32

Ik ben moe, maar het duurt een hele tijd voordat ik in slaap val. Ik denk dat er te veel dingen door mijn hoofd gaan. Sinds we hier zijn, hebben we vaak over Versam horen spreken, we zijn er op weg naar Tenna zelfs even geweest, en nu weet ik ook weer waarom die plaatsnaam me zo bekend voorkomt. Tenminste, dat denk ik. Hoewel ik Bulloch and Fildes heb meegenomen, kon ik de stapels correspondentie van Henry moeilijk meezeulen, en ik weet opeens vrij zeker dat de naam ‘Versam’ voorkomt in een brief die Henry aan Couch of Fetter of iemand anders schreef. De context, denk ik, was een lange wandeling die hij vanuit Versam naar een dorp in het Safiental maakte. De afstand van dertig kilometer wordt genoemd, geloof ik, al ben ik daar niet zeker van. Maar zou het in dat geval het dorp Tenna kunnen zijn? Zelfs wanneer daar nooit Romansch is gesproken? En ik herinner me nog iets anders, tenminste, dat denk ik. Die zin van Hoessli over het klimaat in Tenna – Henry citeert daar direct uit in diezelfde brief: ‘Het zonlicht en de droge atmosfeer maken het een gezond oord.’ Jammer genoeg weet ik dit alles niet zeker zonder dat ik die brief zie, en die ligt thuis in zijn map op mijn werktafel.

Natuurlijk ben ik nu klaarwakker. Ik lig hier en denk dat Henry misschien best een kans om Romansch te spreken voorbij zou laten gaan als hij in plaats daarvan een dorp kon bezoeken dat onder hematologen berucht was om de vele ‘bloederfamilies’. Hoewel het nog dertig jaar zou duren voordat Bulloch and Fildes werd gepubliceerd, had hij hun bronnen gelezen, had hij Hoessli gelezen, zodat hij goed op de hoogte was. Misschien logeerde hij in Chur. Het is zelfs mogelijk dat hij pas wist hoe relatief dicht bij Tenna hij was toen hij daar al was en in zijn Baedeker keek. Toch kan ik dit alles pas nagaan als ik thuis ben. Ik kan nu alleen maar speculeren.

Het leven in Tenna is zo weinig opwindend dat de aankomst van de bus op het eind van de ochtend al een hele gebeurtenis is. Het is een nog grotere gebeurtenis wanneer er vreemden worden verwacht. Er staan mensen voor het Gemeindehaus om ons te verwelkomen. We worden de winkel in geleid en krijgen koffie en koekjes. De witte mist die op bewolking lijkt als je lager op de helling bent, spreidt zijn sluier over Tenna uit, en vandaag is het nat. Het vocht condenseert op ons gezicht en onze handen en laat ons huiveren. We lopen door die mist naar het Rosslihaus, maar als dat in zicht komt, heb ik al het voorgevoel van een teleurstelling, want ik neem aan dat een kasteelbewoonster met de auto zou komen en er staat geen auto bij het huis.

We krijgen warme chocolade en zandkoek als troost. Mevrouw Tauber kon niet komen, omdat een van haar kinderen ziek is en het nieuwe kindermeisje nog niet is gearriveerd. Ik krijg haar adres en telefoonnummer en hoor dat ze arts is, al heeft ze niet meer gepraktiseerd sinds ze is getrouwd. Maar dit brengt me op het idee dat ze misschien iets over de hemofilie weet en ook niet zo gespannen op vragen over het voorkomen van die ziekte in Tenna zal reageren. Wanneer ik me door Jude het telefoonnummer heb laten dicteren, kijk ik op en zie de eieren. Die moeten hier zaterdag ook zijn geweest, maar toen zijn ze me niet opgevallen. Ze zijn allemaal rood of bruin of donkergroen, met een wit patroon van bloemen en bladeren of abstracte figuren. Mevrouw Walther – ze moet een voornaam hebben maar niemand gebruikt hem of vertelt hem aan ons – zegt, en Jude vertaalt, dat het wit niet is opgeschilderd. Het hele ei wordt in een bepaalde kleur geverfd en daarna wordt het witte patroon er met een scherp voorwerp op aangebracht. Dat wil zeggen, het wit is de natuurlijke keur van de eieren onder de verf. Het symbool van het voortdurende leven, een ei met een X-chromosoom, klaar om schoonheid of lelijkheid, gezondheid of ziekte, een lang leven of een spoedige dood door te geven.

