28
Ik ben met Henry in een impasse gekomen. Het is al een maand geleden dat ik voor het laatst echt research deed. Het laatste wat ik deed om de mysterieuze herkomst van de hemofilie in de familie te achterhalen, was dat ik Veronica belde en haar vroeg of ze de namen van voorouders van Edith Nanther wist.
Ze klonk niet erg blij toen ze hoorde wie haar belde. ‘Ik heb je al alles verteld wat ik weet, en veel meer dan ik wilde vertellen.’
‘Je hebt me niet verteld hoe je betovergrootmoeder en betoverovergrootmoeder heetten.’
‘Al die overs,’ zei ze geërgerd. ‘Dit is belachelijk. Dat is zo ver terug. Wie kan het nog iets schelen? Wat kan het er nou toe doen?’
‘Het doet er voor mij toe, Veronica. Het zou belangrijk kunnen zijn.’
‘Ja, dat zal wel. In jouw ogen. Nou, goed dan. Maar dit is echt alles wat ik weet. Lady Nanther,’ – de overgrootmoeder die we met elkaar gemeen hebben, is plotseling geen familielid meer maar een edelvrouw – ‘de moeder van lady Nanthers moeder heette Dornford en háár moeder heette Mayback.’
Tenminste, zo verstond ik het. Ik vroeg haar de naam te spellen. Dat wilde ze niet, maar toen ik haar vertelde dat David die namen wilde hebben, dat ze onmisbaar waren voor zijn stamboom, werd ze toeschietelijker.
‘Goed dan. M-a-i-b-a-c-h.’ Voordat ik er een woord tussen kon krijgen, zei ze: ‘Maar ze was geen Duitse, dat kan ik je verzekeren. Het is een erg zeldzame oude Engelse naam, net als haar voornaam. Die was Barbla.’
‘Barbara?’ zei ik. Ik dacht dat ze een spraakgebrek had ontwikkeld.
‘Nee, Barbla. B-a-r-b-l-a.’
Veronica is duidelijk xenofoob. Ze bleef maar volhouden dat Maibach geen Duitse naam was. Ik sprak haar niet tegen; dat had geen zin. ‘Ik heb geen buitenlandse voorouders,’ zei ze. Alleen al het idee dat ik dat had kunnen denken schokt haar. Ik moest geen verkeerde indruk bij David wekken. Ze zou hem bellen om hem te vertellen dat de hele familie zuiver Engels is, zo ver als je maar in de tijd terug kunt gaan.
Maar David, besef ik later, heeft andere dingen aan zijn hoofd. Georgie is weer zwanger. De Heilige Graal is nog maar zeven maanden oud en Georgie heeft hem nog aan de borst, maar evengoed is ze weer zwanger. Ze doet alsof ze het erg vindt, maar in werkelijkheid is ze reuze trots op haar vruchtbaarheid, een zuiver fysiologische aangelegenheid waarop ze geen invloed heeft en waaraan ze geen enkele bewuste bijdrage heeft geleverd. Het is te vergelijken met Veronica’s trots omdat ze genetisch zuiver is, en mijn trots om dezelfde reden, totdat ik achter de waarheid kwam.
‘Ik kan me niet voorstellen hoe het gebeurd is!’
Ze heeft dat wel tien keer met grote ogen van ongeloof gezegd. Als ze zich wat lager op de maatschappelijke ladder bevond en tot vulgariteit geneigd was, zou ze zeggen dat David zijn broek maar over het eind van het bed hoefde te hangen of ze was al zwanger. Jude zegt daar niets op. Ze heeft het me niet eens verteld toen we alleen waren. Ze zal wel het gevoel hebben dat niets van dit alles iets met haar te maken heeft, dat ze een bijzonder geval is. Voor haar geen eenvoudige, probleemloze vruchtbaarheid. Als de tijd er rijp voor is, krijgt ze een designerbaby. Dat is bijna een heel apart soort ding, want het begint heel anders dan met de ongedwongen vruchtbare paring van David en Georgie, en het resultaat zal ook anders zijn.
