22

Hoewel ik niet in het toeval geloof, kan ik er ook niets voor in de plaats stellen. Misschien doet het er niet toe. Ik denk aan mijn laatste hoofdstuk – dat pas in de verre toekomt geschreven zal worden – en zeg iets in de trant van:

Slechts één van Henry Nanthers afstammelingen trad in zijn voetsporen en werd medicus. John Wentworth Corrie, zoon van zijn kleindochter Vanessa Kirkford en haar Amerikaanse echtgenoot Stephen Wentworth Corrie, is momenteel de jgb Fellow van de universiteit van Pennsylvania en doet onderzoek naar genetica. Het toeval wil dat hij zelf hemofilie heeft, het gevolg van een mutatie in de genen van zijn moeder, en hij doet specifiek onderzoek naar gentherapie bij hemofilie A.

Die tekst bevalt me niet. Hij herinnert me er ook aan dat ik niet weet of het waar is dat John Corrie de enige afstammeling is die medicus is geworden. Dat moet ik nagaan. Wat doet bijvoorbeeld Johns broer Rupert? Dat had ik hem moeten vragen, maar ik werd zo door het toeval verrast dat ik er niet aan heb gedacht. En dan zijn er Caroline, Lucy en Jennifer, kleindochters van Henry’s tweede dochter Mary, en ook achterneven als John en David, maar ik weet erg weinig van hen af. Het enige wat ik weet, is dat ze in Davids stamboom voorkomen. Ze kunnen allemaal een echtgenoot of partner hebben, ze kunnen kinderen hebben, en een van hen zou arts kunnen zijn, of verpleegkundige, of röntgenassistent, directeur van een gezondheidsinstelling of ziekenbroeder. Jude is bereid de Croft-Jones’ te eten te vragen en vindt het niet erg als ze dan de Heilige Graal meenemen. Omdat ze deze keer discreter was en Georgie niets over haar zwangerschap heeft verteld, hoeft ze geen onverdraaglijke uitingen van medelijden aan te horen.

Ik heb iets bedacht wat in Johns hoofd blijkbaar nooit is opgekomen. Of misschien bracht hij het gewoon niet ter sprake. Waarom zouden we ervan uitgaan dat de mutatie zich in Vanessa’s genen heeft voorgedaan? Waarom niet in die van haar moeder Elizabeth Kirkford, geboren Nanther? John zou zeggen dat ik erg weinig over hemofilie weet, maar dat ik steeds meer leer, en als ik de brochure lees, krijg ik steeds meer de indruk dat wanneer een man hemofilie heeft de genmutatie zich net zo goed bij zijn grootmoeder als bij zijn moeder kan hebben voorgedaan. In dat geval zouden Vanessa en Veronica allebei draagster kunnen zijn. Natuurlijk zou het toeval dan nog groter zijn geweest, want het zou betekenen dat een van Henry’s dochters een genmutatie had ondergaan waardoor ze draagster van uitgerekend die ziekte, die zeldzame ziekte, was geworden die het onderwerp van zijn levenswerk was geweest.

Galahad is een leuke baby geworden. Hij glimlacht de hele tijd. Het is of hij heeft ontdekt wat een charmante gewoonte dat glimlachen is en dat je er gemakkelijk goedkeuring mee verwerft, ja van zijn ouders zelfs regelrechte extase, zodat hij het niet vaak genoeg kan doen. Hij lacht ook hardop, een klaterend, erg muzikaal geluid, geïnspireerd door alles wat felgekleurd of glanzend is en binnen zijn gezichtsveld wordt gebracht. Hij is nu bijna zes maanden, en hij zit rechtop en kan volgens Georgie elk moment beginnen met kruipen. Hij schijnt de nogal norse aard van zijn vader niet te hebben geërfd, en evenmin de grilligheid van zijn moeder, maar hij is een opgewekt kind, tevreden en rustig. Veronica, die in de afgelopen maand is vertrokken maar nog lang niet is vergeten, heeft tegen Georgie gezegd dat rustig en ‘goed’ gedrag bij een klein kind weinig goeds over zijn intelligentie voorspelt. Intelligente mensen zijn als klein kind verschrikkelijk lastig, zoals David ook was.

‘Kun je je iets wreders voorstellen?’ zegt Georgie.

