15

In het Huis wordt vandaag weer gedebatteerd over de wet op het Hogerhuis, nu met alle amendementen die in de vorige fase zijn aangenomen. Lord Mayhew, een vroegere minister van Justitie, stelde voor om kwesties inzake de rechten van erfelijke lords naar de commissie van privileges te verwijzen.

Ik voerde korte tijd het woord, herhaalde min of meer de woorden van lord Goodhart: wat de motie voorstelde, was tijdverspilling. Iedereen weet wat de bedoeling van de wet is en wat het gevolg zal zijn: dat wij als anachronismen, als prehistorische wezens aan de kant worden gezet. Dat wordt begroet met kreten van ‘O!’, vooral dat over die prehistorische wezens.

Maar lord Mayhew dringt aan op een stemming en krijgt het voor elkaar. Daarna gaan we verder, ditmaal over het unieverdrag en een fundamenteel principe daarin dat (kennelijk) de specifieke vertegenwoordiging van Schotland in dit Huis garandeert. Nu wordt voorgesteld dat de commissie voor privileges zich daar ook in gaat verdiepen, een manoeuvre die het geduld van barones Jay, de leidster van de regeringsfractie, ernstig op de proef stelt. Een nieuwe stemming is onvermijdelijk, en de voorstanders van verwijzing naar de commissie winnen het opnieuw. Hiermee zijn de debatten over het wetsvoorstel tot na het lange zomerreces van de baan. We gaan weer in oktober verder, en intussen zijn wij erfelijken er nog. Henry’s lijn is nog niet aan zijn eind.

Het is 27 juli en donderdag begint het reces. De werkende Hogerhuisleden van Labour, altijd drukbezet en erg gedisciplineerd, snakken naar vakantie – en ik ook. Jude en ik gaan wandelen in de bergen van Tirol, en daarna gaan we een week naar een Grieks eiland. Dat was al lang voor de miskraam geregeld en ze doet alsof ze er zin in heeft, maar ik weet wel beter. Dat kan ik aan haar merken.

Vandaag begint onze vakantie. Ons vliegtuig vertrekt vroeg in de middag en we zijn klaar om van huis te gaan. Maar kort voordat de taxi er is, vallen er twee brieven op de mat, een van Veronica Croft-Jones en de andere, met de familiestamboom waarvan ik haar niet heb gevraagd hem te sturen, van Janet Forsythe. Veronica, die ik natuurlijk nooit heb ontmoet, schrijft dat ze van haar zoon heeft gehoord dat ik graag met haar over de familie zou willen spreken. Ze brengt in september weer een bezoek aan David, Georgie en Galahad, en het zal haar een genoegen zijn een afspraak te maken. Trouwens, zegt ze, we zijn eigenlijk zulke naaste verwanten dat we elkaar beter moeten leren kennen, en ze tekent met: ‘Je toegenegen nicht, Veronica.’

Ik laat die brief achter, maar om de een of andere reden prop ik de stamboom in mijn zak. De taxi komt en we vertrekken naar het vliegveld Heathrow. Pas wanneer we al over de Alpen vliegen, kijk ik weer naar de stamboom. Ik zie al gauw dat ik er voorzichtig mee moet zijn, want het is duidelijk het originele exemplaar. Deze stamboom is nogal verfraaid en ziet er meer uit als een echte boom dan als een tabel, met bruin en groen gekleurde takken en twijgjes die naar beneden hangen in plaats van rechtop te staan vanuit de stam. De mannelijke personen zijn omkaderd met een bladvorm en de vrouwelijke personen met een appelvorm. Jude kijkt over mijn schouder en zegt met koude stem dat het weerzinwekkend is. Eerst zie ik geen namen die ik herken. Dan vind ik Jemima Ann Ashworth en Leonard Dawson. Hun dochter Mary (of Henry’s dochter) is er ook, evenals alle andere kinderen, die echt van Len Dawson zijn, en aan een kronkelig takje vind ik Janet Forsythe, voortkomend uit de tak van Laura Mary Dawson en Robert Arthur Kimball, met haar man en haar zoon Damon. Jimmy Ashworth schijnt geen broers of zussen te hebben gehad, maar Len Dawson had niet minder dan elf broers en zussen, plus twee halfbroers en twee halfzussen die na de dood van zijn vader waren geboren, toen zijn moeder, die blijkbaar onvermoeibaar was, opnieuw was getrouwd. Ik zie in die stamboom niet veel wat me interesseert en ik stop hem in mijn tas, ditmaal netjes opgevouwen.

