9

Jude is zwanger. Ze vertelde het me vanmorgen om tien uur.

Ze werkt vandaag thuis, de tweede maandag in mei. Dat betekent meestal dat ze ’s morgens een beetje later opstaat, maar vanmorgen heeft ze dat niet gedaan. Ze stond om halfacht onder de douche, bracht me voor acht uur een kop thee en zei dat ze naar de drogist moest.

‘Je vindt er nooit een die voor halftien opengaat,’ zei ik, en ik vroeg haar wat ze zo dringend nodig had.

Ze gaf geen antwoord, maar deed alsof ze op zoek ging naar iets in de badkamer. Ik ken mijn vrouw zo goed dat ik weet wat ze in haar schild voert. Als ik haar een vraag stel die ze niet wil beantwoorden, liegt ze niet maar loopt ze vlug weg, alsof ze zich plotseling herinnert dat ze nog iets moet doen. Maar waarom zou ze willen liegen? Ik ruimde de ontbijtspullen op, die van haar en die van mij, en toen hoorde ik haar terugkomen en meteen naar boven gaan. Het was ongeveer een halfuur daarna. David heeft me een pak brieven van onze oudtante Elizabeth Kirkford gestuurd, brieven die zijn moeder heeft gevonden, en ik zat in de studeerkamer en probeerde ze in een of andere volgorde te leggen, toen Jude binnenkwam. Ze had een beetje een kleur. Ze zag er enorm goed uit. Ze zei het.

‘Ik ben zwanger.’

Ze was naar de drogist geweest om een zwangerschapstest te kopen. Ze was tien dagen over tijd en kon geen dag meer wachten. Ik sprong overeind en sloeg mijn armen om haar heen en we kusten en kusten elkaar. Ik wilde zeggen dat ik haar nog nooit zo gelukkig had gezien, maar dat had ik wel: de vorige keer en de keer daarvoor. Maar daar spraken we niet over, geen waarschuwing, niets wat ons geluk kon temperen. Ik vergat mijn werk en zij vergat het hare. We gingen weer naar bed om de liefde te bedrijven en naast elkaar te liggen, onze armen losjes om elkaar heen, en ik liet haar uiting geven aan haar opwinding, terwijl ik luisterde en zei dat het geweldig was, dat dit het beste was wat ons ooit was overkomen, en we lachten van pure blijdschap, en toen stonden we op en ging ik uitgebreid met haar uit lunchen om het te vieren.

Zo is het niet echt voor mij, maar ik weet dat ons huwelijk alleen nog een kans maakt als we een kind krijgen. En ik weet dat als ze geen kind krijgt haar hele leven bedorven zal zijn. Dan wordt ze verbitterd en ongelukkig, altijd maar hunkerend naar kinderen en altijd maar met het gevoel dat ze geen echte vrouw is als ze geen moeder is. Maar in mijn hart wil ik geen kind. Mijn egoïsme is heel groot, al is het onschuldig zolang ik het voor me hou en daar doe ik echt mijn best voor. Ik ben verachtelijk. Ik wil geen baby die
’s nachts ligt te huilen en overdag aandacht opeist. Ik weet daar alles van (en zij niet); ik heb het allemaal met Paul meegemaakt. Omdat ik degene van ons ben die thuiszit, zal ik met de baby worden opgezadeld. Ook als we een kindermeisje nemen – en dat zal wel moeten – zal ik verantwoordelijk zijn. Ik heb geen behoefte aan de luiers en de flesjes en de beroerde, slapeloze nachten en de afschuwelijke mysterieuze ziekten die kleine kinderen krijgen, zodat je gek wordt van de zorgen en midden in de nacht in volle vaart naar het ziekenhuis rijdt. Want je houdt van dat kind, natuurlijk hou je ervan, dat gaat vanzelf. Het zal zijn vingertjes in stopcontacten steken en pannen met heet water van het gas trekken en uit zijn kinderstoel vallen. Het zal naar school gebracht en weer opgehaald moeten worden – dertien jaar lang! Als het kind zestien is, ben ik in de zestig, en dan wil ik rust.

