27
Mijn vrouw vertelt me heel terloops dat seks niet meer noodzakelijk is voor ons. Heb ik daar al aan gedacht? Het gaat er nu om dat haar eicellen worden verwijderd en dat ik sperma produceer. Natuurlijk, zegt ze, zou ze het geen bezwaar vinden als er seks was, maar ze wil alleen maar zeggen dat het geen ‘vereiste’ is.
‘Hartelijk dank,’ zeg ik, want dit alles begint me kwaad te maken. Het gebeurt nadat ze haar eicellen hebben verwijderd en ik onder vernederende omstandigheden, zoals je je kunt voorstellen, het bevruchtend elixer heb geleverd. Als het niet werkt, moet ik het helemaal opnieuw doen.
‘Het is voor mij nog erger, schat,’ zegt ze.
Dat is het waarschijnlijk ook, maar zij wil die baby en ik niet. Mijn gezicht is nog stijf van het glimlachen en komedie spelen. Toch zie ik geen uitweg uit al die leugenachtigheid. Het alternatief is het eind van ons huwelijk. De afgelopen paar weken ben ik tot het inzicht gekomen dat als ik Jude zou verliezen – zelfs de veranderde Jude die ze is geworden – dat het ergste zou zijn wat me kan overkomen. Het is iets waaraan ik niet kan denken zonder in paniek te raken, zonder het gevoel te krijgen dat ik aan de rand van een afgrond sta. Maar kan ik alles verdragen om haar maar te houden? Het verlies van dit huis, misschien drie krijsende baby’s, de noodzaak om met schrijven op te houden en een of andere baan te nemen? Kan ik het verdragen om geen seks met haar te hebben?
‘Dat meende je toch niet?’ vraag ik. ‘Dat seks niet noodzakelijk is?’
‘O liefste,’ zegt ze, maar ze raakt me niet aan, pakt niet mijn hand vast om er een kus op te drukken. ‘Ik wilde alleen maar zeggen dat de wonderen van de wetenschap nu al zo ver gaan dat we elkaar niet meer op die manier nodig hebben om baby’s te krijgen.’
Baby’s. ‘Op die manier.’ Het klinkt als het soort eufemisme dat mijn overgrootmoeder Edith zou hebben gebruikt. Jude en ik gaan weer naar huis, het proces is in gang gezet, de teerling is geworpen. Ik zou nu bij haar moeten gaan zitten. Ik zou een fles champagne moeten opentrekken. We moeten nog even genieten voordat het niet meer kan, omdat de tweeling dan misschien met het Foetaal Alcoholsyndroom wordt geboren. Ik zou een toast op onze toekomst als ouders moeten uitbrengen en plannen moeten maken voor de kinderkamer in de flat in Maida Vale die we ongetwijfeld zullen moeten kopen. Maar ik kan het niet meer aan en ik ga naar mijn studeerkamer om me over de stapels Henry-geschiedenis te buigen.
Een tijdlang schuif ik maar wat met de papieren. Ik sla mappen open en kijk ernaar zonder dat er iets tot me doordringt. Maar het mysterie van Henry heeft nog de macht om me af te leiden en al gauw verdiep ik me weer in zijn leven. Ik heb gezegd dat in de dagboeken en het notitieboek niets over een bezoek aan Devon stond, maar ik zal opnieuw moeten kijken. Er zijn honderden brieven, keurig opgeborgen naar het jaar waarin ze verstuurd zijn en de naam van de afzender. Nog een geluk dat ik niet naar brieven hoef te kijken die voor 1862 – Albert Bightfords geboortejaar – en na 1883 – het jaar van de moord – zijn geschreven. Ik heb fotokopieën gemaakt van alle brieven die ik heb, maar evengoed kan ik er een heleboel alleen met behulp van een vergrootglas lezen.