Volgens Jude is mevrouw Walther net zo teleurgesteld als ik omdat haar vriendin uit het kasteel niet is gekomen, maar in haar geval komt er nog bij dat ze zich schuldig voelt. Jude stelt haar gerust; het is niet haar schuld, zulke dingen gebeuren. We kunnen het maar beter helemaal opgeven en naar huis gaan, al gaat de bus pas om vier uur. Dan krijgt mevrouw Walther blijkbaar een idee en geeft ze ons ieder een ei om het goed te maken. Ze heeft ze zelf versierd, een gemberbruin met een witte lelie erop voor Jude, en een rood met een bloemenkrans voor mij. ‘Typisch Tenna,’ zegt ze glimlachend, en zelfs ik kan haar verstaan. Ze verpakt de eieren elk in een eigen doosje, omdat ze breekbaar zijn en we een lange weg te gaan hebben.

De mist is opgetrokken, zodat we na de lunch in Hotel Alpenblick – weer goulash, maar met andere groenten – een lange wandeling over bergpaden maken en van het schitterende uitzicht genieten. De bus komt natuurlijk op tijd, en we gaan terug naar Versam en vandaar naar Chur. Als gevolg van dit alles voel ik me een beetje dom en vraag ik me af waarop ik eigenlijk had gehoopt. Wie van de mensen die nu leven maakt het iets uit wat er met een dorpsmeisje uit de achttiende eeuw is gebeurd? Als het al klopt dat ze hiervandaan kwam. Wie weet zijn er Maibachs in heel Zwitserland, of zelfs in heel Duitsland of Oostenrijk. Het zou een ander verhaal zijn als ze, zoals mevrouw Tauber, in een kasteel had gewoond en uit een goede familie was gekomen. Terwijl ik op het station van Chur uit de trein stap, besef ik dat ik ervan uitging dat Barbla hiervandaan kwam omdat hier volgens Bulloch and Fildes een familie Maibach woonde. Maar misschien kwamen ze uit Neurenberg of Innsbruck; misschien had Veronica gelijk en waren het helemaal geen Maibachs maar Maybacks uit Manchester en had mijn Barbla in werkelijkheid de vrij veel voorkomende Engelse naam Barbara.

Als we de volgende morgen erg vroeg opstaan en een vroege trein naar Zürich nemen, kunnen we voor de lunch in een vliegtuig naar Londen zitten, maar we hebben geboekt voor een vlucht van halfzes in de middag en daar kunnen we ons maar beter aan houden. Trouwens, het bevalt Jude hier wel. Ze wil nog een tijdje in de oudste stad van Zwitserland blijven, vanavond in een goed restaurant eten en morgenvroeg een bezoek aan het Raetisches Museum brengen. Ze is een onvermoeibaar museumbezoekster. Voor haar is geen vakantie compleet als ze niet zoveel musea heeft ‘gedaan’ als ze kan vinden. We pakken de geverfde eieren uit en Jude zegt dat ze een symbool van hoop moeten zijn, een symbool van het kind dat vast en zeker volgend jaar geboren zal worden. Ze weet hoe ik over hoop denk, maar zegt dat niet.

Na het bezoek aan het museum nemen we een ochtendtrein naar Zürich en komen daar op tijd voor de lunch aan, maar we hebben nog twee of drie uur de tijd voordat we naar het vliegveld moeten vertrekken. Volgens Baedeker is de Bahnhofstrasse een van de mooiste winkelstraten van Europa, maar Jude wil niet winkelen, en dat is gezien de staat van onze financiën maar goed ook. Ze wil nog meer musea bezoeken.