Maar terwijl ik deed alsof ik blij was – en ik was ook blij, maar dan voor mijn vrouw – nam ik me ook voor haar nooit te laten weten, ze mag het nooit zelfs maar in de verte vermoeden, dat ik niet net zo uitbundig blij ben als zij. Ik zal gelukkig zijn. Ik zal triomfantelijk zijn, ik zal de dwaze aanstaande vader spelen die tegen zijn vrienden opschept over zijn aanstaande kind. Ik zal de zwangerschap net zo gespannen volgen als zij. Ik zal erop letten dat ze haar foliumzuur neemt, dat ze geen alcohol gebruikt, voldoende beweging krijgt, voldoende rust neemt, de juiste dingen eet. En ik zal, op het gevaar af saai te zijn, en zelfs wanneer zij genoeg van die onderwerpen heeft, gesprekken beginnen over namen, over de inrichting van de kinderkamer, doopjurken, de kinderwagen, de vraag of je een baby ooit op zijn buik mag laten slapen. Ik zal nog belachelijker over die dingen doen dan zij, en als het zover is, zal ik, net als Jemima Puddleduck, een overbezorgde ouder zijn. En misschien zal, wanneer de maanden verstrijken, mijn vastbeslotenheid me veranderen, zodat ik me net zo op de komst van onze zoon of dochter zal verheugen als zij.

Dat hoop ik.

Vandaag, 11 mei, is het de vierde dag van de commissiefase van de wet op het Hogerhuis en gaan we over het amendement van lord Weatherill debatteren. Volgens dat amendement zouden tweeënnegentig van de zevenhonderdvijftig erfelijke lords in het Hogerhuis blijven. Het voorstel houdt in dat twee van hen door de Labour-partij worden gekozen, 42 door de Conservatieve Partij, drie door de liberaal-democraten en 28 door de crossbenchers. Ook wordt voorgesteld vijftien erfelijke lords te kiezen die als waarnemend voorzitter kunnen optreden. Met de opperceremoniemeester en de opperkamerheer erbij komt het totale aantal dan op tweeënnegentig.

Ongetwijfeld gaat het de hele avond door, en daarom is het maar goed dat we de Croft-Jones’ voor een diner hier in het Hogerhuis hebben uitgenodigd. Georgina Croft-Jones is in de zevende maand van haar zwangerschap. Ik zeg tegen mezelf dat het kantje-boord was en bedenk hoe ik me zou voelen als Jude me gisteren niet dat nieuws had verteld. Beide vrouwen drinken nadrukkelijk geen alcohol; Georgina neemt de speciale tomatensap van het Huis, met mierikswortel, en Jude houdt het op ascetisch prikwater. Jude ziet er goed uit, alsof ze jaren jonger is. Ze is opeens een grote schoonheid en lijkt nu nog veel meer op Sargents versie van Olivia Raven-Batho. Haar huid straalt met dezelfde lichtgevendheid, alleen met meer roze erin, en haar donkere ogen schitteren. Een bejaarde lord – toevallig een van degenen die tweeënveertig jaar geleden tegen toelating van vrouwen in het Huis stemde – legt zijn hand op haar schouder en zegt tegen haar dat haar aanblik zijn oude ogen goed doet.

David is geen Nanther, tenminste niet qua uiterlijk. Hij is klein, tenger en blond, met erg blauwe ogen. Georgie, zoals we haar moeten noemen, is een beetje langer dan haar man, donker en erg slank, afgezien van die bult dan. Alleen is het bij haar geen bult, het is meer een zak meel die ze aan haar smalle heupen heeft gehangen en met een doorschijnende, nauwsluitende donkergroene jurk heeft bedekt. Jude vertelt me na afloop dat die jurk van een ontwerper is die Ghost heet. Haar gezicht is wit en heeft nogal scherpe trekken, en haar mond is breed en ziet er leuk uit als ze glimlacht, wat ze veel doet. Zoals Jude op het portret van een beroemde schilder lijkt, zo lijkt Georgie op een filmactrice, iemand als Julia Roberts.

Zij houdt nu het ene eind van een erg lange familiestamboom vast, terwijl David hem uitspreidt en het andere eind vasthoudt. Zoals altijd zit het bezoekersrestaurant van het Hogerhuis vol met mensen die onverzadigbaar nieuwsgierig zijn. Ze draaien zich allemaal naar ons om. Ik neem Georgies eind van haar over en David en ik bestuderen het gedeelte met de Quendons en Hendersons. De vrouwen zijn zo te zien blij dat wij iets te doen hebben en praten over zwangerschap en baby’s. In de tussentijd is mijn lichte afkeer van de baby in regelrechte afschuw omgeslagen, maar toch ben ik erg blij voor Jude en bijna tot tranen toe geroerd als ik haar gezicht zie. Ik slaak een soort zucht en verwacht dat David me verbaasd aankijkt, maar dat doet hij niet. Ongetwijfeld heeft hij het zelf ook doorgemaakt – maar met enigszins andere gevoelens, hoop ik.

