn moeder zou hem niet herkennen, en trouwens, hoogstwaarschijnlijk zou ze al dood zijn voordat hij in Yorkshire aankwam.

‘Ging hij?’

‘Naar Godby? Hij probeerde het. Hij gaf het idee van Luloch Castle op.’

‘Ik wed dat hij het alleen maar opgaf omdat de anderen het telegram hadden gezien,’ zegt Jude. ‘Als hij alleen was geweest en niemand de telegrambezorger had gezien, zou hij het hebben verscheurd en hebben gedaan alsof er nooit een telegram was gekomen. Ik ken hem.’

‘Als hij dat had gedaan, zou hij het hele scenario in de war hebben gestuurd. Als hij in die trein was gestapt, zou hij dood zijn geweest.’

‘En dan zou jij hier niet zijn,’ zegt ze, en ze pakte mijn hand vast. ‘Ik ben blij dat hij dat telegram kreeg.’

Ik zeg dat ik ook blij ben en dat hij misschien toch niet zo gevoelloos was als zij denkt. Hij had vast wel van zijn moeder gehouden en hij kende zijn plicht. De twee mannen gingen samen naar het station, Henry om een trein naar het zuiden te nemen en Richard om naar het noorden te gaan. Uiteindelijk kwam Henry’s trein natuurlijk niet. Hij wachtte, de trein kwam niet, hij informeerde vast wel wat er aan de hand was en kreeg te horen dat de telegrafische verbinding tussen de Fife-kant en Dundee door stormschade verbroken was. Wat hij in de uren en dagen daarna heeft gedaan is niet bekend. Hij kan naar het huis van de Hamiltons terug zijn gegaan. Misschien bleef hij op het station wachten, in de hoop dat er nog een trein zou komen. In elk geval zal hij hebben geprobeerd uit te zoeken wat er gebeurd was met de trein die de Tay Bridge overstak. Misschien is hij de hele nacht opgebleven en dacht hij terug aan zijn grote vriendschap met Richard Hamilton, misschien zelfs aan zijn liefde voor Hamilton. Hij zal erg gespannen zijn geweest; hij zal geen rust hebben gevonden, maar misschien kwam hij uiteindelijk ergens terecht waar hij de uren tot de ochtend kon doorbrengen. In die nacht stierf zijn moeder.

‘Hoe weet je dit allemaal?’ vraagt Jude. ‘Ik kan niet geloven dat Henry het in zijn dagboek schreef.’

‘Het staat in een erg lange brief die Caroline Hamilton Seaton aan haar nicht in Leuchars schreef.’

Intussen was Richard Hamilton met negentig andere mensen in de trein gestapt. De storm was zo mogelijk nog erger geworden. Er is geen reden om te denken dat de machinist van de trein de voorgeschreven veertig kilometer per uur te boven ging. Omdat niemand de ramp heeft overleefd, zijn er geen ooggetuigenverslagen van reizigers. Niemand kon vertellen hoe het was om in die trein te zitten, hoe hevig de storm was en of de passagiers bang waren. Jude, de uitgeefster, zegt dat ze zich net herinnert dat de romanschrijver A.J. Cronin in zijn roman Hatter’s Castle , gepubliceerd in 1931, de ramp beschrijft zoals een passagier hem kan hebben meegemaakt.

‘Maar hij kan het niet echt hebben geweten,’ zegt ze.

Dat kan niemand. Een zekere Lawson, die op Windsor Place in Dundee woonde (dit heb ik uit de Times van 29 december 1879), ging kort na zeven uur op de avond van de ramp met een vriend naar buiten. De twee mannen spraken over de hevige storm die vanuit het zuidwesten over het land raasde en vroegen zich af of de trein uit Edinburgh zich op zo’n avond op de brug zou wagen. Ze volgden met hun ogen de rij lichtjes langs de onderkant en de bovenkant en bleven als aan de grond genageld staan toen er plotseling een daverende klap te horen was. Een lichtflits als een regen van vuur schoot het water in, een vallende massa van vlammen, en tegelijk daarmee gingen de lichtjes van de brug naar beneden.