Dat kunnen we niet. We schudden ons hoofd, al zijn we niet verbaasd. Zelfs David, die volgens Jude eindelijk het bijbelse gebod ter harte heeft genomen dat je je moeder moet verlaten en je vrouw moet aankleven, zegt dat Veronica erg wreed kan zijn. Hij is er vrij zeker van dat hij helemaal niet zo lastig was toen hij klein was en dat het gewoon een van haar verzinsels is.

‘Wat zou ik graag willen dat je zwanger werd,’ zegt Georgie tegen Jude. ‘Let wel, als dat gebeurt, ben ik vast zo opgewonden dat ik er nog eentje neem om je gezelschap te houden.’

David trekt een lang gezicht. ‘Word ik daar niet over geraadpleegd?’

‘Natuurlijk wel, schat. Meer dan geraadpleegd.’ Ze lacht, en Galahad lacht met haar mee. ‘Jij mag ook je bijdrage leveren, net als de vorige keer. Weet je nog wel?’

Galahad lacht zo hard dat Georgie, net als die mensen die zeggen dat hun huisdieren alles begrijpen wat ze zeggen, ervan overtuigd is dat haar vroegrijpe zoon al op de hoogte is van de voortplanting. We gaan over op een enigszins ander, of misschien zelfs totaal ander, onderwerp. David heeft zijn nieuwste genealogische tabel meegenomen, maar die lijkt me niet veel anders dan de vorige keer. Ik voeg de Corries eraan toe en vraag hem naar de drie vrouwen van wie ik niet meer weet dan hun namen, maar hij weet alleen dat Lucy getrouwd is – hij was op haar huwelijk uitgenodigd – en Jennifer voorzover hij weet niet. Van Caroline weet hij niets, maar hij zegt dat hij haar in het bevolkingsregister zal opzoeken, en ik vind dat ik hem dat net zo goed voor me kan laten doen.

‘Mijn moeder weet het niet. Ik heb haar ernaar gevraagd. Het lijkt erop dat ze ruzie met Patricia heeft, en misschien ook met Diana.’

Die vrouw is blijkbaar nog twistzieker dan ik al dacht. Ik zeg tegen hem dat ik nog een keer met Veronica moet praten. Grote schrik. ‘We kunnen haar echt niet hebben, Martin. In elk geval voorlopig niet. Een tijdje niet.’ Hij dempt zijn stem, hoewel Jude en Georgie in de keuken zijn en we hen nog net aan de andere kant van het doorgeefluik kunnen zien. Zijn gefluister maakt Galahad aan het lachen. ‘Misschien is het je opgevallen dat zij en Georgie niet met elkaar overweg kunnen. Mijn moeder weet zich niet altijd even tactvol uit te drukken. En Georgie is soms nogal emotioneel.’

‘Ik denk erover om haar in Cheltenham op te zoeken.’

Zijn gezicht klaart op. ‘Nou, waarom niet? Goed idee. Ze is erg gastvrij, weet je. Ga op de thee en ze staat dagen in de keuken voordat je er bent.’ Hij wil weten wat ik haar ga vragen. Het is duidelijk dat hem maar één ding interesseert, en dat is dat hij Veronica uit zijn huis moet houden. Misschien is hij zelfs van plan om zelf ook bezoeken aan Cheltenham te brengen of haar de volgende keer dat ze naar Londen wil komen in een hotel onder te brengen. ‘Ik zal je haar telefoonnummer geven. En haar adres. Misschien schrijf je liever eerst een brief. Dat zou ze op prijs stellen, denk ik: een inleidende brief. En o ja, al zou je dat waarschijnlijk toch al niet doen: begin maar niet over Vanessa.’

Ik laat hem in de waan dat ik dat niet zal doen, al moet het natuurlijk wel, het is een van de redenen waarom ik ga, en ik zeg tegen hem dat ik haar adres al heb. Ik heb een brief van haar ontvangen. Als ik daar ben, weigert ze misschien over haar zus te praten, maar dat risico moet ik maar nemen. Misschien weet ze niet eens dat Vanessa dood is. Misschien laat het haar koud. Ik heb allerlei wilde ideeën over die zussen en hun nichten en mijn oudtante Elizabeth Kirkford, maar ik verdring ze. Ik wil geen tijd verspillen aan speculaties die misschien allemaal op niets gebaseerd blijken te zijn zodra Veronica met me praat. Als ze met me praat.