Hij interesseert zich niet voor Olivia Batho, maar als ik hem over Jimmy Ashworth vertel, en dat haar kind Mary Dawson bijna zeker van Henry was, is hij een en al oor. Of ik denk dat Laura Kimball akkoord zou gaan met een dna-test? Ik zeg tegen hem dat hij het haar mag vragen als hij wil, maar dat ik dat niet zal doen. Die genealogen, of het nu amateurs zijn of niet, raken zo geobsedeerd door hun hoofdtakken en zijtakken die in alle richtingen gaan, en kleine scheuten die weer een andere kant op gaan, dat ze niet meer weten hoe familieleden in werkelijkheid over elkaar denken. Ik kan aan zijn gezicht zien dat hij zich afvraagt of hij aan zijn stamboom een sinistere loot moet toevoegen, beginnend bij Henry en eindigend bij Janets kleinzoon Damon, maar dat hij dat liever niet doet. Het is rommelig, en hoe zit het dan met al die andere voorouders die misschien ook ‘liaisons’ hadden? Hij wil weten of het volgens mij van slechte smaak zou getuigen, maar ik wil me er helemaal buiten houden.

Iedereen bestelt nog iets te drinken, maar voordat de drankjes er zijn, gaat de bel voor de stemming. Ik ga naar de zaal van de voorstemmers, want we stemmen over het amendement van lord Weatherill om tweeënnegentig erfelijke lords te behouden, en ik vind dat een beter plan dan het alternatief, want dat houdt in dat voor ons allemaal het doek valt. Als we naar de zalen gaan om geteld te worden, wordt er meestal veel gepraat, maar vandaag is niemand erg spraakzaam. Ik ben ook zwijgzaam, in gedachten verzonken, en plotseling begrijp ik iets. Ons kind is waarschijnlijk verwekt in die nacht dat Jude me liet begaan en ik, één keer in ons leven van de laatste tijd, erg opgewonden was. En mijn verlangen was gestimuleerd door die erotische droom van dat Henry-ik-personage dat naar het tableau vivant van de drie gratiën keek. Nou, goed, zeg ik tegen mezelf, ze lijken allemaal op Jude – en trouwens, het is niet meer terug te draaien. Als we in het bezoekersrestaurant terug zijn, vraagt Georgie waarom iedereen hier mag roken. Hebben ze nooit van passief roken gehoord, en van het effect daarvan op ongeboren kinderen? Ik overweeg tegen haar te zeggen dat mijn moeder in al de tijd dat ze zwanger van mij was veertig sigaretten per dag rookte, maar dat zeg ik niet. Dat zou te vergelijken zijn met de verhalen die ik in dit Huis vaak hoor over de nobele grootvader van een of ander lid, een zware roker die op negentigjarige leeftijd in zijn slaap overleed. Iemand achter me zegt dat we de stemming met een enorme meerderheid hebben gewonnen, een van de grootste meerderheden die de regering ooit heeft behaald, al was het in feite een amendement van de crossbenchers, gesteund door de regering.

Jude heeft Georgie en David natuurlijk over haar zwangerschap verteld. Ik weet dat ze het iedereen zal vertellen. Lorraine zal het te weten komen zodra ze de volgende morgen een voet in ons huis zet. En waarom ook niet? Als je blij bent met succes, met iets wat je hebt bereikt, ben je ook blij omdat je het aan anderen kunt vertellen. Ik ben wat terughoudend, omdat ik me de vorige keer kan herinneren, al kan ik daar nu niet over spreken. Ze droeg de foetus twee maanden en een week en toen is hij midden in de nacht uit haar gebloed. Bloed – als iemand me zou vragen wat ik zie als ik het woord hoor of lees, zou ik moeten zeggen dat ik aan het bloed in ons bed denk, over ons beiden heen, en aan Judes tranen, haar droge snikken en daarna haar vloedgolven van tranen.