Ze krijgt een pre-implantatiediagnostiek. Er zijn momenteel maar vier klinieken in het land die het doen, en de hare is daar toevallig een van. De laatste keer dat ze daarheen ging, vertelde ze me bij thuiskomst een hartverwarmend verhaal over een vrouw die ze had ontmoet en die als gevolg van deze methode een drieling had gekregen. David en Georgie gaan hun flat verkopen en een huis kopen, omdat de flat niet groot genoeg is voor twee kinderen. Paradoxaal genoeg zou die flat wel groot genoeg zijn voor drie of vier kinderen (tenminste, dat denkt Jude, geloof ik), dus we zouden kunnen ruilen als ze ons huis kopen. Het kan Jude niet schelen. Ze denkt aan niets anders dan baby’s en praat ook nergens anders over. Ze is vervuld van hoop en verwachting; ze wacht gewoon af; ze beidt haar tijd tot ze zeggen: nu is het zover, morgen of volgende week of over twee weken is het zover dat we uw eicellen en zíjn sperma nemen.
Maar door dat alles voel ik een zekere verwantschap met Henry. Die arme Henry. En soms ook die verbijsterde Henry. Dat uitgerekend hij met een hemofiliedraagster zou trouwen! De vrouw die zijn vrouw en de moeder van zijn kinderen was, droeg dat onzuivere gebrekkige iets met zich mee en had een zoon met hemofilie ter wereld gebracht – en dochters die draagster waren. Hij die koning Alfonso had gewaarschuwd om niet met prinses Ena te trouwen, had zelf datgene gedaan waartegen hij de koning waarschuwde. Heeft hij het zijn dochters verteld? Heeft hij hen gewaarschuwd voor de gevolgen die een huwelijk voor hen zou kunnen hebben? Heeft hij in het geval van de oudste de jonge James Kirkford gewaarschuwd, zoals hij Alfonso had gewaarschuwd? We weten het niet. Maar iemand heeft hen gewaarschuwd, of anders ontdekten ze het op een andere manier.
Is het feit dat ze van de erfelijke ziekte in de familie wisten de reden waarom Helena en Clara besloten niet te trouwen? Ik heb geen research gedaan, maar ik kijk telkens weer naar mijn exemplaar van Davids verbeterde stamboom, en ik denk na en vraag me dingen af. De lijn Quendon-Henderson gaat niet verder terug dan Barbla Maibach en de man met wie ze trouwde, Thomas Dornford. David, die zich tijdelijk niet voor genealogie interesseert, kon hun voorouders niet achterhalen of hij heeft het nog niet geprobeerd. Barbla trouwde met Thomas en ze kregen een dochter die Luise heette. Ze hadden ook drie zoons. Bij een van hen heeft David de afkorting ‘j.g.’ (jong gestorven) gezet, en naast de twee anderen alleen vraagtekens. Hij heeft van geen van hen een voornaam. Luise trouwde met William Quendon en kreeg twee dochters en een zoon, Louisa, William en Maria. Louisa was de moeder van mijn overgrootmoeder Edith en de schoonmoeder van Henry. Het is niet duidelijk wat er met Maria is gebeurd. William stierf op zevenjarige leeftijd. Aan hemofilie, vermoedde ik toen ik probeerde te bewijzen dat Henry een moordenaar was, maar dat is alleen maar een vermoeden. Louisa trouwde met Samuel Henderson en werd de moeder van Lionel, Eleanor en Edith.
Ontmoette William Quendon zijn Duitse (of van een Duitse naam voorziene) bruid Luise in ons land of in Europa? Wanneer ging hij naar Duitsland of Oostenrijk, en waarom? Mensen gingen in 1830 niet tien keer per jaar naar het buitenland, zoals ze tegenwoordig doen, tenzij ze rijk of hooggeplaatst of beide waren – in die laatste gevallen maakten ze misschien een Grote Rondreis. Misschien was hij een van beide en misschien maakte hij die reis. Als ik met mijn research verderga, zal ik me daarin moeten verdiepen. Ik rol de stamboom op; ik heb er nu niets meer aan.
Ik mis het Hogerhuis. Tijdens de recessen valt
het wel mee. Rond kerst en nieuwjaar en in de slappe tijden sta ik
er nauwelijks bij stil dat ik uit het Hogerhuis verbannen ben, maar
nu, aan het eind van februari, terwijl het Huis weer actief is en
de politieke pagina’s van de kranten vol woordenwisselingen tussen
lords, bon mots van
graaf Russell en spitsvondige opmerkingen van lord McKay of
Ardbrecknish staan, heb ik veel last van nostalgie. Het is of de
poorten van het paradijs voor mijn neus zijn dichtgegooid. Niet dat
het me een paradijs leek toen ik daar was en ’s avonds laat opbleef
om een plicht te vervullen die ik mezelf had opgelegd, en een
partij steunde waar ik geen lid van was. Ik heb geen abonnement
meer op de Handelingen, maar ik kan het niet laten de kranten te
lezen.