Wat mijn research betreft, nader ik het eind van Henry’s leven. Er zijn natuurlijk hiaten, grote hiaten die ik op de een of andere manier zal moeten opvullen, maar de stroom van zijn leven heeft nog maar een stuk of vijf jaar te gaan. Hij sprak weer in het Hogerhuis, een keer in een discussie over de automobiel, die hij een ‘eendagsvlieg’ noemde, en een keer over het dwaze voorstel om vrouwen kiesrecht te geven. Er zat niets nieuws in die toespraak, die hij in 1904 hield. Henry weidde bijna een kwartier uit over de zwakke gezondheid van vrouwen in vergelijking met die van mannen, hun regelmatige ‘onbekwaamheid’ waardoor ze in zijn ogen in een permanente staat van lichte invaliditeit verkeerden, hun specifieke talenten voor het huishouden en huiselijke bezigheden en hun intuïtie, die hen van de rationele houding van de man onderscheidde. Dat alles had eigenlijk niet veel met het vrouwenkiesrecht te maken; het was er meer op gericht hen buiten de universiteiten en de vrije beroepen te houden, maar niemand trok de geldigheid van zijn argumenten in twijfel. De opvatting van graaf Ferrer over vrouwen als potentiële wetgevers, drieënvijftig jaar later naar voren gebracht, was maar een kleine vooruitgang ten opzichte van die van Henry. Sprekers die op hem volgden, feliciteerden de edele lord Nanther met zijn wijze woorden. Een van hen zei dat die woorden waren voortgekomen uit de deskundigheid die hij als ‘geneesheer met een grote reputatie’ bezat. Henry de vrouwenhater. Hoewel hij ongetwijfeld blij was met de reacties van de andere lords, sprak hij daarna niet meer in het Hogerhuis. Ik heb de Handelingen uit de resterende jaren van zijn leven doorgeploegd, maar nergens is gebleken dat hij ooit nog in het Hogerhuis is geweest.

Hij gaf het op. Hij gaf toe aan zijn leeftijd. In januari 1906 werd hij zeventig, en hij maakt in zijn dagboek melding van zijn verjaardag. ‘Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren. Vandaag heb ik de tijdsspanne bereikt die mij is toegewezen.’ Voor een agnost citeert hij verrassend vaak uit de bijbel, maar dat zal wel een overblijfsel uit zijn jeugd zijn geweest. Hij was geen lijfarts van de koninklijke familie meer, want aan zijn dienst aldaar schijnt een eind te zijn gekomen toen Edward vii op de troon kwam. Blijkbaar werd er iemand anders aangesteld om de Battenberg-prinsen, Maurice en Leopold, te behandelen.

In het voorjaar van 1906 stierf Barnabus Couch. Henry schrijft in zijn dagboek: ‘Per spoor naar Edinburgh. Aanwezig geweest op begrafenis van arme Couch.’ Bedacht hij, toen hij daar op het kerkhof stond en zag hoe de kist met zijn oude vriend in de groeve werd neergelaten, dat er nu niemand meer was die hem zou vragen hoe zijn magnum opus vorderde? Hij kon het nu laten liggen zonder zich te hoeven schamen en zonder redenen te hoeven aanvoeren. Misschien zouden de vrouwen nog vragen hoe ‘papa’ opschoot, maar hun mening telde niet. Ze waren onbekwame invaliden die zich door hun intuïtie lieten leiden.

Het is bekend dat hij aan dat boek is begonnen. In de eerste tijd, aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw, schrijft hij: ‘Aan Een geschiedenis gewerkt, en goed vooruitgekomen’, en: ‘Zes hoofdstukken van Een geschiedenis voltooid. Maar in 1903 zijn er niet meer zulke notities. We weten niet eens wat de volledige titel zou zijn geweest. Een geschiedenis van bloedziekten? Een geschiedenis van hemofilie? Hij behandelde nog wel eens een patiënt en gaf nog wel eens een lezing. Zijn naam staat bij degenen die hebben bijgedragen aan de afdeling Hemofilie van dat enorme werk Een schatkamer van menselijke erfelijkheid , dat in medische kringen altijd ‘Bulloch and Fildes’ wordt genoemd, naar de voornaamste initiatiefnemers, hoewel het pas drie jaar na Henry’s dood verscheen. Maar zijn werk was verricht en het lijkt erop dat hij zijn leven als beëindigd beschouwde.