Jude maakt zich zorgen over het wandelen, zoals ze zich zorgen maakt over alles waaraan lichaamsbeweging te pas komt. Ze maakt zich vooral zorgen over auto’s met vierwielaandrijving die over hobbelige bergweggetjes stuiteren. Ik wijs haar erop dat ze niet zwanger kan zijn, want ze is na de miskraam nog niet ongesteld geweest. Ik weet niet of dat waar is – ik bedoel dat ze niet zwanger kan zijn. Zij weet het ook niet en ze begint hooghartig te mokken. Ik kijk in noordelijke richting over de bergen naar Zwitserland, naar waar ik denk dat Graubünden moet liggen. Ging Henry hier wandelen? Jude zit met een kwaad gezicht op een rots.

‘Waarom doe je zo onaangenaam?’ zeg ik tegen haar.

Tot mijn verbazing barst ze in lachen uit, als de oude Jude, als de Jude op wie ik in het begin verliefd werd. ‘Ik hou van je,’ zegt ze. ‘Je gebruikt altijd van die rare ouderwetse woorden. Onaangenaam! Nou vraag ik je! Niemand, echt niemand, zegt “onaangenaam”, behalve jij.’

En dus omhelzen we elkaar en gaan we naar het hotel terug en bedrijven de liefde zoals we deden voordat we ons druk maakten om baby’s. We doen het elke dag en ’s avonds vaak ook nog, en elke keer is het zoals het vroeger was, zodat ik het gevoel begin te krijgen dat het voortaan altijd zo zal zijn, dat deze vakantie het begin van ons nieuwe geluk is. We sturen ansichtkaarten naar al onze vrienden, we sturen er zelfs een aan Paul, die een hekel aan die kaarten heeft, en we schrijven daarop: ‘Met veel liefde.’ Liefde is waar we in ondergedompeld zijn, helemaal, en er gaat zelfs wat over de rand.

Jude wordt ongesteld als we op Skyros zijn, maar ze vindt dat niet erg, ze is er blij mee. Ze zegt niets over baby’s. ‘Baby’ is nu een verboden woord. Het mag niet over onze lippen komen. Het is of we kinderen zijn en onze moeder tegen ons heeft gezegd dat we dat stoute woord van vier letters niet mogen gebruiken. We zwemmen en liggen in de zon, ingesmeerd met factor 15, en drinken dingen die thuis walgelijk smaken: ouzo en retsina, en Jude zegt geen woord over alcohol die haar hormonen vergiftigt of dat soort dingen.

Op onze laatste dag komt een nieuwkomer in het hotel naar ons toe als we bij het zwembad zitten. Hij stelt zich voor als Julian Brewer – ‘Binnenkort lord Brewer,’ voegt hij er met een hartelijke glimlach aan toe. Blijkbaar is hij zojuist tot lord benoemd en zal hij in oktober zitting nemen in het Huis. Ik sta op, schud hem de hand en zeg tegen hem dat ik uit het Huis vertrek wanneer hij binnenkomt. We bestellen drankjes bij de ober die langs de tafels loopt en ik geef zo goed mogelijk antwoord op zijn vragen over het Hogerhuis, al ben ik er met mijn gedachten maar half bij, of voor een kwart, want ik heb zojuist een van die openbaringen gehad, een van die momenten waarop je plotseling het licht ziet. Ik wil dat hij weggaat, ik wil dat de zon ondergaat en de wind komt opzetten, zodat we allemaal naar binnen gaan en ik naar mijn kamer kan gaan en Janet Forsythes stamboom uit mijn tas kan halen.