De beste (of slechtste) ontdekking die ik kan doen, zou zijn dat Henry en Harold Clive elkaar kenden. Stel bijvoorbeeld dat Henry en Richard Hamilton een paar jaar voor Hamiltons dood in 1879 een wandeltocht door Dartmoor hadden gemaakt? Er zitten tientallen brieven van Hamilton in de verzameling en dertig van hem aan zijn zuster Caroline. Hamiltons handschrift is duidelijk en recht, goddank, en ik heb er geen vergrootglas voor nodig. Maar hoewel er in die brieven vaak naar wandeltochten met Henry wordt verwezen, schijnt het in alle gevallen om tochten door Schotland en Yorkshire te gaan, met als enige uitzondering een uitstapje naar het Peak District. In een van de laatste brieven die Hamilton aan zijn zuster schreef, uit oktober 1879, verwijst hij naar een vakantie in het zuiden van Cornwall die hij een paar jaar eerder heeft gehouden, maar dat was toen een heel eind van Dartmoor vandaan, en hoewel het waarschijnlijk is dat hij door Plymouth is gekomen om daar te komen, was Bightford in die tijd tuinknecht op Livesey Place en had hij nog nooit in een trein gezeten en vermoedelijk ook nog nooit op een stationsperron gestaan.
Ik neem Henry’s brieven aan zijn moeder en de brieven van Elizabeth Kirkford aan haar moeder door, en dan gaat mijn geweten aan me knagen, zoals wel vaker gebeurt. Ik leg de brieven weg, zoek Jude op en trek die champagnefles open. Ze is zo blij met alles dat mijn lauwe reactie en mijn nauwverholen afkeer haar niet zijn opgevallen, en voor het eerst in weken vraagt ze: ‘Hoe gaat het met Henry?’
Ik vertel het haar en ze zegt dat ze niet verbaasd is. ‘Ik zei toch dat hij iets in zijn schild voerde?’
‘Ja, maar dat zei je over zijn redenen om met Edith te trouwen.’
‘Nou en? Misschien heeft hij Eleanor vermoord om met Edith te kunnen trouwen. Als je dan nog niet kunt zeggen dat hij iets in zijn schild voerde!’
Ik zeg dat ik niet kan geloven dat een man van zevenenveertig op het eerste gezicht verliefd wordt op een vrouw die hij toevallig op straat ziet en dat hij dan, een paar maanden later, niet meer verliefd op haar is en verliefd is op haar zuster.
‘Waarom denk je dat het iets met verliefdheid te maken heeft?’
‘Niet omdat ik zo’n romanticus ben,’ zeg ik. ‘Ik kan geen andere reden bedenken waarom hij met een van hen zou willen trouwen. Jij wel?’
‘Misschien niet. Maar als hij Eleanor heeft vermoord, moet hij daar een reden voor hebben gehad.’
‘Zou de ontdekking dat zijn toekomstige bruid draagster van hemofilie was een reden kunnen zijn?’
Ze vraagt of daar aanwijzingen voor zijn en ik antwoord bevestigend. Mijn antwoord komt er een beetje aarzelend uit, want ik merk dat ze denkt aan de afwijking waarvan ze zelf de draagster is, maar ze denkt ook dat de dingen vandaag heel anders zijn. Ze glimlacht en zegt dat ik op het goede spoor zit. We drinken de champagne en gaan uiteten, en het is net als vroeger. Het valt me op dat, terwijl het bergafwaarts met ons gaat, er van tijd tot tijd nog steeds een goede avond is waarop we ons gedragen zoals we vroeger deden, alleen zijn die avonden wel een beetje fletser, een beetje minder interessant, en is de wederzijdse liefde een klein beetje zwakker geworden. Het liefdesspel dat op zulke avonden volgt, is goed, want ik dwing mezelf te vergeten hoe het vroeger was.
’s Morgens lees ik de rest van de brieven, maar daarmee kom ik nergens. Mary Craddock schrijft in 1936 aan haar zuster Elizabeth Kirkford over een vakantie die zij en haar man op Torquay willen doorbrengen, maar alleen in die brief en in Eleanors brief vanuit Manaton wordt in alle correspondentie die ik bezit iets over Devon gezegd. Na het middageten ga ik naar het bevolkingsregister. Het kost me uren, maar ik vind niet veel. Tenminste niet veel wat antwoord kan geven op mijn vragen.