In het jaar dat hij zeventig werd en Couch stierf, trouwde Henry’s oudste dochter Elizabeth, eenentwintig jaar oud, in de St. Mark-kerk, Hamilton Terrace, met James Bartlett Kirkford. Henry leidde haar naar het altaar. Op een zaterdag in juni noteert hij beknopt: ‘E. vandaag gehuwd.’ Haar man ging met haar in Yorkshire wonen. Mary, Helena en Clara bleven thuis; Clara zat nog op school in St. John’s Wood. Alexander, de erfgenaam, ging ook naar school, een lagere school in Arkley, voordat hij naar Harrow zou gaan, maar George, de zieke jongen, werd nooit gezond genoeg geacht om naar school te gaan. Een huisleraar, meneer Beckwith, kwam hem elke dag Latijn en wiskunde geven, terwijl ene mejuffrouw Parent hem Frans leerde. Henry, die in de eerste levensjaren van zijn dochters zo weinig mogelijk thuis was geweest, kwam zijn huis nu bijna nooit meer uit. Het schijnt dat als George niet zijn lessen volgde hij altijd bij zijn vader was.

De briefwisseling tussen Elizabeth Kirkford en haar zuster Mary Nanther is een rijke bron van informatie over het familieleven. Ze schreven elkaar vele jaren eens per maand, al werd de correspondentie soms enige tijd onderbroken, met name in de zomer van 1910 en opnieuw in 1917 en 1919. Maar in augustus 1910 verwijst Mary naar ‘je brief in juni’ en in december 1917 naar Elizabeths vermelding van ‘Vanessa’s kinkhoest’ enkele maanden eerder, en die brieven zijn er niet meer. In de collectie zitten geen brieven uit de perioden mei tot augustus 1910 en september tot november 1917. 1919 is ook een leeg jaar, met maar één brief van iedere vrouw. Natuurlijk kunnen die brieven gewoon verloren zijn gegaan. Er is geen reden om te denken dat ze opzettelijk zijn vernietigd. De brieven die uit de jaren voor Henry’s dood zijn overgebleven, geven een gedetailleerd beeld van het gezinsleven in Ainsworth House en Elizabeths huwelijk. James Kirkford loopt mank. Blijkbaar was zijn ene been een beetje korter dan het andere. Daardoor hoeft hij niet in de Eerste Wereldoorlog te dienen. ‘Ik heb nooit gedacht dat ik nog eens dankbaar zou zijn voor James’ gebrek, maar nu ben ik dat wel,’ schrijft Elizabeth. ‘Hij piekert er natuurlijk over, vooral omdat een of ander misbaksel hem een witte veer heeft gestuurd.’ Vier jaar eerder heeft ze het leven geschonken aan een zoon:

Ik heb twee dagen veel geleden en was doodsbang, maar eindelijk werd hij geboren. Mijn lijden was niet zo erg dat ik niet bereid ben hem een broertje of zusje te geven. James wil zijn eigen naam aan zijn zoon geven, en ik vind dat goed, maar eerst komt de naam Kenneth. Die naam is in de mode, maar hij zal zich er nooit voor hoeven te schamen.

Inmiddels was Henry al een jaar dood. In heel 1907 en het begin van 1908 schrijft Mary over de slechte gezondheid van hun vader. Ze noemt het een ‘malaise’:

Ik geloof niet dat papa zelf weet wat hem mankeert. Het is een malaise die niet nader te bepalen is. Hij heeft soms een lichte pijn in zijn borst en in zijn linkerarm, wat op hartklachten wijst, zegt hij.

Met Kerstmis 1907 schrijft ze haar zuster:

We zullen je hier missen, maar we begrijpen natuurlijk allemaal dat jullie de feestdagen bij James’ familie moeten doorbrengen. We zullen geen gasten krijgen en nergens heen gaan. Die arme papa schijnt niets te hebben om hem bezig te houden – tenzij je George meerekent. Hij brengt al zijn wakende uren bij hem door, leest hem meestal hardop voor, wat George prettig vindt, al kan hij zelf al sinds zijn vierde jaar uitstekend lezen. Hij lijdt vreselijke pijn en laat soms midden in de nacht ijzingwekkende kreten horen waar het hele huis wakker van wordt. Papa laat ijs bezorgen en zorgt uren achtereen telkens voor verse ijszakken. Niets is hem blijkbaar te veel moeite.

In februari schrijft ze:

Ze spelen heel bijzondere spelletjes. De laatste tijd tellen ze hoe vaak bepaalde woorden in de stukken van Shakespeare voorkomen. Bijvoorbeeld ‘groen’ en ‘melk’ in Macbeth! George geniet daarvan en beweert dat hij er een geheime code in heeft gevonden. Hij is zo’n intellectueel kind! Dat waren wij geen van allen, en Alexander is het zeker niet.