Ten slotte gaat hij weg, maar niet voordat ik wilde beloften heb gedaan om na zijn introductie een glas met hem te gaan drinken, zijn vrouw en kinderen te ontmoeten en hem de kneepjes van het vak te leren – dat wil zeggen, hem te wijzen waar de wc’s zijn en uit te leggen hoe hij een vraag moet indienen. Ik wil alles wel beloven om maar van hem af te komen. Jude kijkt me vreemd aan, want zulke dingen doe ik anders niet. Ik leg het uit als we in de lift staan. Brewer, zeg ik tegen haar, Brewer. Die man heet Brewer, en dat heeft me op een idee gebracht. Ik moet het nakijken. Als ik het goed heb, werpt het een heel nieuw licht op Henry’s leven.

Daar staat het, in de stamboom van Janet Forsythe: Joseph Edward Heyford Brewer, tweede zoon van Joseph William Brewer en zijn vrouw Mary Ann Dawson, geboren Heyford. Die twee hadden vier kinderen en die hadden allemaal Heyford als een van hun namen. Maar wat zo belangrijk, zo verbijsterend is: Mary Ann Dawson
was getrouwd met Clarence George Dawson en had van hem
twaalf kinderen, onder wie Leonard Dawson, de echtgenoot van Jimmy Ashworth. Dus de man die mijn betovergrootvader Samuel Henderson in Gower Street aanviel en bij zijn snode daad werd gestoord door mijn overgrootvader Henry Nanther, was Len Dawsons halfbroer.

Ik heb het knipsel uit de Times over Brewers verschijning op de rechtbank niet bij me, maar ik kan me de naam nog heel goed herinneren. Die naam Heyford is in mijn hoofd blijven zitten, ik weet niet waarom. Zijn leeftijd heb ik ook onthouden: zesentwintig. Volgens Janets stamboom was Joseph Edward Heyford Brewer geboren in 1857, dus dat kan kloppen. Ik zal moeten nakijken hoe oud hij was en waar hij was geboren, maar het moet dezelfde persoon zijn. Dat moet wel. Anders zou het een te groot toeval zijn.

Is Janet zich daarvan bewust? Dat moet wel. Dat wil zeggen, het moet haar zijn opgevallen dat de man die Samuel Henderson aanviel een halfbroer van Len Dawson was. Maar heeft ze de gegevens ook met elkaar gecombineerd en gezien dat Len Dawsons halfbroer veroordeeld werd en naar de gevangenis ging voor een aanval op mijn betovergrootvader en Henry’s toekomstige schoonvader? Op de een of andere manier betwijfel ik dat. Ik praat er met Jude over en vertel haar dat er bij de rechtbank niets over Henry werd gezegd; hij werd niet genoemd, en ze is het met me eens. Janet heeft waarschijnlijk niet het verband gelegd.

‘Maar waarom bracht ze het onder je aandacht door je dat krantenknipsel te sturen?’

Ik heb daarover nagedacht en zeg dat als ik zou moeten raden, ik zou zeggen dat ze het deed omdat haar moeder, toen we elkaar ontmoetten, geen kwaad woord over Jimmy Ashworth wilde horen en de mythe van Jimmy als zuiver, onschuldig wezen in stand wilde houden, terwijl zij, Janet, meer een vrouw van de wereld is. ‘Ze wil me laten zien dat er in haar familie ook zwarte schapen waren. De meeste mensen zouden het wel grappig vinden als ze zoiets in hun familiegeschiedenis hadden, Jimmy die zich als maîtresse liet onderhouden en die Joseph die een Victoriaanse schurk was. Maar Laura Kimball niet. Janet wil laten zien dat ze ruimdenkender is dan haar moeder. Trouwens, Joseph was nauwelijks familie van haar.’

‘Hij was helemaal geen familie van haar, als het klopt wat je zegt en Henry de vader van haar grootmoeder was.’