Maar niemand zal het me vragen. Henry zou dat misschien hebben gedaan, maar hij is aan deze tafel (en in Davids stamboom) alleen aanwezig als afstammeling en voorvader, als nakomeling en stamouder. David geeft niets om hem als mens of als arts. Hij is inmiddels tot de conclusie gekomen dat hij geen dna-test wil. De langdurige liaison tussen Henry en Jimmy Ashworth doet hij af als ‘de manier van doen van die Victorianen’. Maar Georgie, die momenteel natuurlijk in zulke dingen geïnteresseerd is, zegt dat Henry wel erg blij moet zijn geweest toen hij hoorde dat zijn eerste kind op komst was. Ze kijkt verontwaardigd als ik zeg dat het onwaarschijnlijk is.

‘Ik zou hebben gedacht dat hij blij was,’ zegt ze. ‘Ik bedoel, in de wolken. Hij was toch zevenenveertig, zei je? Zevenenveertig, en dit was zijn eerste kind. Hij moet gelukkig zijn geweest.’ Dit komt me veel te dicht bij mijn eigen situatie, maar het lukt me om te glimlachen. ‘Hij had met haar kunnen trouwen. Ze was toch geen minderwaardig type? Ze was geen prostituee.’

‘Waarschijnlijk was ze dat wel geweest,’ zeg ik.

‘Nou, ze was niet slechter dan hij. Hij is een typisch voorbeeld van iemand met een dubbele moraal, vind je niet?’

We beginnen aan het diner. Het heeft geen zin om tegen de Georgies van deze wereld te zeggen dat je de morele denkbeelden en de levenshoudingen van honderdtwintig jaar geleden niet moet afmeten aan de denkbeelden en houdingen van onze eigen tijd. Henry’s houding was tijdgebonden; zo is het nu eenmaal. David heeft zijn stamboom uitgevouwen en als een landkaart opnieuw opgevouwen om alleen het relevante gedeelte te laten zien. ‘Henry, degene die lord Nanther werd,’ zegt hij, ‘trouwde het jaar daarop. In oktober.’ Een beetje geërgerd gaat hij verder: ‘Ik zie daar niets mysterieus in. In augustus 1883 maakt hij zijn verloving in de Times bekend en in oktober 1884 trouwt hij.’

‘Dat zou voor die tijd een erg lange verloving zijn geweest,’ zeg ik. ‘Lange verlovingen werden als ongunstig voor het meisje beschouwd. Dan dachten de mensen dat hij haar aan het lijntje hield, en dat was slecht voor haar reputatie. Maar dat doet er allemaal niet toe, want hij verloofde zich met Eleanor en trouwde met haar zuster Edith.’

Er zit daar dus een fout in de stamboom, en David kijkt gepast beschaamd. Jude en Georgie willen weten waarom het huwelijk niet doorging, al moet dat van Judes kant alleen maar beleefdheid zijn, want ze weet het al. Onze wijn en onze eerste gang komen, en even later brengt een serveerster een mand met dat afschuwelijke brood dat je hier krijgt. Stanley Farrow blijft in het voorbijgaan even bij onze tafel staan en fluistert me iets toe wat ik al weet, namelijk dat we de stemming hebben gewonnen. David valt op de gerookte zalm aan en zegt: ‘Ik weet niet goed hoe ik een verloving in mijn stamboom kan krijgen. Ik kan er maar beter aan voorbijgaan, hè?’

‘Dat kun je maar beter doen, als je Jimmy Ashworth ook niet opneemt. Met Eleanor heeft hij geen seks gehad, daar kun je vergif op innemen.’

Dat is ook iets wat Georgie moeilijk kan geloven. Alle verloofde mensen doen het. Alle mensen die ze kent gingen samenwonen met hun verloofde. Ik haal mijn schouders op en mompel iets over de tijden die veranderen. Georgie moet van Jude een of ander antwoord op haar vraag hebben gekregen, want ze zegt: ‘Jude zei dat ze doodging. Eleanor, bedoel ik.’

‘Ja, ze ging dood.’

Georgie zegt dat mensen in die tijd vaak jong doodgingen. Ze kregen tuberculose of iets waaraan je tegenwoordig wordt geopereerd, of ze stierven bij een bevalling. Er glijdt een vage schaduw over Judes mooie gezicht en ik heb zin om mijn vleesmes in de nek van die domme vrouw te steken. ‘Ze kregen longontsteking,’ zegt Georgie, ‘en dan duurde het drie weken voor ze doodgingen, en ze wísten dat ze doodgingen, ze wisten dat er geen redding voor hen was. Je kunt het je niet voorstellen, hè?’ Ik merk dat ze een verstokte lezeres van historische romans in het sensationele genre is. ‘En dan teerden ze min of meer weg. Ze hadden iets wat de groene ziekte heette.’