George stierf in juli 1908. Voor zijn vader was dat de zwaarste slag van zijn hele leven. Mary schrijft:

Het is afschuwelijk voor ons allemaal, maar het ergst voor die arme papa. Moeder is altijd zo flegmatiek, al is ‘filosofisch’ misschien een vriendelijker woord. Niets schijnt haar lang van streek te kunnen maken. Ik vraag me onwillekeurig af wat papa’s reactie zou zijn geweest als een van ons was gestorven. Nogal anders, denk ik. Zou iemand kunnen ontkennen dat George de enige van zijn kinderen was om wie hij iets gaf? Jij was in het begin van de jaren negentig ernstig ziek, toen je roodvonk had. Ik was nog maar vijf, maar ik kan me nog heel goed herinneren dat papa nauwelijks bij je in de buurt kwam, zogenaamd omdat hij bang was voor besmetting, al had hij de ziekte zelf gehad. Ik was bij mama toen ze hem kwam vertellen dat je buiten gevaar was, en hij keek nauwelijks op van zijn boek.

Dat was niet erg aardig, als Elizabeth nog niet van Henry’s gevoelloosheid wist. Henry stierf in 1909, zes maanden na George. ‘Aan een gebroken hart’, veronderstelt Elizabeth. Mary wil daar niets van weten. ‘Vader’ (ze noemt hem nooit meer ‘papa’) ‘is misschien wel aan een gebroken hart gestorven, maar dan brak het door een ziekte, niet van verdriet. Wat moeder ook zegt, ik geloof dat hij kort na Georges dood een hartaanval heeft gehad. Ze trof hem liggend op de bank in de studeerkamer aan, zijn handen gevouwen bij zijn linkerzij en zijn gezicht merkwaardig purper.’ De volgende aanval, in januari daarop, doodde hem. De Times bracht een lange, vleiende necrologie en prinses Beatrice stuurde een krans. Henry liet het grootste deel van zijn bezit na aan zijn zoon Alexander, de nieuwe lord Nanther. De uitzonderingen waren kleine legaten om zijn ongehuwde dochters een inkomen te verschaffen. Zijn weduwe kreeg het levenslange recht van bewoning van Ainsworth House en een aanzienlijke uitkering van een levensverzekering. Edith liet een grafsteen voor hem plaatsen, met zoveel vrije ruimte dat haar naam er later aan toegevoegd kon worden. Het opschrift is conventioneel: ‘Henry Alexander, baron Nanther kcmg, geliefde echtgenoot van Edith, geboren 19 februari 1836, overleden 20 januari 1909. Zalig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden.’ Ik denk dat ik mijn overgrootmoeder inmiddels goed genoeg ken om te weten dat er geen ironie in het spel is. Haar man was arts geweest, dus die specifieke zaligspreking was volkomen op zijn plaats.

Tegenover de hoofdingang van de begraafplaats staat nog een rij kleine huizen. Verder zijn er nog twee grote huizen, en dat is dan alles wat nog kan vertellen hoe Kensal Green eruitzag in de tijd dat Henry daar werd begraven. Maar zelfs toen was de doolhof van straatjes achter het kerkhof er al, met de rijen winkels waarvan vele nu vervallen zijn, hun etalages dichtgespijkerd. Je kunt het hele eind van Harrow Road lopen, van Paddington tot Harlesdon, en met uitzondering van een slager, waar een rij voor de deur staat, geen winkel passeren waar je ooit naar binnen zou gaan, laat staan dat je er iets zou kopen. Er is een kapperszaak waar de pleisterkalk van de muren valt; er zijn talloze gokkantoren, fastfoodrestaurants, winkels waar ze alleen maar dingen van plastic verkopen. De buurt is in verval geraakt en er hangt een bijna sinistere sfeer. De trottoirs zijn bezaaid met kauwgom en zwerfvuil, alle gebouwen zijn lelijk of grimmig, alle oppervlakken in de omgeving van het metrostation bedekt met agressieve graffiti in primaire kleuren. Mensen die hier wonen, zouden liever op bijna alle andere plaatsen wonen en hun ontevredenheid staat duidelijk op hun norse gezicht te lezen. De begraafplaats is in de zomer een oase van groen, maar nu huiveren kale takken achter het soort hoge muur dat je rond het terrein van een gevangenis zou verwachten.