Ik mis het om door de ingang voor leden naar binnen te gaan, mijn jas aan het Nanther-haakje te hangen, de grote trap te bestijgen, even naar de huisdrukkerij te gaan om de agenda en de amendementen op een wetsvoorstel te halen. Maar ik mis het vooral om de vergaderzaal binnen te gaan, een korte buiging voor de onzichtbare Cloth of the Estate te maken en mijn plaats in de crossbenches in te nemen. Nou, misschien is dat toch nog niet het ergste. Wat ik heel erg mis, is mijn onkostenvergoeding. Ik ben nu sinds begin november niet meer in het Hogerhuis geweest en ben daardoor een slordige vijfduizend pond misgelopen.
De pre-implantatiediagnostiek gaat ons vijfentwintighonderd pond per poging kosten. En hoogstwaarschijnlijk worden het minstens twee pogingen.
Zowel Lachlan als Stanley Farrow heeft me voor een diner in het Huis uitgenodigd. Ik kon daar tot mijn spijt niet op ingaan. Ik heb het een keer gedaan en ik heb geen zin om het nog een keer te doen, om nog een keer de vernedering te ondergaan om daar rond te hangen en te wachten tot ze me komen ophalen in een deel van het gebouw dat voor het publiek is opengesteld. Ik kan er niet tegen om het restaurant binnen te lopen en hier en daar te blijven staan om met oude kennissen te praten, om er nog maar over te zwijgen dat ik moet blijven zitten en moet doen alsof ik het menu bestudeer wanneer de stemmingsbellen luiden en ze allemaal hun stem gaan uitbrengen. Zou ik weer terug willen? Dat niet helemaal. Soms helemaal niet. Maar misschien wil ik wel dat ik daar nooit was geweest, want ik hang niet de theorie aan dat het beter is om te hebben bemind en verloren dan om helemaal niet bemind te hebben.
Het Hogerhuis was voor mij niet alleen een wetgevend lichaam, maar ook een club. Ik heb nog steeds het recht om eens per maand een tafel in het bezoekersrestaurant te boeken, maar ik ben te trots om daar gebruik van te maken en David uit te nodigen daar iets te komen drinken en eten wanneer hij belt en zegt dat hij me wil spreken. Jude wil de Croft-Jones’ hier momenteel niet te eten hebben en dat kan ik haar niet kwalijk nemen. Ze zegt dat ze er best tegen kan om de Heilige Graal te zien of over het volgende kind te praten, maar dat ze zich geneert voor Georgies gedrag, Georgie die zo trots is op haar zwangerschappen die vanzelf gaan, ‘zonder het te proberen’, en op de potentie van die slungelige, uilachtige David. En dus moeten we elkaar buitenshuis ontmoeten, in een café of zoiets, en hij kiest voor de Prince Alfred in Formosa Street.
Hij is er eerder dan ik en drinkt rode wijn, want hij is geen bierdrinker. Hij komt meteen met het verzoek om ons huis aan hen te verkopen. Blijkbaar heeft Jude, hoe ze zich ook voor Georgies opschepperij geneerde, haar toch over de pre-implantatiediagnostiek verteld. Daar ben ik niet erg blij mee, want ik wil niet dat de Croft-Jones’ denken dat we op zwart zaad zitten. Ik zeg tegen David dat ik er niet over peins het huis te verkopen. Als Jude een paar kinderen krijgt – ik zeg het luchtig, acteur als ik ben – zal ik een groot huis nodig hebben. Daar heeft hij niet van terug. Zijn vrouw, of mijn vrouw, moet hem het idee hebben gegeven dat ik die kans met beide handen zou aangrijpen. Ik maak gebruik van zijn zwijgen om me te verontschuldigen voor de hemofilie waarmee ik hem heb opgezadeld, en ik leg uit dat hij en Georgie onmogelijk kinderen met die ziekte kunnen krijgen. Natuurlijk is dat niet onmogelijk; Georgie zou zelf draagster kunnen zijn of er kan zich een spontane mutatie in haar cellen voordoen, maar dat vertel ik hem niet, alleen dat hij het gen uit onze familie niet kan overdragen.
‘Ik heb met mijn huisarts gepraat,’ zegt hij. ‘Hij zei wat jij zei, maar dan deskundig.’