‘Eleanor is een gewelddadige dood gestorven,’ zeg ik tegen haar. ‘Haar dood was niet typisch iets uit die tijd. Het is iets wat tegenwoordig ook gebeurt. Ze is vermoord.’

‘O, vertel!’

Maar ik vertel het niet. Ik schud mijn hoofd en glimlach. Misschien omdat ik weet dat Georgie Croft-Jones opgewonden zou raken en zou zeggen dat Henry het moest hebben gedaan, of met andere wilde, onjuiste speculaties zou komen aanzetten. In plaats daarvan zei ik dat ik dat nog aan het onderzoeken was, wat niet waar is; ik heb er al zoveel onderzoek naar gedaan als ik denk dat nodig is. Maar ik ben niet zo omslachtig als Jude; ik heb geen bezwaar tegen een leugentje om bestwil. En ik durf wel van ‘bestwil’ te spreken als de leugen tot doel heeft dat ik me niet kwaad maak.

We drinken koffie. Eindelijk willen de Croft-Jones’ weten wat er in het Hogerhuis gebeurt. Het gaat om de wet op het Hogerhuis, zeg ik, wat we hier allemaal ‘de hervormingswet’ noemen. Georgie denkt dat die wet betekent dat iedereen met een titel hem kwijtraakt, dat oudste zoons niet meer alles mogen erven en dat de aristocratie haar grondbezit dus zal kwijtraken. Niemand zal meer ‘lord’ of ‘lady’ worden genoemd; de hele aristocratie wordt weggevaagd. Het wordt een soort bloedeloze Franse Revolutie, denkt ze. Terwijl ik dat idee rechtzet, denk ik bij mezelf dat het hele land dat waarschijnlijk zal denken voordat de wet goed en wel is uitgevaardigd.

Ze is blijkbaar helemaal niet moe en wil weten waar we nu heen gaan, alsof ik een nachtclub op het oog had. Maar ik leid hen wat rond, laat hun de schatten van het Huis zien, het doodvonnis van Karel I dat we in een vitrinekast in de koninklijke galerij hebben liggen, de fresco’s van Dyce, en ik vertel een paar anekdotes en vraag ze of ze de vergaderzaal willen zien. Georgie wil graag, maar ze verliest haar enthousiasme als ik haar vertel dat zij en David links moeten zitten, en dat Jude rechts in de banken voor echtgenoten van leden moet plaatsnemen. Niets aan te doen, regels van het huis. Ze schijnt sympathie voor Jude te hebben opgevat en zegt dat regels er zijn om gebroken te worden. Ik zeg tegen haar dat als we ons niet aan deze regel houden een portier hen of Jude zal verwijderen, en we gaan naar beneden om afscheid te nemen bij de buitendeur. David belooft dat hij me de stamboom zal sturen als hij daar een nieuwe versie van heeft.

Het is nu erg stil in het Huis en er hangt een gespannen sfeer. Iedereen is naar huis gegaan of zit in de vergaderzaal. Ik zeg tegen Jude dat ik zelf ook nog even ga om te zien wat er gebeurt, zou zij graag naar huis willen? Ze zegt dat ze bij me blijft, ze is niet moe, ze is zo gelukkig dat ze haar tijd niet aan slapen wil verspillen. Als we langzaam die imposante, met rood tapijt beklede trap op lopen, pak ik haar hand vast en zeg ik zachtjes tegen haar: ‘Ik hou van je. Ik ben zo blij voor je.’

‘Ik hoop dat je ook blij bent voor jezelf,’ zegt ze slim – te slim – maar ik zeg haar dat ik dat ben; ja zeker, dat ik dat ben.

Verborgen nalatenschap
titlepage.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_0.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_1.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_2.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_3.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_4.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_5.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_6.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_7.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_8.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_9.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_10.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_11.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_12.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_13.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_14.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_15.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_16.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_17.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_18.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_19.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_20.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_21.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_22.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_23.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_24.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_25.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_26.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_27.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_28.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_29.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_30.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_31.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_32.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_33.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_34.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_35.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_36.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_37.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_38.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_39.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_40.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_41.xhtml