Er valt een fijne motregen, die maar een klein beetje natter is dan mist. Ik weet ongeveer waar Henry’s graf is, maar om het te vinden heb ik toch de plattegrond van de begraafplaats nodig. Het is een enorm terrein. Sommige tombes zijn zo groot als de huisjes aan de overkant en hebben ook ongeveer dezelfde vorm. Ik ben omringd door obelisken en engelen, huilende weduwen in pokdalig kalksteen, gebroken zuilen, en overal klimop en hulst, altijd groen en donker en lelijk en blijkbaar onsterfelijk, in tegenstelling tot de bewoners van de grond onder mijn voeten. Ik stel me beenderen en rottend hout in die grond voor, rijk aan larven, en vraag me af wat ze ermee dachten te bereiken, die Victorianen. Streefden ze ernaar de dood te overwinnen? Zo ja, dan hebben ze duidelijk gefaald, want deze begraafplaats is juist zijn verblijf. De levende mens voelt zich hier een indringer en moet zich toch haasten als hij er levend uit wil komen.

Henry’s grafsteen is niet erg indrukwekkend. Hij staat tussen een obelisk die op de Naald van Cleopatra lijkt en een egyptoloog gedenkt en de wenende muze van een obscure dichter. Klimop en braamstruiken nemen de tussenruimten in beslag. Henry deelt zijn graf met zijn weduwe Edith en zijn zoon George. Georges grafschrift toont meer gevoel dan het opschrift dat de weduwe voor zijn vader bedacht. Het was ongetwijfeld opgesteld door Henry zelf, want er wordt geen andere ouder genoemd. ‘George Thomas, geliefde zoon van lord Nanther, elf jaar oud. Hoort ge de kinderen huilen, o, mijn broeders?’ Het citaat is van Elizabeth Browning, geloof ik, en als ik het me goed herinner komt het uit een gedicht over het leed van fabriekskinderen. Ik zal het opzoeken. Ediths grafschrift is waarschijnlijk door Alexander aangebracht in een van de korte perioden dat hij in Londen woonde: ‘Louisa Edith, lady Nanther, weduwe van Henry, 1861-1932, een zeer beminde moeder.’ Ongetwijfeld zijn de getrouwde dochters bij hun echtgenoten begraven. Maar Helena? En Clara? Die liggen elders – verwaarloosde, ongewenste vrouwen, van weinig betekenis voor hun familie of de nakomelingen van hun broer en zusters.

Maar wat me echt verbaast, is de vaas met bloemen. Het graf ziet eruit alsof het een hele tijd niet verzorgd is, maar niet tweederde van een eeuw, bij lange na niet. Op de bemoste plaat aan de voet van het graf staat een kleine stenen vaas, halfvol groenig bruin water, waarin een bosje dode rozenknoppen staat. Ze zijn verwelkt, maar ze zijn nog roze en hun bladeren zijn niet verschrompeld. Wie kan ze daar hebben neergezet? Niet mijn oudtante Clara, die het langst van haar generatie in leven is gebleven. Hoewel ze bijna honderd is geworden, stierf ze in 1990, en deze bloemen staan hier niet meer dan een paar weken. Weer een klein mysterie dat ik graag zou willen oplossen.

In een vreemde impuls – eigenlijk niets voor mij – ga ik naar de ingang terug, waar een bloemenkraam staat, en koop een bos chrysanten. Terwijl ik ze in het regenwater in de stenen vaas zet, zeg ik tegen mezelf dat ik ze daar niet voor Henry of George neerzet, maar voor Edith. Vroeger beschouwde ik haar als een vrouw die geluk had gehad, die een beter huwelijk had gesloten dan ze had kunnen verwachten, die in een mooi huis woonde waar het haar aan niets ontbrak. Haar man was haar toegewijd en haar kinderen hielden van haar. Bovendien was ze, volgens de brieven van haar dochter, kalm en evenwichtig. Ze was een goede fotografe en schilderde op z’n minst zo goed dat ze er zelf voldoening aan beleefde. Maar nu begin ik haar te zien als een vrouw wie onrecht is aangedaan, een vrouw van wie misbruik is gemaakt, al weet ik nog niet waarom.

Verborgen nalatenschap
titlepage.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_0.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_1.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_2.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_3.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_4.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_5.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_6.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_7.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_8.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_9.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_10.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_11.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_12.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_13.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_14.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_15.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_16.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_17.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_18.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_19.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_20.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_21.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_22.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_23.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_24.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_25.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_26.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_27.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_28.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_29.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_30.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_31.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_32.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_33.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_34.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_35.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_36.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_37.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_38.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_39.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_40.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_41.xhtml