Een ooggetuige – ik weet zijn naam niet, maar hij had veel gevoel voor dramatiek – zei: ‘Ik zat gisteravond bij de haard naar de bulderende storm te luisteren, toen een windvlaag, heviger dan de vorige, de schoorstenen van een huis aan de overkant te pakken kreeg en ze op de grond liet kletteren met een klap zo hard dat we allemaal overeind sprongen. Ik liep naar het raam, keek naar de straat, en op dat moment lichtte er een schittering van maanlicht op in de uitgestrekte hemel van de Tay beneden ons. De lange witte kronkelige lijnen van de brug kwamen in zicht. Instinctief keek ik op mijn horloge. Het was precies zeven uur. “De trein uit Edinburgh kan er elk moment zijn,” riep ik naar mijn vrouw. “Laten we gaan kijken of hij op zo’n avond probeert over te steken.”

Nadat ik dat had gezegd, draaiden we het gas in de huiskamer lager, en terwijl we meermalen tegen elkaar zeiden dat we blij waren dat voorzover we wisten geen vriend van ons die avond de brug hoefde over te steken, wachtten we tot de trein eraan kwam. Het licht was inmiddels erg grillig geworden. Wolkenmassa’s trokken door het zwerk en onttrokken het licht van de volle maan soms volledig aan het oog. “Daar komt hij,” riep een van mijn kinderen, en op dat moment was te zien hoe de langzaam bewegende lichten van de trein uit Edinburgh de bocht bij Wormig omgingen. Toen kwam hij langs het seinhuisje aan de zuidkant en begon aan het lange rechte stuk van dat deel van de brug. Eenmaal op de brug, leek hij erg veel snelheid te hebben, en toen de locomotief in de tunnelachtige gang tussen de grote stalen balken kwam, beschreef mijn kleine meisje het effect van de lichten die tussen de balken door flikkerden. Ze riep uit: “Kijk, papa. Is dat niet net de bliksem?”

Het kost enige tijd om dit alles op te schrijven, maar toen we ernaar keken, gebeurde het allemaal bijna op het moment dat de trein op de brug kwam. Een explosie van vurige vonken vloog als een komeet omhoog, alsof hij met kracht door de locomotief in de duisternis was uitgestoten. Het vuur trok een langgerekt spoor door de hemel, tot het doofde in het stormige water beneden. Daarna heerste er een absolute duisternis op de brug.’

‘Als gevolg hiervan,’ schrijft de Times , ‘werd vanaf de Esplanade naar de seinwachter geschreeuwd.’ Hij zei dat hij om negen minuten over zeven een sein had ontvangen, toen de trein nog op de zuidkant was, en daarna om veertien minuten over zeven, toen de trein op de brug kwam. Vanuit zijn seinhuisje had hij naar de trein uitgekeken, maar hij had niets gezien. Hij probeerde naar de seinwachter aan de zuidkant van de brug te telegraferen, maar tussen 7:14 en 7:17 uur ‘waren de communicatiemiddelen verbroken’. Het nieuws verspreidde zich snel, zoals dat dan gaat, en bij het station Tay Bridge vormde zich een menigte. Er waren kaartjes voor de trein naar het zuiden verkocht, maar die bleef op het station staan.

‘Dat was Henry’s trein?’ vraagt Jude.

‘Dat was de trein die hij zou hebben genomen.’