Ik ontdek wel dat Abel Bightford, Alberts vader, in 1885 is gestorven, niet veel meer dan een jaar na de executie van zijn zoon. Hij was nog maar drieënveertig. Beide zusters trouwen, maar niet met mannen van wie de achternaam ergens in de brieven of dagboeken opduikt. Jane Bightford en haar zuster Maria Mollick hadden veertien broers en zussen, maar ook niemand van hen trouwde met een persoon wiens naam ergens in de Henry-documenten voorkomt. Harold Clive was op Livesy Place geboren, maar zijn vrouw Anne kwam uit Londen. Voor haar trouwen heette ze Dixon en het huwelijk had plaatsgevonden in Wimpole Street. Dat zou een soort connectie met Henry kunnen vormen, maar dan wel een zwakke connectie, want ze was geboren in 1829, zo’n drieënveertig jaar voordat hij daar zijn praktijk begon. Toch zal ik het nagaan.
De Clives hadden geen kinderen. En de ongehuwde dame, Beatrice Withycombe, die blijkbaar hun vriendin was, had ze natuurlijk ook niet. Ze was geboren in Tavistock en stierf daar ook. Als ze een verre nicht van Henry was, blijkt dat nergens uit. Het enige interessante is dat de meisjesnaam van haar grootmoeder Brewer was. Dat brengt me eerst in een staat van koortsige opwinding, maar voorzover ik kan nagaan, is het een heel andere familie dan de Brewers in Euston (en ook de lord Brewer die mijn toga kocht). Sir James Thripp was geboren in Highgate, schijnt in Richmond gewoond te hebben, als ik op de geboorteplaatsen van zijn kinderen mag afgaan, en was getrouwd met een zekere Justinia Gould.
Als Albert Bightford door Henry was betaald om Eleanor te doden, lijkt het erop dat ze elkaar op het perron van het North Road-station in Plymouth hebben ontmoet toen Bightford zijn bagage droeg. Maar als Henry een bezoek aan Plymouth bracht, zou hij dat toch ergens in zijn dagboek voor 1883 hebben genoteerd? Dat was nou typisch iets wat hij noteerde. Geen emoties, geen gevoelens, denkbeelden, waarnemingen, maar alleen beknopte vermeldingen van reizen die hij maakte of wilde maken. En hij was gek op treinen. Maar zou hij deze reis hebben vermeld wanneer hij Bightford als moordenaar had ingehuurd? Nee, maar hij zou vast wel hebben genoteerd dat hij op het punt stond die reis te gaan maken, zonder te weten dat hij Bightford op dat perron zou tegenkomen.
Het probleem van deze theorie is dat hij absurd is. Ik probeer het me voor te stellen en kan het niet. We hebben te maken met een respectabele, vooraanstaande gentleman, een ‘sir’ en een koninklijk lijfarts, zevenenveertig jaar oud, waarschijnlijk in rokkostuum met hoge zijden hoed, en plotseling komt hij op het idee dat de jongen die met zijn bagage zeult een geschikte moordenaar voor zijn jonge verloofde zou zijn. Hij vraagt de jongen naar zijn naam en adres en verlaat diezelfde avond zijn hotel of het particuliere huis waar hij logeert, gaat naar mevrouw Mollicks huis en spreekt met de jongeman af dat hij Eleanor van kant maakt, waarbij hij hem een voorschot van vijftien pond geeft. Zo gaat dat niet. Zo gaat dat beslist niet. Hoe het ook gebeurd is – áls het gebeurd is – het ging niet op die manier.
Jude heeft me op een ander probleem gewezen. Als Henry zijn verloofde Eleanor vermoordde om niet het risico te lopen dat hij vader van hemofilielijders en -draagsters werd, waarom bleef hij dan in de familie en trouwde met haar zuster? Want er was geen enkele reden om aan te nemen dat, aangezien Eleanor draagster was, haar zuster dat niet was. Twee van de dochters van koningin Victoria waren draagster, en ook twee van de dochters van haar dochter Alice van Hessen. Henry wist dat beter dan wie ook. En we weten nu dat Edith draagster was. Je zou kunnen veronderstellen dat hij Eleanor niet doodde omdat hij vermoedde dat ze draagster was, maar omdat hij verliefd was geworden op haar zuster. Ik vind dat net zo absurd als de theorie dat hij Bightford op een station had ontmoet.