Ik boek een kamer in een hotel voor ons en Jude staat naast me. Ze is net zo opgewonden als ik en vindt het helemaal niet erg dat we hier nog een dag moeten blijven. En als we met de lift naar onze kamer gaan, denk ik aan de speling van het lot. We hadden maar tijd voor één, hooguit twee musea, en Zürich staat er vol mee. Ze had zo gemakkelijk – want ik liet de keuze aan haar over – voor het Thomas Mann-archief in de Schonberggasse kunnen kiezen, zoals ze bijna had gedaan, of voor het Johanna Spyri Museum – als kind hield ze veel van Heidi – maar ze koos voor de keramiekverzameling in het Zunfthaus zur Meisen en het Museum Bärengasse met voorwerpen uit het dagelijks leven. Dat keramiekmuseum had ik wel verwacht, ze is gek op porselein, maar waarom dat dagelijks leven? Dat is niet helemaal haar smaak, zou ik hebben gedacht, want ze is nooit een vrouw geweest met veel belangstelling voor interieurs. Maar goddank koos ze voor dat museum.

We keken naar een erg luxueus interieur, een huiskamer in een klein kasteel aan de Rijn, het Schlössli Benediktus. De Rijn is een grote rivier en ik had geen enkele reden om het kasteel ergens in de buurt van Tenna te plaatsen. Evenmin bracht de foto van het huis, dat voor een kasteel niet erg groot was, met torentjes, steile daken en immens hoge bergen op de achtergrond, me op bepaalde gedachten. Ik zag pas het licht toen ik een boek open zag liggen op een tafeltje tussen een klavecimbel en een chaise longue. Mij zei het niets. Ik kan geen gotisch schrift lezen en dit boek, blijkbaar een dagboek, was met de hand geschreven in dat krullende, ingewikkelde en in onbruik geraakte Duitse schrift. Jude kan dat tot op zekere hoogte wel. Ze keek naar de open bladzijden, keek toen mij aan, en keek toen weer naar de linkerbladzijde.

‘Martin, daar staat iets...’ Ze was nogal bleek geworden.

‘Gaat het wel?’ zei ik.

‘Ja.’ Ze pakte mijn hand en hield hem een ogenblik stevig vast. ‘Op die bladzijde staat de naam Magdalena Maibach. En een zin later: “Barbla”.’

‘Kun je het lezen?’

Ze zuchtte van ergernis. ‘Niet goed. Vroeger wel. Ik ben vergeten hoe het moet. Ik denk dat er iets staat als “gaf haar een nieuwe naam”. Er staat in elk geval “ neue Name ”. Daar ben ik zeker van.’

In het bijschrift naast het dagboek stond ‘1793’. Als auteur van het dagboek werd genoemd Gertrude Tauber, weduwe en eigenares van het kasteel sinds haar man vier jaar geleden was gestorven. Dat alles stond er niet alleen in het Duits, maar ook in het Engels. Jammer dat ze niet ook een vertaling van het dagboek hebben. Dat gaf, zoals het bijschrift vertelde, een fascinerend beeld van het huiselijk leven in de hogere standen in de achttiende en het begin van de negentiende eeuw.

‘Als we de curator vroegen of we het wat beter mogen bekijken, en als dat dan mag, denk je dat je het dan zou kunnen lezen?’

‘Liefste, ik weet zeker dat ik het niet kan,’ zei Jude.

‘Wat denk je dat het betekent: die vrouw, die kasteelbewoonster die een kind dat Magdalena heet de naam Barbla geeft? Waarom zou ze dat doen? En waar haalde ze het recht vandaan?’

‘Ik weet het niet. Maar luister, heette die vrouw over wie mevrouw Walther het had niet ook Tauber? En, Martin – dit wordt opwindend – zei ze niet dat ze in een kasteel woonde? Die vrouw zou haar voorouder kunnen zijn. We moeten het weten. En we moeten over twee uur in het vliegtuig stappen.’

‘Een vliegreis kun je afzeggen,’ zei ik.

We moesten een hotelkamer nemen voordat we telefoongesprekken konden voeren. Of Jude moest dat doen. Zij is degene die Duits spreekt, en gelukkig schijnt ze het leuk te vinden om haar kennis in praktijk te brengen. En zo komt het dat we nu in deze hotelkamer zijn, die veel verfijnder en eleganter is dan die in Chur. Jude is aan het bellen en ik was ons ondergoed in de wastafel van de badkamer. We dachten dat Lorraine ze morgen zou kunnen wassen, maar we zijn morgen niet thuis. Morgen zijn we... Waar?