Niemand wist wat er nu moest gebeuren. De storm was zo hevig dat in het begin niemand een voet op de brug durfde te zetten. Toen probeerden twee mannen het. Het waren een hoofdopzichter van het spoor en de stationschef van Tay Bridge. Ze klampten zich aan de rails vast en haalden daarbij hun handen open. Het moet verschrikkelijk zijn geweest. Probeer het je voor te stellen, de wind en de hagel die tegen hun gezicht sloeg terwijl ze zich aan de glibberige ijzeren balken vastklampten. Ze kwamen ver genoeg om te zien dat het middelste gedeelte van de brug was verdwenen en dat de bovenbalken weg waren. Maar eerst zagen ze hoe het water uit de buis spoot die langs de brug liep en Newport van drinkwater voorzag. Ze wisten dat die buis was gebroken toen de brug instortte.

De maan was helder, maar ging vaak schuil achter wolken die ervoor langs trokken, zodat de mannen niet konden zien hoe erg de verwoesting was. Ze kropen naar Dundee terug en ‘bevestigden de ergste angsten van de menigte’. Veel mensen geloofden nog steeds dat de brug wel naar beneden was gestort, maar de trein niet, en dat de trein nog helemaal intact in Fife stond te wachten. Ze klampten zich aan die hoop vast tot er bij Broughty Ferry aan de andere kant van Dundee postzakken uit het water werden gehaald. De storm woedde nog in alle hevigheid. Om tien uur kwam de stoomveerboot The Dundee binnen, maar die bracht geen nieuws uit Newsport. De burgemeester van Dundee ging met spoorwegfunctionarissen bij Craig Pier aan boord van de stoomboot en die kwam nu vrij goed vooruit, want de storm begon af te nemen. Toen de boot de verwoeste brug naderde, zagen ze dat het hele eind van de stalen balken, duizend meter lang, was weggevaagd.

In hun afgrijzen dachten de mannen, mede door het telkens wisselende maanlicht, dat ze mensen zagen die zich aan de golfbrekers vastklampten, een illusie die werd veroorzaakt door de vreemde vormen die het metaal aannam doordat delen ervan waren weggescheurd. Dertien kolossale overspanningen waren door de storm weggeslagen, en toch was er in de stad niets van die enorme instorting te horen geweest. De bulderende storm had alle andere geluiden overstemd. Ze zagen al gauw dat het gevaarlijk was om nog dichter bij de verwoeste brug te komen. De havenmeester nam het roer en ze trokken zich in de duisternis terug. Intussen tuurden ze in het water, maar ze zagen niets van de balken en ook niets van de trein.

Eerst dachten ze dat er driehonderd passagiers aan bood waren. Schattingen van het aantal mensen dat bij een ramp is omgekomen, zijn in het begin altijd hoger dan het uiteindelijke aantal. Het totale aantal dodelijke slachtoffers werd uiteindelijk vastgesteld op negentig. De volgende morgen begonnen duikers te zoeken. Het enige lichaam dat werd geborgen, dat van een oudere vrouw, spoelde ongeveer gelijktijdig aan wal.

‘En zat Henry daarmiddenin?’ vraagt Jude. ‘Ging hij met een van de boten het water op? Zag hij hoe mensen, of wat ze dachten dat mensen waren, zich aan de verwoeste brug vastklampten?’

‘Ik weet het niet. Caroline Hamilton wist het niet.’

‘Dus ze hebben Richard Hamilton nooit gevonden?’

‘Zijn lichaam niet, nee. Zijn bagage, een kleine koffer met zijn initialen erop, spoelde bij Broughty Ferry aan, samen met onder andere een doos vorken en tafelmessen, een pak thee van twee pond en een stel onthoudingskaarten van het Katholiek Genootschap ter Voorkoming van Dronkenschap. Volgens de Times waren twee heren – hun namen worden niet genoemd – van plan geweest in de trein te stappen maar waren ze van gedachten veranderd. Henry moet een van hen zijn geweest.

Caroline heeft het tamelijk vaak over Henry. Ik weet niet wat ze van zijn gevoelens wist, maar waarschijnlijk schreef hij haar een condoléancebrief toen hij hoorde dat Richard dood was. Of misschien schreef hij een brief aan Richards ouders. Pas de volgende dag werd iets over het lot van de trein bekend. Henry wist misschien nog niet goed wat er was gebeurd, totdat hij in Huddersfield een krant zag.’