Dank je. Ik vraag hem of hij er nu gerust op is en hij zegt van wel, zeker nu de nieuwe baby op komst is. Hij heeft weer met zijn moeder gesproken. Blijkbaar heeft ze hem gebeld om hem verontwaardigd te vragen waar ik het idee vandaan had dat haar voorouders Duitsers waren. Ze wil niet accepteren dat Barbla iets anders dan Engels zou kunnen zijn, al weet ze dat niet zeker en gaat ze alleen maar op haar instinct af. Ze heeft nog meer de pest aan Duitsers dan aan Russen en Japanners, en trouwens ook Fransen; dat heeft ze haar hele leven al gehad. Hij zegt dat ze hem heeft verteld dat William Quendon zijn vrouw Luise in dit land heeft ontmoet. Haar vader, Thomas Dornford, was juwelier in Hatton Garden. Haar moeder Barbla stierf in het kraambed toen ze haar tweede dochter ter wereld bracht, maar David heeft het jaartal van haar dood nog niet in zijn stamboom opgenomen, want hij weet het niet. Veronica wist het ook niet, en evenmin wist ze precies waar Thomas Dornford en Barbla Maibach elkaar hadden ontmoet.
Gisteren was het zover. Het lukte me met enige moeite, en zonder dat ik nu in details ga treden kan ik zeggen dat het niet lang duurde. Ik denk dat ik er van tevoren zo erg tegen opzag dat de werkelijkheid alleen maar kon meevallen. Het oeroude blaadje uit het ziekenhuis was de eerste pornografie die ik te zien kreeg sinds ik achttien was en het kon wel eens hetzelfde blaadje zijn geweest. Judes eicellen zijn weggehaald en we moeten nu afwachten wat er uit het mengsel kan groeien. Ik heb besloten dat ik niet wil horen hoeveel van de embryo’s waarvan ze de cellen testen de afwijking hebben – vergeet niet dat mijn sperma die afwijking ook kan overbrengen – en Jude wil het ook niet weten. Het enige wat wij willen weten, het enige wat ik wil weten, is dat ze een paar gezonde embryo’s hebben gevonden die geïmplanteerd kunnen worden.
Wat zou Henry denken als hij het kon weten? Zou hij gefascineerd zijn, enthousiast over deze geweldige doorbraak in het streven om een eind aan erfelijke stoornissen te maken? Of zou hij rancuneus zijn omdat het niet honderd jaar eerder gebeurde? Zou zijn blijdschap worden overschaduwd door de gedachte aan wat mannen en vrouwen vroeger moesten doorstaan als ze niet in staat waren hun kindertal beperkt te houden of afwijkingen te voorkomen? Zou hij denken aan kinderen als zijn zoon George die met deze technieken over een aantal jaren niet meer geboren zouden worden? Vreemd genoeg voel ik me veel beter nu het allemaal achter de rug is. Het lijkt aannemelijk dat, omdat er niets mis is met Jude zelf, maar dat het door de foetussen komt dat ze miskramen krijgt, ze een gezonde foetus zou moeten kunnen voldragen. Of ben ik nu naïef? Ik weet het niet. Als ik maar vaak genoeg tegen mezelf zeg dat ik dit kind wil, zal ik het op den duur vanzelf wel willen. Ik denk dat het wel enigszins met de Alexander-techniek te vergelijken is. Als je je lichaam iets beveelt en je herhaalt dat bevel maar vaak genoeg – ‘laat de nek ontspannen zijn’, ‘laat het hoofd naar voren en omhooggaan’, geeft het er automatisch gevolg aan. Met de geest zal het niet anders gesteld zijn. Ik wil deze baby, ik wil deze baby, ik wil zelfs dríé baby’s.
Maar ik voel me beter en kan me weer aan de Henry-research wijden. Daarvoor heb ik mijn Bulloch and Fildes tevoorschijn gehaald. Ik ga na of het mogelijk is dat hemofilie een aantal generaties blijft sluimeren in families waarin alleen kinderen van het vrouwelijk geslacht worden geboren.
En dat schijnt inderdaad het geval te zijn, al is in de meeste situaties het gen niet echt sluimerend. Er worden kinderen van het mannelijk geslacht geboren, en die hebben hemofilie en sterven daar jong aan. In mijn eigen familie zien we dat William Quendon (waarschijnlijk) op de leeftijd van zeven jaar overlijdt, en later gebeurt er met Kenneth Kirkford hetzelfde op de leeftijd van negen jaar. Terwijl ik de diverse tabellen doorneem, belt Lucy Skipton om me te vertellen dat ze het adres en telefoonnummer van mijn achternicht Caroline Agnew heeft. Ik bedank haar, zeg dat ik me op onze ontmoeting verheug en ze zegt dat zij dat ook doet. Dan belt David. Ik vraag naar Georgie. Zoals altijd gaat het goed met haar, en het gaat ook goed met de Heilige Graal, en wat vind ik van Yseult als naam wanneer de baby een meisje is? Niet veel, zeg ik. Niemand zal die naam kunnen uitspreken. Ik wist zelf ook niet hoe ik hem moest uitspreken, tot ik hem dat hoorde doen en hem de naam daarna ook nog liet spellen.