‘In Schlössl Benediktus, als we de weg daarheen kunnen vinden,’ zegt Jude.

Ze weet het nog niet. Ze heeft met mevrouw Walther gesproken, die heeft bevestigd dat we de juiste Tauber hebben. Ze had ook gehoord dat ‘Franziska’s’ kind beter is.

Ik kom de badkamer uit, mijn handen vol natte slipjes en onderbroeken. ‘Franziska is de huidige mevrouw Tauber?’

‘Dat klopt, de vrouw die arts was.’

‘Ik zou best eens een kasteeltje aan de Rijn vanbinnen willen zien,’ zeg ik.

Maar dat is niet onze bestemming. De eerste keer dat Jude belt, is de lijn bezet, en ze wacht ongeduldig, maar na ongeveer tien minuten neemt Franziska Tauber op. Binnen enkele seconden spreekt Jude Engels. Ze zegt dat ze onze vlucht zal afzeggen, we willen mevrouw Tauber graag de volgende dag ontmoeten, haar man zal zo dankbaar zijn, ze kan haar niet genoeg bedanken enzovoort.

‘In Chur. Ze ontmoet ons in Chur. Ze moet daarheen om met iemand te lunchen. We kunnen morgen terugvliegen, of zou donderdag veiliger zijn?’

Donderdag, zeg ik tegen haar, je weet nooit wat we nog moeten uitzoeken.

Franziska zegt vriendelijk: ‘Ik hoorde dat jullie op zoek zijn naar een vrouw die Magdalena Maibach heette.’

We drinken koffie op het terras van Café Cuera, dat zich op de oever van de rivier bevindt. Franziska – ze heeft voorgesteld elkaar te tutoyeren – is ongeveer van Judes leeftijd, lang, slank, erg blond. We hebben haar gevraagd met ons te lunchen, maar dat kan ze niet. Dat is het doel van haar bezoek aan Chur: een lunch met iemand anders.

‘Ik probeer iets te weten te komen over een vrouw die Barbla Maibach heette.’

‘Ja. Een en dezelfde, zoals jullie wel al zullen vermoeden.’

‘Dat vermoedden we niet. Mijn vrouw zag de namen in een dagboek in een museum in Zürich.’ Er gaat een golf van opwinding door me heen, en dat is belachelijk, want ik heb nog geen enkel bewijs.

‘Dat gotisch schrift was me te moeilijk,’ zegt Jude.

‘Dat kan ik me voorstellen. Ik heb er zelf ook grote moeite mee. Barbla werd geadopteerd door een voorouder van mijn man, zijn over- – en dat vijf of zes keer – grootmoeder. Ze is uit Tenna weggehaald. Het staat allemaal in het dagboek dat ze bijhield. Ze heette Gertrude Tauber, geboren Wettach. Ze had zelf één kind, een zoon, en toen stierf haar man. Daarna adopteerde ze twee kinderen.’

Ik durf het bijna niet te vragen. ‘Staat er in dat dagboek iets over hemofilie?’

‘Een heleboel, maar het meeste klopt niet.’

Ik vraag haar of ze afschriften van het dagboek heeft, maar die heeft ze niet. Ze heeft het gelezen. Zij en haar man hebben het allebei gelezen voordat ze het aan het museum gaven. Zouden we willen dat ze ons het verhaal vertelt? Ik knik, zeg: ja, alsjeblieft. Ik wil alles weten wat er te weten valt.

‘Magdalena Maibach,’ begint Franziska, ‘werd in 1790 in Tenna geboren. Haar vader was Hans Maibach en haar moeder was Ursula Ruchli. Dat weten jullie al? Goed. Hans had hemofilie. Zijn vader was een “buitenlander” uit Rhazuns, maar zijn moeder was Magdalena Gartmann, einer der Bluterfamilien , en vast en zeker draagster, maar Hans schijnt geen ernstig geval te zijn geweest. Hij had allerlei problemen in zijn jeugd, vooral toen er een tand werd getrokken, en blijkbaar heeft hij altijd bloedingen en blauwe plekken gehad.’