‘Het eerste wat hem te binnen zal zijn geschoten, was dat hij door het oog van de naald was gekropen,’ zei Jude. ‘Het had heel weinig gescheeld.’

Nou, misschien. Maar hij was erg aan Richard Hamilton gehecht, en nu had hij de zuster en de broer verloren. Jude wil weten waarom ik denk dat zijn verdriet groter was dan zijn opluchting om zijn eigen behoud, en ik zeg tegen haar dat zijn karakter veranderde. Het verlies van Richard Hamilton veranderde hem, en niet ten goede.

Misschien had Hamilton een matigende invloed op hem gehad. Hij moet van Jimmy Ashworth hebben geweten. Zelf was hij blijkbaar een kuise, celibatair levende man, een Schotse presbyteriaan, en misschien had hij er bij Henry op aangedrongen Jimmy op te geven en een echtgenote te zoeken. De Victorianen schenen het volkomen acceptabel te vinden om hun vrienden de les te lezen over hun gedrag, dus misschien deed Hamilton dat bij Henry en had hij daar tot op zekere hoogte succes mee. Hij kan best hebben gezegd: ‘Je bent nu in de veertig, en het wordt tijd dat je een gezin sticht en een respectabel leven gaat leiden.’ Henry had eind 1879 de familie Batho al ontmoet, en misschien zei Hamilton tegen hem dat Olivia een geschikte bruid zou zijn.

Ik heb een foto van Richard Hamilton. Hij draagt een toga en een baret, en hij zit in een leunstoel, met zijn ene elleboog op een bamboetafel waarop een palm in een pot staat. Hij zou best een broer van Olivia Batho of van Jimmy Ashworth kunnen zijn. Hij is een erg knappe man en heeft hun witte, bijna lichtgevende huid, donkere ogen en haar, en regelmatige trekken. Zijn mond is goed gevormd en nogal vol voor een man. Net als die twee vrouwen was hij Henry’s type. Tot dat uiterlijk voelde Henry zich het meest aangetrokken, of het nu om liefde of om vriendschap ging. Toch wordt Hamilton na de ramp nooit meer in het dagboek genoemd. De notities worden korter en zakelijker. Hamiltons naam duikt ook nooit meer in een van Henry’s latere brieven op. Richard Hamilton, verdronken in het water van de Tay, verdween uit zijn leven. Het leek wel of hij nooit had bestaan. Deze foto, in zijn perkamenten omslag, gevonden in een van de kisten, is het enige souvenir van hem, afgezien van zijn brieven.

Henry schrijft in het dagboek of het notitieboek nooit over zijn dromen. Maar het komt veel voor dat iemand van wie je hebt gehouden en die je hebt verloren in je dromen verschijnt en daarin belooft terug te komen of ontkent dat hij of zij ooit weg is geweest. Dus toen ik al deze papieren weer in de desbetreffende mappen en dozen teruglegde, vroeg ik me af of Henry ooit van Hamilton droomde, van Hamilton zoals hij was of misschien van Hamilton in de gedaante van een vrouw, of zelfs van hen beiden terwijl ze een huis deelden, twee oudere vrijgezelle artsen. Maar het is waarschijnlijker dat hij zich de storm voorstelde die buiten zijn raam woedde, de brug die in stukken brak en in het water viel, en de trein die bezweek en brandend naar zijn lot in het water van de Firth neerstortte.

Verborgen nalatenschap
titlepage.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_0.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_1.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_2.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_3.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_4.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_5.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_6.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_7.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_8.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_9.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_10.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_11.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_12.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_13.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_14.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_15.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_16.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_17.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_18.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_19.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_20.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_21.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_22.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_23.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_24.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_25.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_26.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_27.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_28.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_29.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_30.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_31.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_32.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_33.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_34.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_35.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_36.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_37.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_38.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_39.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_40.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_41.xhtml