Ik vraag haar wat er volgens haar achter dit alles zit en ze denkt even na. Dan zegt ze dat het er niet goed voor Henry uitziet. ‘Ik bedoel, is er iets anders mogelijk dan dat Henry die Joseph heeft aangezet om het te doen? Dat hij hem ervoor betaalde? Joseph was een soort huurrover en Henry betaalde hem om die arme oude Samuel op straat aan te vallen, hem een paar klappen te geven maar niet te erg, opdat de dappere ridder Henry het slachtoffer kon komen redden.’

‘Daar lijkt het op,’ zeg ik.

‘Nou,’ zegt ze, en nu speelt ze voor advocaat van de duivel. ‘Je kunt het ook andersom zien en zeggen dat Henry onschuldig was. Hij ontmoette Joseph Edward Heyford Brewer pas omdát die schurk Samuel had neergeslagen. Misschien was hij een van die Victoriaanse filantropen die gevangenen bezochten en zocht hij Brewer in de gevangenis op. Hij leerde hem en zijn familie kennen en kwam zo in contact met Len Dawson.’

‘Alleen zijn er geen aanwijzingen dat Henry ooit gevangenen bezocht,’ zeg ik tegen haar, ‘en er zijn heel wat aanwijzingen voor het tegendeel. In een van zijn brieven aan Couch trekt Henry fel van leer tegen de behandeling van gevangenen. Henry vond dat ze te veel in de watten werden gelegd. Hij zegt zelfs dat mensen die gevangenen bezoeken een verkeerd beeld hebben. Hij vindt dat misdadigers, van welk niveau ook, nog meer door de samenleving moesten worden verstoten dan al gebeurde.’

‘Daar ben ik blij om. Ik wil dat Henry een schurk blijkt te zijn. Heb ik niet altijd gezegd dat hij iets in zijn schild voerde? En nu weten we wat het was.’

Ze gaat douchen en ik ga op het bed zitten en denk na. Waar en hoe hadden Henry en Joseph Brewer elkaar ontmoet? Of had hij eerst Len Dawson ontmoet? Ik betwijfel of ik daar ooit achter zal komen. Plotseling herinner ik me dat Joseph Brewer ergens in Euston woonde, maar daar kom ik ook niet verder mee. Misschien was hij een van die ‘demonstratiepersonen’ die artsen aan hun studenten lieten zien om hun op bepaalde afwijkingen of misvormingen van de anatomie te wijzen. Maar ik heb geen reden om aan te nemen dat Joseph enige afwijking vertoonde of in enig opzicht bijzonder was. Waarschijnlijk was hij een volkomen normale jongeman.

Hoeveel gaf Henry hem om de ‘klus’ te doen? Honderd pond zou voor zo’n man een fortuin zijn geweest. Later gaf hij Josephs halfbroer ook een beloning: een huwelijk met Jimmy Ashworth, een woning en ongetwijfeld een aanzienlijk bedrag ineens. Waarom had hij Len gekozen? Waarom niet Joseph zelf? Misschien omdat Joseph al getrouwd was. Ik kijk nog eens naar de stamboom en zie dat van de kinderen Dawson en Brewer er negen van het mannelijk en zeven van het vrouwelijk geslacht waren. In 1883 was de oudste zoon eenenveertig en de jongste negentien. De vijf oudsten waren in 1883 allemaal getrouwd, en een ander was weduwnaar met vijf kinderen. Len was vrijgezel, en ik zie nu iets wat me nog niet eerder was opgevallen; zijn jongste volle broer was op veertienjarige leeftijd gestorven en een broer die een jaar jonger was dan hij stierf toen hij pas één jaar was. Van de Brewers waren er twee een meisje. Joseph was al drie jaar getrouwd. De negentienjarige Albert was nog vrijgezel. Henry zou geen weduwnaar met vijf kinderen aan Jimmy hebben opgedrongen, zelfs hij zou daarvoor terugdeinzen, en die negentienjarige broer was te jong voor haar. En dus was Len de enige keuze die mogelijk was.