Op dat punt vraagt Jude de serveerster om meer koffie voor ons allemaal. Franziska zegt dat ze geen koffie meer wil, daar krijgt ze het benauwd van. Ze neemt sinaasappelsap.

‘Hans groeide op, trouwde, werd vader van deze ene dochter en stierf toen ze twee was. Er was weer een tand verloren gegaan, en het bloeden ging drie dagen door. De week daarop sloeg het paard van een wagen waarop hij zat op hol. Hij werd uit de wagen gegooid, kwam met zijn hoofd tegen een rots en bloedde dood. Dat staat allemaal in het dagboek. Gertrude werd gefascineerd door hemofilie en ging de dorpen af om gevallen te observeren, al wist ze natuurlijk niets van de oorzaken en van de manier van overdracht. Maar niemand wist daar iets van, ook de artsen niet. Er waren nogal wat artsen die dachten dat hemofilie en scheurbuik dezelfde ziekte waren.’

Een paar jaar later overleed zijn vrouw Ursula aan tuberculose. ‘Hoessli zei dat er geen tuberculose in Tenna was,’ zeg ik. Misschien probeer ik alleen maar indruk op haar te maken.

‘Hoessli zegt veel dingen die niet kloppen, maar hij was de enige niet. Het kind Magdalena werd aan haar tante toevertrouwd, de zuster van haar moeder, en een gezonde vrouw. Voorzover bekend is, was die tante geen draagster. Ze had drie gezonde zoons. Het is niet bekend of haar dochters draagster waren. Maar er waren zeven kinderen, en natuurlijk had ze niet echt behoefte aan een achtste kind om ook nog voor te zorgen.’

De koffie en sinaasappelsap worden gebracht, samen met heerlijke Zwitserse koekjes, die Franziska weigert, maar die wij niet kunnen laten liggen. De zon is tevoorschijn gekomen en het is tamelijk warm, met fonkellichtjes op de rivier. Franziska vertelt dat Gertrude Tauber in die tijd al een jongetje had geadopteerd van wie de ouders ook gestorven waren. Ze biedt aan Magdalena bij zich te nemen. Ze had haar eigen theorieën over de manier waarop hemofilie werd overgedragen, en omdat de zoons van hemofilielijders nooit zelf ook hemofilie kunnen hebben, nam ze aan dat hun dochters ook geen draagster konden zijn. Weliswaar had ze gevallen gezien van dochters van hemofilielijders die zoons met hemofilie kregen, maar dan dacht ze dat de ziekte door de moeders van die dochters was doorgegeven. Volgens die theorie vertoonde een hemofilielijder een ziekte die generaties lang onzichtbaar was gebleven, maar kwam er met zijn dood een eind aan die specifieke familielijn. Dus toen ze Magdalena adopteerde, was ze niet bang dat ze een draagster van de bloederziekte in huis haalde.

Zodra ze het kind naar haar kasteel had gebracht, gaf ze het een andere naam. Ze schreef in haar dagboek dat ze altijd een hekel aan de naam Magdalena had gehad en zich over de populariteit van die naam in Graubünden verbaasde. Waarom zou je je dochter naar een lichtzinnige vrouw noemen bij wie Onze-Lieve-Heer zeven duivels had uitgedreven? In plaats daarvan noemde ze haar Barbla, de naam die ze aan haar eigen dochter zou hebben gegeven als ze die ooit had gekregen.

‘Zoals jullie waarschijnlijk weten,’ zei Franziska, ‘was het in die tijd heel anders om een kind te adopteren dan in onze tijd. Nou ja, het was niet alleen in de negentiende eeuw heel anders, maar tot aan de Tweede Wereldoorlog. Je hoefde de autoriteiten niet te overtuigen dat je geschikt was. Niemand deed een – hoe noemen ze dat? – gezinsonderzoek?’

‘Ja, ik geloof dat het zo heet,’ zegt Jude.