De hele zaak is een mysterie, want hoe je het
ook bekijkt, het gaat altijd om mensen die zich onnatuurlijk
gedroegen, die zich gedroegen zoals mensen niet doen. Mensen doen
zulke dingen niet. Ik vertel mezelf het verhaal van wat ik denk dat
gebeurd kan zijn, gezien de personen met wie we te maken hebben.
Henry zag
Eleanor op straat, werd verliefd op haar, ontdekte wie ze was en
ensceneerde de overval op haar vader om haar te leren kennen. Dat
kan ik nog net accepteren. Hij verlooft zich met Eleanor, hoort dan
van haar moeder dat ze gemakkelijk bloedt en blauwe plekken krijgt
en dat Edith Henderson een broer had die jong aan hemofilie was
gestorven. Onmiddellijk beseft hij dat zijn verloofde draagster zou
kunnen zijn. Maar hij smeedt geen complot om haar te doden. Zijn
hele manier van leven, zijn opvoeding en achtergrond, zijn
respectabiliteit en reputatie – alles verzet zich daartegen.
Trouwens, het zou niet eens in hem opkomen. Hij moet zich uit de
verloving losmaken.
Dat is lastig, vooral omdat hij Olivia al aan de kant heeft gezet, en hij stelt de gesprekken die hij met Eleanor en haar vader moet voeren nog even uit. Eleanor wordt in een trein vermoord door een krankzinnige jongeman die aan klinische depressie of schizofrenie leed. Nu is Henry vrij. Hij kan doen wat fatsoenlijk is en met de treurende ouders meerouwen. En met de treurende zuster.
En dan van de regen in de drup komen door met die zuster te trouwen? Nee. Nooit. Het is absurd. Maar hij deed het.
Henry had zijn praktijk in Wimpole Street en Anne Clive was daar geboren, zeven huizen verder. De huizen stonden dus niet erg ver van elkaar vandaan. Ze was eenentwintig toen ze met Harold Clive trouwde, en dat was in 1850. Het schijnt dat haar familie daar toen niet meer woonde, want haar vader Richard Dixon stierf het jaar daarop in een huis in Bloomsbury. Ik mag dit soort dingen niet verwaarlozen, al krijg ik steeds meer het gevoel dat Henry niets met de moord te maken had. Jude daarentegen houdt vol van wel. Maar zij haat hem, voorzover je een man kunt haten die een halve eeuw voor je geboorte is gestorven. Ik vind het niet erg dat ze dat gelooft. Ik ben allang blij dat ze weer over iets anders dan eicellen en spermakwaliteit en twee- of drielingen kan praten.
‘Je beseft toch wel,’ zegt ze, ‘dat je helemaal niet weet waarover dat gesprek ging dat Louisa Henderson met Henry had? Er staat alleen in zijn dagboek dat ze een consult met hem had. Misschien ging het niet eens over haar dochter. Misschien dacht ze dat ze kanker had, misschien had ze een bloeding gehad of zelfs alleen maar een lelijke bloedneus. God mag weten hoeveel bloedneuzen ik heb gehad, en ik ben geen draagster van hemofilie. Waarom zou ze hem niet gewoon naar zoiets hebben gevraagd?’
Dat is waar. Ik probeerde er alleen maar op een intelligente manier naar te gissen. Ik had geen concrete gegevens.
‘Hoe oud was ze? Vijfenveertig? Zesenveertig? Ze kan hebben gedacht dat ze zwanger was. Of dat de menopauze was aangebroken. Je hebt dit uitgedacht omdat je geen andere reden kunt bedenken waarom Henry vermoedde dat Eleanor draagster was.’
‘Er waren ook die blauwe plekken.’
‘Ja, maar daar heeft ze het over in een brief aan haar zuster Edith, niet in een brief aan Henry. Ze kan het hem hebben verteld, maar dat weet je niet. Je past de feiten bij je theorie aan.’