Hij had Len niet ontmoet doordat Len bij het ziekenhuis werkte. Len werkte waarschijnlijk ergens anders, en Henry ontmoette hem doordat Joseph hen aan elkaar voorstelde. Waarom was Len niet eerder getrouwd? Misschien was er iets aan hem wat vrouwen niet aanstond, een moedervlek of een wrat op zijn gezicht of zoiets. Ik moet nagaan of Laura Kimball een foto heeft.

Henry kan maar één motief hebben gehad om die aanval op straat en zijn eigen heldhaftige tussenkomst in scène te zetten: in contact komen met de familie Henderson. Er waren andere manieren om dat te doen, maar die waren waarschijnlijk minder effectief. Hij had Samuel, die advocaat was, kunnen consulteren over een juridisch aspect van zijn medisch onderzoek. Maar hoe had zo’n consult tot vriendschap en uitnodigingen in het huis van de Hendersons kunnen leiden? Daar zou veel tijd overheen zijn gegaan en misschien zou er niets van terechtgekomen zijn. Het is moeilijk om iets beters en effectievers te bedenken dan Henry’s plan. Niets maakte meer kans hem de dankbaarheid van het hele gezin op te leveren. Niets was vanzelfsprekender dan dat hij naar het huis van de Hendersons ging om naar de gezondheid van het slachtoffer te informeren.

Nu weet ik nog niet waarom Henry zo graag met de Hendersons in contact wilde komen dat hij, gezagsgetrouw burger, vooraanstaand persoon, hoogleraar, koninklijk lijfarts, een misdadig complot smeedde om toegang tot hun huis te krijgen. Wat was er zo aantrekkelijk aan hen? Het waren heel gewone mensen. Een advocaat genoot toen veel minder aanzien dan tegenwoordig en Samuel had niet eens veel succes. Het waren mensen uit de middenklasse. Ze waren niet rijk en ze woonden in een klein, hokkerig huis in een minder goede wijk van Londen. Niemand van hen zou geaccepteerd zijn in de wereld waartoe de Batho’s behoorden. De meisjes zagen er leuk uit, maar dat kon ook van duizend andere jonge meisjes in Londen worden gezegd, en sommigen van hen zouden een veel betere partij zijn.

Er schiet me nog een eigenaardige omstandigheid te binnen. Henry moet van de Hendersons hebben geweten voordat hij dat incident in Gower Street in scène zette, en hij kon alleen iets over hen weten door onderzoek naar hen te doen. Maakte hij gebruik van een detectivebureau? Een soort Sherlock Holmes? Ik stel me een sinistere figuur voor, erg Victoriaans, iemand uit een boek van Wilkie Collins, die Samuel volgde, zijn huis in het oog hield, misschien zelfs met de oude heer Quendon aanpapte als die zijn ommetje ging maken en die vanuit een winkelportiek naar de meisjes loerde. Maar waarom? Waarvoor?

Ik besluit er een nachtje over te slapen, want ik weet uit ervaring dat de dingen er ’s morgens vaak heel anders uitzien. Morgen zal het me allemaal wel duidelijk zijn. Dan blijkt het allemaal scherp in mijn hoofd te zitten. Maar ik slaap en sta vroeg op, want we moeten een vliegtuig halen, en de dingen zijn nog precies hetzelfde. Henry is nog steeds een samenzweerder en een schurk, en ik weet nog steeds niet waarom hij met de Hendersons in contact wilde komen.

De sluwe Henry. De misdadige Henry.

Verborgen nalatenschap
titlepage.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_0.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_1.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_2.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_3.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_4.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_5.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_6.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_7.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_8.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_9.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_10.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_11.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_12.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_13.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_14.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_15.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_16.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_17.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_18.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_19.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_20.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_21.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_22.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_23.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_24.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_25.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_26.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_27.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_28.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_29.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_30.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_31.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_32.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_33.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_34.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_35.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_36.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_37.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_38.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_39.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_40.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_41.xhtml