‘Ja. Je nam gewoon een kind dat de ouders niet wilden of, in meer gevallen, dat ze zich niet konden veroorloven omdat ze er al zeven hadden. En je had niet het gevoel dat je het precies zo moest behandelen alsof het je eigen kind was, dat je het dus dezelfde positie en voorrechten moest geven. Gertrude was geen aristocrate, maar ze behoorde wel tot de hoogste klasse. Ze was de dame van het kasteel en Hans Maibach was koeienherder. De kleine jongen die ze had geadopteerd, was ergens familie van haar; ze vermeldt niet precies hoe, maar ze noemt hem “de zoon van mijn verwant”. En dus stond Magdalena, of Barbla, zoals ze genoemd werd, nooit helemaal op gelijke voet met de anderen in het huishouden. O ja, dat heb ik je nog niet gevraagd: wat is ze van jou?’

‘Barbla? Mijn grootmoeder en dan vier keer “over”.’

‘Aha. Ik begrijp waarom je het wilt weten.’

Ze at bij het personeel, maar bracht wel veel tijd door bij Gertrude, die haar leerde lezen en schrijven en later ook Frans spreken. Ze mocht met het andere geadopteerde kind spelen, maar ze mocht niet denken dat hij haar broer was en hem zeker niet zo noemen. Met Gertrudes eigen zoon, de erfgenaam, mocht ze niet spelen en ze moest hem ‘mein Herr’ noemen. Het ziet ernaar uit dat Gertrude van plan was haar gouvernante of misschien een hoger soort bediende te maken, en het is moeilijk te begrijpen waarom ze haar eigenlijk had geadopteerd. Niet voor gezelschap, zeker niet als dochter, misschien alleen uit plichtsgevoel en liefdadigheid.

Het dagboek vertoont grote hiaten, zegt Franziska, en op veel bladzijden wordt het meisje helemaal niet genoemd. Daarna horen we alleen dat ze Gertrude bij een bezoek aan Bern en later ook bij een bezoek aan Wenen vergezelt, maar het is niet duidelijk in welke hoedanigheid ze dat doet. Maar als het oorspronkelijk de bedoeling was dat Barbla kamenier of zoiets werd, is dat plan blijkbaar opgegeven. Evengoed is Gertrude opgelucht wanneer haar zoon Sigmund naar de universiteit van Wenen vertrekt. Hoewel Barbla nog maar veertien is, ziet ze er zo goed uit dat hij beter niet te veel in haar gezelschap kan zijn. Maar drie jaar later schrijft Gertrude dat Barbla haar naar de opera in Salzburg vergezelt, en later naar een bal in Rome. Blijkbaar is ze erg aantrekkelijk, een blond meisje met blauwe ogen en volle lippen, en ik moet meteen aan haar achterkleindochter Edith, Henry’s vrouw, denken. Want ik ben er nu zeker van dat ik van haar afstam.

Ze bezoeken Parijs en Amsterdam. Barbla is twintig. Gertrude, die nu enorm trots op haar knappe uiterlijk en ‘damesachtige gewoonten’ is, heeft er waarschijnlijk spijt van dat ze in haar vroege jeugd een soort Assepoester van haar heeft gemaakt, maar ze is nog steeds blij dat Sigmund is vertrokken. Hij is inmiddels verloofd met een geschikt meisje van zijn eigen stand. Een jonge Engelsman die naar Amsterdam is gekomen om diamanten te kopen, ziet Barbla bij een of andere gelegenheid en zoekt toenadering. Gertrude noemt hem de ‘ junge Herr Donfort ’, en ik geloof niet dat ik een te grote sprong maak wanneer ik hem identificeer als Thomas Dornford, de juwelier uit Hatton Garden. Daarna houdt het dagboek een tijdje op. De volgende notitie – tenminste, de volgende notitie die nog bestaat – is van zes jaar later, en toen schreef Gertrude alleen: ‘Barbla bevallen van een zoon.’ Dat zal de oudere broer van Luise Quendon zijn, denk ik.

‘Had hij hemofilie?’ vraag ik Franziska.

‘Dat weet ik niet. Niemand weet het. Gertrude was toen zestig, en in 1816 was dat oud. Een jaar later hield ze op met het dagboek en in 1820 stierf ze.’