Het is tien uur geweest, een beetje laat op de avond om Caroline Agnew te bellen. Ik zal het morgen proberen. Intussen buig ik me weer over Bulloch and Fildes. Jude ligt al in bed. Ze slaapt de tijd weg, zegt ze, tot ze de gezonde embryo’s bij haar implanteren. Ik kijk naar de tabellen – alle gegevens die de onderzoekers naar hemofilie in Tenna en de naburige dorpen hebben verzameld. En dan gebeurt het. De naam springt tussen alle andere namen vandaan op me af: Maibach. En niet alleen Maibach, maar ook Barbla Maibach. Dat kan niet mijn Barbla zijn, mijn betoveroverovergrootmoeder; het jaartal is te vroeg voor haar, want het is in het begin van de achttiende eeuw, maar het is een familielid van haar, misschien de zus of de tante van haar vader. Ik moet die naam al tien keer hebben gezien, ik heb deze lijsten zo vaak doorgenomen, maar natuurlijk had ik geen reden om erop te letten. Er zijn veel andere Barbla’s. Het schijnt een plaatselijke naam te zijn, of een plaatselijke afkorting van Barbara.
Nu is ten minste één van mijn vragen beantwoord. De grootmoeder van Edith Nanther was niet Duits, maar Zwitsers. En ze kwam uit een gedeelte van Zwitserland dat bekendstond om zijn concentratie van hemofilielijders en -draagsters. Hoe kwam ze in vredesnaam in Engeland en trouwde ze met Thomas Dornford? Mensen gingen niet uit het Safiental weg. Dat was het nou juist; daarom hield de inteelt de hemofilie in stand. Draagsters trouwden met ‘bloeders’ en brachten hele families van hemofilielijders voort. In Bulloch and Fildes staat te lezen:
Het dorp Tenna, zoals beschreven door Hoessli, ligt op de zuidoostelijke hellingen van Piz Riein in het kanton Graubünden en bestaat uit een aantal ver uiteengelegen groepen huizen, verspreid over de met gras begroeide hellingen. Communicatie tussen deze huizen en de buitenwereld is alleen mogelijk over slecht begaanbare en op veel plaatsen gevaarlijke paden. In de tijd dat Hoessli schreef, waren er geen wegen die voor wagens toegankelijk waren. De reis moest te voet worden gemaakt, en een reiziger had vier tot zes uur nodig om in Versam te komen.
De lezer wordt aangeraden de bijbehorende kaart te raadplegen, dus dat doe ik, maar die kaart is klein en elementair en helpt me niet veel verder. Ik vind onze zware wereldatlas en sla de bladzijde met Zwitserland op. Hoessli, een arts in Thusis, schreef in 1877 over die omgeving, waarschijnlijk zo’n honderd jaar na het bezoek van Thomas Dornford of de ontsnapping van Barbla Maibach, en de leefomstandigheden waren toen vermoedelijk nog ongunstiger geweest. Waar doet deze passage me aan denken? Waarom komt de naam ‘Versam’ me bekend voor? Ik weet het niet, maar misschien is er alleen een keer een vriend van me gaan skiën en stuurde hij ons een ansichtkaart. Het kanton is Grisons en de dichtstbijzijnde grote stad is Chur, en dat lijkt niet erg groot op de kaart.
Ik moet daarheen. Dat is mijn onmiddellijke reactie. Ik moet in de gegevens kijken, in de archieven. Ik moet daarheen gaan wanneer de sneeuw weg is. Bijvoorbeeld eind april of mei. Dan besef ik natuurlijk dat ik niet kan gaan; dat is onmogelijk, want dan is Jude ofwel in het eerste stadium van haar zwangerschap, ofwel er worden voorbereidingen voor de volgende implantatie getroffen.
Mijn probleem dat ik niet naar Philadelphia kon gaan, werd opgelost doordat John Corrie naar mij toe kwam. Ik kan niet verwachten dat alle inwoners van een Zwitsers dorp naar Engeland overkomen, met medeneming van hun archieven. Ik kan niet gaan en zij kunnen niet komen, maar ik móét gaan.