‘Maar hoe wist Henry het dan?’
‘Hij wist het niet. Dat is de enige verklaring, de enige die bij de feiten past.’
‘Dan krijgen we weer met het toeval te maken. Het enorme toeval dat Henry, de beste hemofiliespecialist van zijn tijd, met een vrouw trouwde die draagster was.’
‘Het toeval doet zich soms voor, Martin.’
‘En je denkt nog steeds dat Eleanor door Henry is vermoord?’
‘Ja. Maar niet omdat ze misschien draagster was. Omdat hij haar uit de weg wilde hebben, zodat hij met haar zuster kon trouwen. Het is ironisch, als je het op die manier wilt bekijken: een man vermoordt een meisje omdat ze misschien draagster is en trouwt als gevolg daarvan met een meisje dat het zeker is.’
Dan zegt Jude iets van groot belang. Ze wijkt daarmee af van haar gebruikelijke vastbesloten pogingen om Henry koste wat kost tot moordenaar te bestempelen. Ze kijkt naar de stamboom van David Croft-Jones.
‘Waar kwam die hemofilie vandaan?’
Ik antwoord meteen: ‘Een mutatie in de cellen van Louisa Hendersons moeder.’
‘Waarom zou het een mutatie zijn geweest?’
‘Dat hoeft niet. Alleen zei John Corrie tegen me dat ongeveer eenderde van alle gevallen van hemofilie het gevolg is van mutatie. Neem bijvoorbeeld koningin Victoria. Er zijn geen gevallen van hemofilie in haar voorgeslacht bekend, al waren de speculaties niet van de lucht, bijvoorbeeld dat een jonge hemofilielijder haar vader was in plaats van de oude hertog van Kent.’
Jude interesseert zich niet voor koningin Victoria. Ze is consequent republikeins.
‘Wanneer eenderde van alle gevallen het gevolg is van mutatie, is het aantal andere gevallen twee keer zo groot. Heb je geprobeerd het spoor van de hemofilie in de tijd terug te volgen?’
‘Dat zou erg moeilijk zijn,’ zei ik. ‘Dan moeten we terug naar de tijd voordat het bevolkingsregister bestond. Louisa was in 1835 geboren.’
‘Evengoed vind ik dat je het moet proberen. Weet je de namen van haar ouders?’
‘William Quendon en Luise Dornford.’
‘Je spreekt de naam van haar moeder als “loe-iese” uit.’
‘Ja, op de Duitse manier.’
Jude, die Duits spreekt, heeft blijkbaar geen hoge pet op van mijn accent. Ze vraagt of ik bedoel dat die Luise een Duitse was – weet ik dat zeker? En ik moet haar vertellen dat ik het niet weet, ik neem het maar aan. Het lijkt me niet van belang. ‘Ik denk dat ik het antwoord toch wel weet,’ zeg ik. ‘Ik denk dat het als volgt ging. Henry was verliefd op Eleanor en wist niets van haar blauwe plekken en hevige bloedingen af. Het consult van haar moeder met hem ging over iets heel anders, haar eigen menopauze of een kou in het hoofd, wat dan ook. Eleanor en hij verloofden zich met goedkeuring van haar familie; ze ging bij haar tante in Devon logeren en werd op de terugweg in de trein vermoord. Henry rouwde met de familie Henderson mee. Hij kwam vaak bij hen, deelde hun verdriet en besefte dat hij verplichtingen ten opzichte van hen had. Ze vertrouwden en bewonderden hem en hij was het aan hen verplicht dat hij met hun overgebleven dochter trouwde. Plicht was erg belangrijk voor de Victorianen. En waarom zou hij niet met Edith trouwen? Vergeet niet dat hij niets van de hemofilie wist. Niemand wist daarvan, niemand van de Hendersons. Het was er gewoon. Het sluimerde.’
Jude zegt zachtjes: ‘Dat is onzin, mijn liefste. Hij heeft haar vermoord. Hij heeft Bightford betaald om haar te vermoorden.’