Dat is het dus. Alles wat ik wilde weten, en nog meer. Er is veel om over na te denken. Ik bedank Franziska uit de grond van mijn hart en ze zegt dat het haar een genoegen was; het is altijd prettig om informatie te verstrekken. Jude complimenteert haar met haar Engels en Franziska zegt dat ze daar niet trots op hoeft te zijn, want haar moeder is Engelse. Dan gaat ze weg. Ze zegt dat ze om halfeen met een kennis heeft afgesproken, en vraagt of ik haar een exemplaar van mijn boek wil sturen als het uitkomt.

Als ze weg is, maken we een wandeling door Chur. We kijken naar alle bloemen die sinds de vorige dag zijn uitgekomen, de bloemen die door de zon tevoorschijn zijn getoverd. Ik zou graag nog eens naar Tenna gaan. Dat is een deel van mijn geschiedenis geworden, zij het gelukkig niet een deel van mijn genen. Ik heb het gevoel dat de groene weiden en zwarte naaldbomen, de alpenbloemen en de rode chalets, zelfs de ijzige witte mistbanken, nu anders op me zouden overkomen. De geboorteplaats van mijn betoveroverovergrootmoeder. En op een veel minder gezellig niveau de bron van de dood van George Nanther en Kenneth Kirkford. Maar het is een oorsprong van mij, net zo goed als Godby en Hatton Garden, Bloomsbury en Noord-Londen, en ik zeg tegen Jude dat we hier nog eens met vakantie naartoe gaan. Dan maken we een wandeltocht door Graubünden, want dat heeft nu ook de charme dat ik me er thuis voel.

‘Met een beetje geluk,’ zegt ze, ‘kunnen we de komende paar jaar nergens een wandeltocht maken.’

Het is net of ik een plens water in mijn gezicht krijg. Met een beetje geluk... Met een beetje geluk krijgen we een baby of twee en kunnen we alleen nog maar op vakantie naar Disneyland. Als we daar het geld voor hebben.

Als we die middag met de trein naar Zürich terugkeren, denk ik aan Franziska’s verhaal en aan de betekenis daarvan voor mij. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat die Quendons en Hendersons wisten waar hun stammoeder vandaan kwam. Als ze al wisten dat Thomas Dornford zijn vrouw in Amsterdam had ontmoet, zullen ze wel hebben gedacht dat ze Hollandse was. Ze hoefden niet meer te weten, en als ze op onderzoek uit waren gegaan en hadden ontdekt dat ze de dochter van een Zwitserse koeienherder was, zouden ze dat stil hebben gehouden. Maar in die tijd was het nagenoeg onmogelijk om zoiets te ontdekken, en waarom zouden ze op zoek zijn gegaan? Veronica was degene die me Barbla Maibachs naam had gegeven, maar ze had erbij verteld dat ze niets van haar wist. Ik bedenk nu iets waaraan ik nog niet eerder had gedacht: Gertrude Tauber vond goed, en stimuleerde misschien zelfs, dat Barbla haar eigen achternaam hield. Ze zal er wel bezwaar tegen hebben gehad dat de aanzienlijke familienaam van haar man op een boerenkind overging.

Wat dit alles zo belangrijk maakt, is dat ik de hemofilie nu tot de bron heb herleid: Hans Maibach, op wie de ziekte was overgedragen door zijn moeder, een Gartmann, een van de beroemde Bluterfamilien van Tenna. En Hans gaf de ziekte weer door aan zijn dochter Barbla. En zij gaf de hemofilie, zonder dat iemand het merkte, door aan haar dochter Luise, Luise aan Louisa, Louisa aan Edith, Edith aan Elizabeth en Mary, en die twee hebben het gen, dat natuurlijk nog steeds onzichtbaar was, doorgegeven aan personen in de huidige tijd.

Verborgen nalatenschap
titlepage.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_0.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_1.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_2.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_3.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_4.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_5.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_6.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_7.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_8.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_9.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_10.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_11.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_12.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_13.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_14.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_15.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_16.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_17.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_18.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_19.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_20.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_21.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_22.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_23.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_24.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_25.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_26.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_27.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_28.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_29.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_30.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_31.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_32.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_33.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_34.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_35.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_36.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_37.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_38.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_39.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_40.xhtml
Verborgen_nalatenschap_split_41.xhtml